No. I13C9. LflDSCH DAGBLAD. DGMDERDAC 27 DECEMBER. - TWEEDE BLAD. Aniiu 10Ö6. Rubriek voor de Jeugd. Oud esx INiexiw. Men moet een gegeven paard niet in den bek zien. J ongfeosstreken. DE BIJEN. FEUILLETON. 33e oixcle tox-eix. I Eens, nu al jaren geleden, was ik getui- Igc van den iaatstcn avond, door een jongon Iman, die zijn loopbaan in Indië zou bc- Iginnen, in den kring dor zijnen doorgo- I bracht. I Al do buiflgenootcn hadden zich om het Ivuur geschaard en in het midden zat hij, liaet dc hand zjjuci moeder op zijn knie, nis Ikon zij er niet too besluiten, do lievo ziel, haar jongen heen to laten gaan. Maar toch hielden allen zich even dap per en haalden de ouders allecu alle moge lijke herinneringen uit zijn kindsheid en eerato jeugd op, tot do vader eindelijk met trillende stern moest orkonnen, dat „alles wel" was geweest en allen slechts iedcn tot dankbaarheid hadden. Den volgenden morgen vroeg stonden al len aan het raam, om hem te zien vertrek ken. Hij had alloen naar het station v ilien gaan, maar boog zich nog eens uit het por tierraampje van het rijtuig en riep, ondei gewuif der hand: „Alles zal goed blijven, dat beloof ik u l" Ik dacht daaraan lenig, toen ik, bij ao nadering van het Oude jaar, den lust in mij voelde opwellen ook u, mijn jong© lezers, om den haard to verzamelen cn eens met u na te gaan wat die vertrekkende vriend, 1D06, u allen wel gebracht heeft. Het ia goed, ziet gij, niet al te luchtig door fiet leven te gaan. Zoovele lioden, helaas 1 kla gen dat het hun slechts teleurstellingen en droefheid bracht cn worden daardoor neer slachtig; maar, ofschoon ook ik mijn leed gekend heb, verzeker ik u, dat Geluk ver reweg ons deel van beproevingen over schaduwt, dat het leven h ec r 1 ij k cn rijk aan vreugde is on dat, zoo wij er ons over beklagen, het slechts daaraan te wijten valt, dat wij do bloemen niet telden, dij wij plukten en daarom ondankbaar zijn. Och, dat lieve oude jaar l Wat heeft het ons niet veel gebracht, hoeveel goeds ons niet gelatenMisschien ontnam het een ooilam aan onze schaapskooi, maar hoeveel dierbaren liet het ons niet behouden 1 Ter wijl elders lieden van gebrek omkwamen, liet het ons een veilig dak boven ons hoofd behouden, schonk het ons dag aan dag ons brood cn zooveel meer. Indien er ziekte in voorkwam, het bracht de gezondheid we der, of do hoop op herstel. Het knoopte nieuwe banden aan voor ons hart; het hielp ons meer kennis te verkrijgen tot het volgen van een loopbaan, of het verrichten van dio engclcntaakvoor onzo huisgenoo- len tc zorgen. En wat al kansen bracht het niot medel W ij hebben ze niet allo aangegrepen; maar dat was onzo schuld, niet de zijne. En nu nog, terwijl die vriend op het punt staat ons tc verlaten, voor altijd, zegt hij ons: „Morgen komt er een ander, die u oven goed gezind is als ik. Zorgt, dat gij aanneemt wat hij u heeft te geven, geen enkele zijner giooto gelegenheden onge bruikt voorbij laat gaan l" En straks, ala bij bij het slaan van mid dernacht verdwijnen gaat, roopt hij ons uit de verte nog too: „Vaartwel! Alles was goed, maar alles kan nog beter worden, zoo gij het slechte wiltl" Tegonovcr een piachtig landschap in Zwitserland, riep ik eens tot een dame van do streek: „Is het geen genot hier to wo nen?" En zij antwoorddo schoucL 'opha lend: „Ik zie het altijd, bet heeft geen schoonheid meer voor mij 1'' Zoo menig on zer is even on dankbaar als zij. Wij zijn zoozeer en sedert zoo lang mot weldaden overladeD, dab wij si geen prijs meer op stellen. Is heb dan niet billijk, dat ons eens iets daarvan ont nomen wordt, om cr ons de waarde van to doen verstaan? Heb