No. I13C9.
LflDSCH DAGBLAD. DGMDERDAC 27 DECEMBER. - TWEEDE BLAD.
Aniiu 10Ö6.
Rubriek voor de Jeugd.
Oud esx INiexiw.
Men moet een gegeven paard niet
in den bek zien.
J ongfeosstreken.
DE BIJEN.
FEUILLETON.
33e oixcle tox-eix.
I Eens, nu al jaren geleden, was ik getui-
Igc van den iaatstcn avond, door een jongon
Iman, die zijn loopbaan in Indië zou bc-
Iginnen, in den kring dor zijnen doorgo-
I bracht.
I Al do buiflgenootcn hadden zich om het
Ivuur geschaard en in het midden zat hij,
liaet dc hand zjjuci moeder op zijn knie, nis
Ikon zij er niet too besluiten, do lievo ziel,
haar jongen heen to laten gaan.
Maar toch hielden allen zich even dap
per en haalden de ouders allecu alle moge
lijke herinneringen uit zijn kindsheid en
eerato jeugd op, tot do vader eindelijk met
trillende stern moest orkonnen, dat „alles
wel" was geweest en allen slechts iedcn
tot dankbaarheid hadden.
Den volgenden morgen vroeg stonden al
len aan het raam, om hem te zien vertrek
ken. Hij had alloen naar het station v ilien
gaan, maar boog zich nog eens uit het por
tierraampje van het rijtuig en riep, ondei
gewuif der hand: „Alles zal goed blijven,
dat beloof ik u l"
Ik dacht daaraan lenig, toen ik, bij ao
nadering van het Oude jaar, den lust in mij
voelde opwellen ook u, mijn jong© lezers,
om den haard to verzamelen cn eens met
u na te gaan wat die vertrekkende vriend,
1D06, u allen wel gebracht heeft. Het ia
goed, ziet gij, niet al te luchtig door fiet
leven te gaan. Zoovele lioden, helaas 1 kla
gen dat het hun slechts teleurstellingen en
droefheid bracht cn worden daardoor neer
slachtig; maar, ofschoon ook ik mijn leed
gekend heb, verzeker ik u, dat Geluk ver
reweg ons deel van beproevingen over
schaduwt, dat het leven h ec r 1 ij k cn rijk
aan vreugde is on dat, zoo wij er ons over
beklagen, het slechts daaraan te wijten
valt, dat wij do bloemen niet telden, dij wij
plukten en daarom ondankbaar zijn.
Och, dat lieve oude jaar l Wat heeft het
ons niet veel gebracht, hoeveel goeds ons
niet gelatenMisschien ontnam het een
ooilam aan onze schaapskooi, maar hoeveel
dierbaren liet het ons niet behouden 1 Ter
wijl elders lieden van gebrek omkwamen,
liet het ons een veilig dak boven ons hoofd
behouden, schonk het ons dag aan dag ons
brood cn zooveel meer. Indien er ziekte in
voorkwam, het bracht de gezondheid we
der, of do hoop op herstel. Het knoopte
nieuwe banden aan voor ons hart; het
hielp ons meer kennis te verkrijgen tot het
volgen van een loopbaan, of het verrichten
van dio engclcntaakvoor onzo huisgenoo-
len tc zorgen.
En wat al kansen bracht het niot medel
W ij hebben ze niet allo aangegrepen;
maar dat was onzo schuld, niet de zijne.
En nu nog, terwijl die vriend op het punt
staat ons tc verlaten, voor altijd, zegt hij
ons: „Morgen komt er een ander, die u
oven goed gezind is als ik. Zorgt, dat gij
aanneemt wat hij u heeft te geven, geen
enkele zijner giooto gelegenheden onge
bruikt voorbij laat gaan l"
En straks, ala bij bij het slaan van mid
dernacht verdwijnen gaat, roopt hij ons uit
de verte nog too: „Vaartwel! Alles was
goed, maar alles kan nog beter worden, zoo
gij het slechte wiltl"
Tegonovcr een piachtig landschap in
Zwitserland, riep ik eens tot een dame van
do streek: „Is het geen genot hier to wo
nen?" En zij antwoorddo schoucL 'opha
lend: „Ik zie het altijd, bet heeft geen
schoonheid meer voor mij 1'' Zoo menig on
zer is even on dankbaar als zij.
Wij zijn zoozeer en sedert zoo
lang mot weldaden overladeD, dab wij
si geen prijs meer op stellen. Is heb dan
niet billijk, dat ons eens iets daarvan ont
nomen wordt, om cr ons de waarde van to
doen verstaan?
Heb Nieuwo Jaar gaat aanbreken; wij
moeten het beginnen met een grootc oprui
ming. Alle oude veten moeten worden uitge-
wisclit. Geen Icclijke ballast meegenomen
op die reis van 365 dagen. Geen wrok; geen
leelijkc gebreken ook. Wie weet hoeveel lui
heid 1906 ons heeft te verwijten I Overboord
er mede, opdat die schande in den afgrond
van het verleden verdwijn© cn: „Allo hand
aan het work 1" in 1907. Er valt veel te lee-
ren op school; des tc betci 1 Er is thans
een boek verschenen van een voormaligcn
zenuwlijder, die na twaalf jaar ziekte, ein
delijk zelf het geneesmiddel vond en dat
luid wil verkondigen aan al zijn lotgenoo-
tcnArbeid! Voortdurcndo ar
beid voor rijk en arm; geen acht uren;
heel den gezegonden dag. Ja, laat ons woe
keren met elk der dagen van het Nieuwe
Jaar en vooral met volle handen zaadkor
rels uitstrooien van goedheid, op heel on
zen weg kleine daden van vriendelijkheid
cn hulp volbrengen en zoo het recht ver
werven, als ook deze vriend ons verlaat,
hem in de oogen te zien en to zeggen:
„Hot is alles wel geweest!"
Dit spreekwoord verdient ruimschoots
eens t 'ïandeld te morden, vooral in een
tijd, dio zich zoo edelmoedig tegenover
kinderen en jongo lieden betoont.
Toen ik kind was, cn dat is waarlijk nog
niet zoo nccl lang geleden, brachten do
verjaardagen niet veio geschenken: Mijn
ouders haddon dio zeer zeker Kunnen beta
lenmaar het was in dio dagen do modo
hot heel eenvoudig aan to leggen en „do
kinderen niet te verwennen". De datum
viel in den zomer; daarom werd hij gere
geld met eon buitenpartij gevierd. Elk der
overige kleinen in huis mocht een vriendje
cf vriendinnetje uitnoodigen, en cr kwam
een grooto „Janpleirier" voor en men
reed naar net Boschhek, Do Vink of een
anderen speeltuin en bleef daar van elf tot
vijf, soms wel tot acht uron. Dat was een
groot genoegen voor allenmaar wat ca-
deaux betreft, deze bepaalden zich tot een
boek uit de Bibliotkèquo Ros© van de ouders,
een kapellennet, of iets dergelijks, van do
gozamenlijko zusjes en een fleschjo Eau do
Lavende van het dienstpersoneel.
Ik vrees, de do meeate kinderen van he
den bitter teleurgesteld zouden zijn, al3
zij niets anders ontviDgcn. Er is sedert
sjooveel prachtig speelgoed gemaakt cn
men verdubbeldo dc geschenken. Nog pas
hielp ik do tafel gereed maken, waarop dio
voor een klein ineisjo geschikt werden,
wier oudore waarlijk niet tot do rijken
dezer aardo behoordm ende tafel
bleek to klein, toen al het ontvangeno
binnen was.
Ik zag daar do beelderigste meubeltjes
voor een poppenhuis vijf of zes mooie boe
ken, allerlei moois cn het kind was nog
bezig alles vol verrukking tc bekijken, toen
er een oud vrouwtje binnentrad, een boer
in, die eens door do ouders was geholpen
oq daarom altijd dankbaar bleef. Zij
bracht do jarige drie appels
Ik vreesdo ccn teleurstelling voor haar.