Nieuwo Jaar gaat aanbreken; wij moeten het beginnen met een grootc oprui ming. Alle oude veten moeten worden uitge- wisclit. Geen Icclijke ballast meegenomen op die reis van 365 dagen. Geen wrok; geen leelijkc gebreken ook. Wie weet hoeveel lui heid 1906 ons heeft te verwijten I Overboord er mede, opdat die schande in den afgrond van het verleden verdwijn© cn: „Allo hand aan het work 1" in 1907. Er valt veel te lee- ren op school; des tc betci 1 Er is thans een boek verschenen van een voormaligcn zenuwlijder, die na twaalf jaar ziekte, ein delijk zelf het geneesmiddel vond en dat luid wil verkondigen aan al zijn lotgenoo- tcnArbeid! Voortdurcndo ar beid voor rijk en arm; geen acht uren; heel den gezegonden dag. Ja, laat ons woe keren met elk der dagen van het Nieuwe Jaar en vooral met volle handen zaadkor rels uitstrooien van goedheid, op heel on zen weg kleine daden van vriendelijkheid cn hulp volbrengen en zoo het recht ver werven, als ook deze vriend ons verlaat, hem in de oogen te zien en to zeggen: „Hot is alles wel geweest!" Dit spreekwoord verdient ruimschoots eens t 'ïandeld te morden, vooral in een tijd, dio zich zoo edelmoedig tegenover kinderen en jongo lieden betoont. Toen ik kind was, cn dat is waarlijk nog niet zoo nccl lang geleden, brachten do verjaardagen niet veio geschenken: Mijn ouders haddon dio zeer zeker Kunnen beta lenmaar het was in dio dagen do modo hot heel eenvoudig aan to leggen en „do kinderen niet te verwennen". De datum viel in den zomer; daarom werd hij gere geld met eon buitenpartij gevierd. Elk der overige kleinen in huis mocht een vriendje cf vriendinnetje uitnoodigen, en cr kwam een grooto „Janpleirier" voor en men reed naar net Boschhek, Do Vink of een anderen speeltuin en bleef daar van elf tot vijf, soms wel tot acht uron. Dat was een groot genoegen voor allenmaar wat ca- deaux betreft, deze bepaalden zich tot een boek uit de Bibliotkèquo Ros© van de ouders, een kapellennet, of iets dergelijks, van do gozamenlijko zusjes en een fleschjo Eau do Lavende van het dienstpersoneel. Ik vrees, de do meeate kinderen van he den bitter teleurgesteld zouden zijn, al3 zij niets anders ontviDgcn. Er is sedert sjooveel prachtig speelgoed gemaakt cn men verdubbeldo dc geschenken. Nog pas hielp ik do tafel gereed maken, waarop dio voor een klein ineisjo geschikt werden, wier oudore waarlijk niet tot do rijken dezer aardo behoordm ende tafel bleek to klein, toen al het ontvangeno binnen was. Ik zag daar do beelderigste meubeltjes voor een poppenhuis vijf of zes mooie boe ken, allerlei moois cn het kind was nog bezig alles vol verrukking tc bekijken, toen er een oud vrouwtje binnentrad, een boer in, die eens door do ouders was geholpen oq daarom altijd dankbaar bleef. Zij bracht do jarige drie appels Ik vreesdo ccn teleurstelling voor haar. Zou ccn kind, dat zooveel had ontvangen, naar dio alledaagsche vruchten omkijken, waarvan cr wel honderd in de provisie kast lagen Maar ik was spoedig gerust gesteld. Do klei. j vloog op d© boerin too, sloeg do armen om haar hals en kust© haar vol dankbaarheid. Zij had bet gege ven paard niet in den bek gezien, slechts gelot op do vriendeli"co -edooling en ik dacht bij mijzelvc: „Kindlief, je riilt een nobele, goedo vrouw worden I" „O, de bedoeling to kunnen schatten; dat is iets wat het hart alleen leert. In een prachtig album, waarin vrienden van den huize do n- oieto dingen geschilderd hadden, wilde con knaap ook cenigo woor den van zijn grootvader hebben. En d© oude man stelde dit verzoek zoozeer op prijs, dat hij ©r niet al'cen een allerliefst vers in schreef, maar ook een teekening wildo maken. Deze moest echter een ver rassing rijn ©n prijken op de bladzijde te genover hot gedicht. Vroeger had do grootvader goed geteekend; nu echter wa ren zijn handen bevend, zijn oogen zwak geworden, cn ofschoon hij er con maand over werkte, het door hem gemaakte land schap viel gedrochtelijk uit. D teekening was scheef; de kleuren schreeuwden u te gen. Hij alleen was voldaan over zijn werk cn koesterde grooto verwachtingen van zijn verrassing. Toen do knaap L.t album terugkreeg, lette ft ij niet eens op ftct mcoie versje, maar liep uit, dat het heel© boek bedor ven wi'.o en wierp het driftig op den grond. Wel is waar dwongen do oude ra hem onmiddellijk zijn grootvader vergif fa- nis to vragen en schaamde hij zichzelf over zijn daad; maar nadat do grijsaard hem omhelsd had, ging dez© met gebogen rug henen en rolde er een traan ovo* zijn gelaat. Hij had voor het eerst Ingerien, dat bij stokoud was, dat de hem icns go- schonken talonten verdwenen waren. Wij kunnen zoo bit-ter wreed rijn, door niet te waardeeren wat men voor ons deed, wat men ons gaf. Laat ons dat steeds onthouden. Geschenken rijn niet kostbaar door het geld, dat mon daaraan heeft be steed als men een goed gevuldo beurs beeft, kan men gemakkelijk een winkel binnengaan en daar iets duurs koopen. Neen, de cadoaux, dio waardo bezitten, zijn dio, welke men roeds lang te voren voor ons hooft uitgedacht, dio, welke door onbedreven vingertjes werden gemaakt, dio, waaruit 1 i o f d o spreekt-, liefde, dio grootste aller gaven, die rijk maakt, wie haar ontvangt. „Kom jo nut Kom jo nu, Felix?" „Ja, jal Een oogenblik 1" Ik moest mijn moeder eerst een paar schellingen afbedelon, wolke ik noodig had voor de uitspanning, waarom het to doen •was. „Alweer geld? Ik heb jo pas eenige dagen goloden wat gegeven 1 Wat is cr dan, nu weer?" Een oogenblik aarzelde ik. Kleine leu- leugena gingon mij naar jongensmanier ge makkelijk over de lippen; maar aan mijn mooder had ik nog nooit een onwaarheid gezegd. „Nu, waarom?" herhaaldo zij, terwijl ze haar hoofd ophief cn al pratend voortging met erwten tc doppen uit haar schillcD, die bij hondorden op do tafel lagen en welker inhoud zij in een bruiaen schotel liet glijden. „Och, zoo maar. Adriaan is beneden. Too, moeder." Dit was geen antwoord op de door haar gedano vraag, en zij nam hot dan ook niet voor echte munt aan. „Wat beteokent dat? Ik vraag je, waar om jo nu weer geld noodig hebt." Op dit oogenblik liet mijn vriend een langgerekt gefluit hooren. „Phu, phu, phu, phul" klonk het van be- neden naar boven. Ik begon hoe langer, hoo onrustiger to worden Snel trad ik op mijn moeder toe, sloeg mijn arm om haar hals en herhaalde mijn verzoek. „Jo zult mij toch .wel hel pon bij het erwten doppen? Vanmorgen hob ik hot je reeds gevraagd 1 Wat heb je nu gedurende de vacantio eigenlijk uitgevoerd? En nu is hot alwoer om een pretje te doen Waar wil jo vandaag dan heen?" Als mijn moeder zoo sprak, was ik reeds machteloos. Het kwam niot door haar woor den alleen, maar méér nog door de verwij tende on toch met zooveel goedheid cn lief de vermengdo uitdrukking, die in haar oogon tc lozen was. Had mijn kameraad maar niet beneden gowaohtl Dadelijk zou ilc mee zijn gaan doen aan het erwten doppen. Ja^ ik voelde hoc ik van schaamte begon to gloeien bij do gedachte, dat mijn moeder, dio van 's morgens vroeg tot 's avonds laat aan het .werk was en zioli bijna nooit eenige ont spanning gunde, mij in herinnering moest brongen, hoe weinig moeite ik deed om haar t-aak to helpen verlichten. „Ala ik eens iets van je gedaan wil heb ben, Felix, heb jo altijd gewichtiger dingen to doen!" had zij nog kort geleden gezegd, op een toon, die mij pijnlijk getroffen had „Wij wilden op het wator. Heb 3 al mug afgesproken," bekende ik nu eindelijk, haastig en gejaagd. „De boot kost een halve mark. Wij gevon iodcr do helft. Toe, asj eblieft, moeder l Zij schudde afkcui'ènd het hoofd. Ik zio het alaof het pas va .mag gebeurd is 1 Do set. rpo geur der frisscho peulvruchten kwam mij uit den schotel t-o gemoot. Ons dienstmeisje Had de huiskamer binnen en deed een vraag. Do slager was er. „Wat hoeft hij?" „Een mooio kalfsborst, vet, mevrouw An. gerboorde mon een stem. De man had goon geduld om to wachten: hij stak het hoofd door do half openstaande deur. Nu begon het iovcu cn biedon, en ik stond op hecto kolon. „Krijg ik het nu?" waagde ik midden tusschon do onderhandelingen over de kalfs lapjes cn lamabouten to vragen. Andermaal bowoog mijn rrooder ongo.- duLdig het hoofd; zij deod echter haar beursje open, nam cr vier schellingen uit, en zoide: juist op hetzelfde oogenblik woerkloaik cr nogmaals van beneden een doordringend: „Phu, phu, phu, phu!" „Maar kom tijdig terug! Wij oton van daag wat vroeger on wees vooral voorzich tig. Ik heb 't op dien Adriaan Balko eigen lijk volstrekt niet begrepen 1 Dat weet jo wel, Felix." En zoo gaf ik dan nu met con half be drukt, half verheugd gezicht aan do roep stem van miju schoolmakker gehoor. „Wacht even, Felix t" klonk het echter toch nog eenmaal, toen ik reeds do trap afrendo. Het dienstmeisje riep mij op last mijner mooder na: „julïio mogen niet ba den 1 De dokter b—L» gezegd, dat hot jo kwaad zou doen." Ik knikte, lang niot tovroden, cn was nu eiudelijk bij Adriaan, „Mocht je niet?" vroeg dezo verwijtend. „Het duurde haasb eon eeuwigheid I" „Ja zeker, ja zeker! zeido ik, terwijl ik oen onverschillig gezicht zette, om niet to laten blijken, hoeveel moei to hot had ge kost». Mijn kameraad had altijd rijkelijk zak geld; ook vond hij bij zijn ouders nooit tc- gousband voor ziju plannen, daar hij de eenige zoon was en raen hem lob zijn schade in alles toegaf Met de stille wangunst ver- mongdo zich bij mij do vnlsche schaamte, dat dit alles in ons huis zoo geheel andCTS was. De zaak werd echter niot verder aango- roord en. gezwind begaven wij ons op weg. Eenigo huizon vorder slond do bockvor- koopcr-antiquaar aan dc deur; hij maakte een beleefde buiging Wij war©n beiden goe de klanten, vóoral mijn vriend. Buttmann's Grammatica, nieuwste editie, was nog pas kort geloden voor woinigo schellingen zijn eigendom geworden, toen ik rooktabak noodig had. En bij een andere ondernan- deling was Klomm's geschiedenis der be schaving van do mciischheid, het geleende eigendom van ccn onlangs overleden bloed verwant van Adriaan, in 21 banden, ver kocht geworden en had dit zaakjo voor mijn vriend een som opgelovcrd, bij welker om vang ik hooghartig gevraagd zou hebbon, hoeveel Marokko cn allo nevenstaten kost ten. Oom Thomas, do vischkoopcr, mot ziju stork gebogen rug, zomer en winter altijd met een voet slechts nan, cn altijd mot de zelfde oude muts op hot hoofd, dien ik als kleine jongon roods gokend had, kwam voorbij en riep met een door hot straat- sohreeuwen schoof geworden mond: „Bok- kom as zaileml Lekkero bokkem as zallcm!" Ook hij groette. Hij groette trouwens ieder kind; ja, zelfs do honden knikte bij uit boleofdheidsgcwoonto toe. Op den hoek dor Hoofdstraat, dien wij op onz»n weg om moesten slaan, stond een houten huisje, raob een open venster cn ccn halfrond dak. „Bakkerij van Heinrich Theodor Pfingston" was cr in schrijfletters grooto, gekruld o letters, boven do deur to lozen. Binnen waren or planken langs dc wanden aangebracht. Op die planken ston den groote, doorzichtige glazen fleeschen met bonbons cn kleine koekjes cn gebakjes Ann iedere plank hing een siorlijke rand sigzagsgewijzo van een grijs stuk kleed geknipt, wat oen buitengewonen indruk maakte. Vóór ons lagen pruimentaarten en ander versch gebak. Vooral de groote Jcriv kelingon, van tweo centen hot stuk, waren verleidelijk. Wij bloven stilstaan cn bezichtigden al do heerlijkheden. Het hinderde ons uicts, dat do verkoopstor, do „oude Mieto", zoo noemde haar dc geheelc kloino stad, steeds een traan in haar ccne, rood ontstoken oog had hangen, dio dan langzaam op haar hand neer drup te. Adriaan kocht zonder bedenken t-wco koe. kon, een krakeling en een krans. Ik weefc niet wat ik zou gegeven hebben, als ik hcC hem na had kunnen doon; maar dan zou mijn geld voor hot watertoebtjo niet toerei kond zijn geweest. „Ook een?" knikte Miete aanmoedigend. „Neen, vandaag niet" antwoordde ik met con voorname weigering on op con toon, alsof het om de aangeboden waardig heid van dcu Spaanschen koningstroon to doen was. - Toen wij verdor slenterden, ergerdo ik niy cr aan, dat Adriaan mij niot over mijn te rughouding ondervroeg cn cr niet het min ste besef van scheen te hebben, aan weiko folteringen ik naast hem ten prooi wai. Maar ik was dat al van hein gewoon? Hij gAf niet gaarne, nooit vrijwillig; hij was zooals bijna alle knapen, dio „cenig kind 1 zijo in buis. Do zelfzucht dringt on zichtbaar, als do dampkringslucht, in <1© longen dozer armen. Op het laatst echter kon ik mij toch langer bedwingen en zeido ik, terwijl ik langs diplomatische omwegon mijn doel trachtte te bereiken: „Zijn zo vandaag goed?" Ik bohandcldo het thema zooals do studenten do vr:uig over hot Bcicrach bier plegen uit to put* ton. Hij knikte slechte on begon aan do twoe* do lekkernij, cn nu aan don krakeling. Komaan, nu moest hot gebeuren, of ik zou er mot oen leego maag afkomen I „Zeg cons, geef mij do helft cr van I" zoi ik vastberaden. Reeds terwijl ik do eorslo vraag tot Hem gericht had, begon hij alle kentoekenen van ccn buitensporigon. octlusb to vertoonen* Hij had er blijkbaar oen vermoeden vant dat hot om oen verkenning to doen was, die onmiddellijk door eon offensieven uit val gevolgd zou worden. Toen ik nu nog voider bleef aandringen, beet J-j als ccn haai in don krakeling cn do door mij tc gemoet geziene helft vcrander- do binnen woinigo seconden in een rond uitgebeten, jammerlijk klein overschotje- „Daar!" zeido hij, cn ik nam aarzelend cn innerlijk gebelgd over zijn bnatzucbtigo manior van doen mijn eigen handelwijze scheen mij volkomen verschoonbaar too wat hij mij voorhield. (Wordt vervJgd). De vreemdeling, een geleerde, met co* gouden bril op eten neus cn gekleed 'u een wit flaucllen pak, was op een der roUblok ken van Kaap Irachili, aan het uiteinde van Jict Griekscho eiland Oeiigo gezeten. Terwijl zijn blik de in do verte voorbij- s too monde schepen volgde, praatte hij met twee knapen der streek, Droraos den gei tenhoeder en Straton. „Ziehier, wat ik zoek," zeido hij, „aller eerst oudo bceldcD, vervolgens beschilderd aardewerk cn eindelijk stccDcn met op- schriftcu. Ilc stol het grootste belang in ni les wat betrekking heeft op do Grieken van weleer, do lieden, die twintig eeuwen gele den dit land bewoonden. Hebt gij geen van beiden ooit stukkon gebeeldhouwd marmor govondeD, als gij zoo door het eiland rond zwierf Straton schudde ontkonnend het hoofd; maar Dromos antwoordde zonder aarzelen: „Zoo gij wilt, mijnheer, znl ik u naar Jo ruïno van een tempel brongen 1" „Naar den tempel van Venus? Maar, domoor, dien ken ik I Het is or mij niet om to doen ccn kunstwerk te ontdekkon, dab reeds door ieder werd bewonderd. Dat zou wat moois zijn I Neen, ik zoek verborgen dingen, vooral beelden. O, beelden," cn een 26; Zij hield een oogenblik op: „Weet u", zeide zij onverwacht, „dat Thorbeoken ccn zoon heeft?" Gcrtrud schuddo verwonderd het hoofd: „Ik heb gehoord", zeido zij, „dat hij ccn nicht bij zicb had, die zijn huishouden be stuurt. Zij moe't ccn knappe, sympathieke vevachijniug zijn, is iemand van omstreeks rijf cn twintig jaar, cn ik heb van Frauke gehoord", voegdo zij er aarzelend bij, „dat Hinzc haar het hof maakt." ,,Ja, weet u, hij maakt eigenlijk alles, wat vrouw is, het hofmaar daar", zij wees naar het mooie gebouw beneden in den polder, „schijnt hij ernst te willen maken. Nu, het is den armen drommel niet kwalijk h? nomen. Do grootc bezitting en dan... de ze Dora Thorbeoken ia een knap menscb, ofschoon zij niet uaar mijn smaak is. Hinzc heeft echter tweemaal do rekening buiten den waard gemaakt. Ten eerste moet hij niet meenen, dat Thorbccken zijn nicht aan hom, den gelukzoeker, zal geven; hij zal Hinze wegzenden, als hij hem niet meer noodig heeft, en ten tweede... dc zoon I" „Waar is deze zoon?" „Verdwenen, overleden, zegt iedereen. Nnec, Voss, Thorbeeken zelf 1 Zij zcggcu ®Jlcn, dat h?j dood is I Niemand in tiet ge heelc landschap weet, dat hij nog le-j, be- halvo ik. Christiaan en ik, wij beiden al ken 1 En ik wil u dat vertellen, juist aan li; heb daarvoor mijn redenen." Zij luisterde. Van het burchtplein klonk een levendig* woordenwisseling, welko van beide kanten even slagvaardig scheen gevoerd tc worden. Gertiud glimlachte. „Frauke is nagekomen" zeide zij; „wij hebben dus van dio beiden rust." „Ik wilde u van Thorbeekens cenigen zoon vertellen", zeido mevrouw Möller. „Luister goed! Hans Thorbeeken was een zaam opgegroeid, want zijn moeder, een lieve, stille vrouw, is gestorven toen hij nog een kleine jongen was. Zoo wendde hij zich aan dikwijls nasr het heerenhuis to loopeu, zoodat het bijna een tweed© tehuis voor hem werd, en hij hield meer van uw oom dan van zijn vader. Hij was in den tijd, waarvan ik u nu wil vertellen, ccn jon geling van achttien jaren, eenigszins hoog hartig, evenals zijn vader; maar anders kon men hem nieta ten laste leggen, want, dat hij dronk, zooals de menschcn beweerden, was eenvoudig onwaar, dat weet ik als lo gementhoudster het beste. Welnu, dus, om- streoks tien jaren geleden werd er op een avond geklopt; wij waren reeds naar beu gegaan. Christiaan, dio toen een jongon van tien jaar was, sliep bij mij- Ik had toon juist mijn man verloren. Ik lag n.<g wakker, buiten was het donker, do herfst wind gierde over het marktplein. Iemand klopt dus togen het raam van mijn slaap kamer, een beKonde ftem roept mijn naam. Als ik open doe, staat Hans Thorbeeken bui ten, zonder hoed, in een kort grijs jasje, hit haar verward, en kijkt mij met een droevi- gen, wauhopigen blik aan. Hij bad tofa licht, bijna wit haar cn een smai. edel jon gensgezicht, met diepe, grijze oogeu, geheel bet evonboold zijnor overleden moeder. Ik zio hem nog voor mij. Ik kreeg een vrecselijken angst, want ik hield veel van den jongen. „Wat 13 er, Hans?" zeio- ik. „Waar is j© hoed?" „Wat kan mij dien hoed schelen, tante", zeide hij, „ik bon blij, dat ik mijn hoofd nog heb 1 Laat mij binnen, u moet mij hel pen." Ik trok haastig wat aan, cn spoedig zat hij in onzo gezellige woonkamer raidden op do sofa. Als ik na tien minuten met een kopje warme thee bij hein kom, heeft hij het hoofd tegen de louning gelegd en weent bitter in zijn handen. Hans was altijd een stijvo, ietwat trotseho jongen geweest; u be grijpt dus, dat het kopje mij uit d© hand viel, toen ik hem daar zoo zag liggen. Ik ging dadelijk naast hem zitten, trok hem de handen van het gezicht w<?g cn verzocht hem mij te zeggen, wat hem scheel de. „Ik kan het u niet zeggen, tante,'' snikt© hij; „heb ia te vrcesolijk. Ik kan het aan niemand in dc goheele wereld zeggen l" „Hebt gij wat slechts gedaan, Hans?" Hij keek verbijsterd om zich hoen on trachtte mijn blik tc ontwijken, maar ik nam zijn hoofd in mijn boido handen, want ik dacht, liovo juffrouw, dat zijn moeder dat ook zou gedaan hebben, cn ik hield van den jongen, als van mijn eigen zoon, en zijn moeder was dood. „Zeg mij, Hans, wat hebt gij gedaan?" „Ik... ik--, heb mijn eigen vader gesla gen... met- deze hand..." schreeuwde bij en schuddo voortdurend dio hand, alsof hij haar van het gewricht wildo afschudden. „Hans 1" „Jn, tante, hij heeft mij gesligo'n, hij sloob mij op, hij wildo mij ombrengen, hij was als krankzinnig toen heb ik toege- sls<gcn... rioodat hij tuimelde I... Hij was dronkenHij schudde zich ah iemand, dio een afkeer van liet leven heeft. „Tk wil weg. over zee... naar Amerika." „Ik moet do waarheid weten, Hao.q," zeide ik, „ik wil jo wel helpen, om van hier weg to komen, maar ik doo dat al leen, als ik weet, dat gij gaan moot. Waarom heeft hij je geslagen?" En nu hadb gij hem moeten hooren, Gcr trud; nog wel veorticn dagen daarna heb ben zijn jammerklachten mij in dc ooren geklonken. Hij had dien avond bij toeval geboord, dat het bestaan van zijn familie sinds lange jaren op leugen cn bedrog gegrond was. Do bijzonderheden kon hij mij niet meededen. Hij had van zijn vader gc- eischt, bot onrecht dadelijk weer goed t© maken, maar die had gevloekt en zich be dronken, hem met harde woorden gedreigd en hem hoen en weer geschud. Nu kon hij evenmin rijn vader ftangoven als dat hij hier langer kon blijven, want het onrecht omgaf hem alö een 6ombcro muur. Gij kunt wel begrijpen, dab ik alles deed, om hem van zijn plan af t© bren gen, totdat hij mij eindelijk tot zwijgen bracht, door te zeggen, dat zijn vader openlijk zijn schuld aan hem bekend cn gezegd had, dat alle menschcn schurkon cn bedriegers waren, cn niemand weer weggaf, wat hij eons in handen had. „Is dat waar, tante?" riep hij herhaal delijk. „Is dat waar, zijn allo mensehen zoo? Dan word ik vannacht nog gek en sal ik God danken, dat ik het geworden ben." In mevrouw Möllers oogen blonken hel dere tranen. „Het heeft mij Lot in mijn ziel pijn go- daan", zeide zij met gesmoorde stem, ,,unb hij zulke goddolooze woorden sprak; ik wist niets betere té doen, dan mijn han den om zijn beide gebalde vuisten tc klem men cn een Onzo Vader tc bidden en toeu ik bij do vijfde bedo kwam, maakte hij zijq handen los, werd bedaard cn weende. Gcrtrud had met een bleek gelaat geluis terd; nu zeido zij eenvoudig: „Mag ik u ook tante noemen, zooals hij gedaan heeft cn zooals Frauke het doet?" „Gaarne kind," zeide zij cn streelde met vochtige oogen dc hand, did zich in do haiV schoof. „Roken op mij, als gij raad cn hulp noodig hebt." „Ik heb toen tot middernacht met hora beraadslaagd. Toen ik niets aan ziju besluit kon veranderen, gaf ik hem duizend rnar^ kon, meer wilde hij niet hebben, cn l.oci^ de morgen aanbrak, is hij met paar den koo-i, pers van den Rijn, die in don „Monnik»»- hof' hadden overnacht, als een cenvoudiga' knecht verkleed, meo naar Jutland go- trokken." j „En nul" vroeg Gcrtrud mdt haperende stem. (\V ,-dt ver. 'jl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5