Zou ccn kind, dat zooveel had ontvangen,
naar dio alledaagsche vruchten omkijken,
waarvan cr wel honderd in de provisie
kast lagen Maar ik was spoedig gerust
gesteld. Do klei. j vloog op d© boerin too,
sloeg do armen om haar hals en kust©
haar vol dankbaarheid. Zij had bet gege
ven paard niet in den bek gezien, slechts
gelot op do vriendeli"co -edooling en ik
dacht bij mijzelvc: „Kindlief, je riilt een
nobele, goedo vrouw worden I"
„O, de bedoeling to kunnen schatten;
dat is iets wat het hart alleen leert. In
een prachtig album, waarin vrienden van
den huize do n- oieto dingen geschilderd
hadden, wilde con knaap ook cenigo woor
den van zijn grootvader hebben. En d©
oude man stelde dit verzoek zoozeer op
prijs, dat hij ©r niet al'cen een allerliefst
vers in schreef, maar ook een teekening
wildo maken. Deze moest echter een ver
rassing rijn ©n prijken op de bladzijde te
genover hot gedicht. Vroeger had do
grootvader goed geteekend; nu echter wa
ren zijn handen bevend, zijn oogen zwak
geworden, cn ofschoon hij er con maand
over werkte, het door hem gemaakte land
schap viel gedrochtelijk uit. D teekening
was scheef; de kleuren schreeuwden u te
gen. Hij alleen was voldaan over zijn werk
cn koesterde grooto verwachtingen van
zijn verrassing.
Toen do knaap L.t album terugkreeg,
lette ft ij niet eens op ftct mcoie versje,
maar liep uit, dat het heel© boek bedor
ven wi'.o en wierp het driftig op den
grond. Wel is waar dwongen do oude ra
hem onmiddellijk zijn grootvader vergif fa-
nis to vragen en schaamde hij zichzelf
over zijn daad; maar nadat do grijsaard
hem omhelsd had, ging dez© met gebogen
rug henen en rolde er een traan ovo* zijn
gelaat. Hij had voor het eerst Ingerien,
dat bij stokoud was, dat de hem icns go-
schonken talonten verdwenen waren.
Wij kunnen zoo bit-ter wreed rijn, door
niet te waardeeren wat men voor ons deed,
wat men ons gaf. Laat ons dat steeds
onthouden. Geschenken rijn niet kostbaar
door het geld, dat mon daaraan heeft be
steed als men een goed gevuldo beurs
beeft, kan men gemakkelijk een winkel
binnengaan en daar iets duurs koopen.
Neen, de cadoaux, dio waardo bezitten,
zijn dio, welke men roeds lang te voren
voor ons hooft uitgedacht, dio, welke door
onbedreven vingertjes werden gemaakt,
dio, waaruit 1 i o f d o spreekt-, liefde, dio
grootste aller gaven, die rijk maakt, wie
haar ontvangt.
„Kom jo nut Kom jo nu, Felix?"
„Ja, jal Een oogenblik 1"
Ik moest mijn moeder eerst een paar
schellingen afbedelon, wolke ik noodig had
voor de uitspanning, waarom het to doen
•was.
„Alweer geld? Ik heb jo pas eenige dagen
goloden wat gegeven 1 Wat is cr dan, nu
weer?"
Een oogenblik aarzelde ik. Kleine leu-
leugena gingon mij naar jongensmanier ge
makkelijk over de lippen; maar aan mijn
mooder had ik nog nooit een onwaarheid
gezegd.
„Nu, waarom?" herhaaldo zij, terwijl ze
haar hoofd ophief cn al pratend voortging
met erwten tc doppen uit haar schillcD, die
bij hondorden op do tafel lagen en welker
inhoud zij in een bruiaen schotel liet
glijden.
„Och, zoo maar. Adriaan is beneden.
Too, moeder."
Dit was geen antwoord op de door haar
gedano vraag, en zij nam hot dan ook niet
voor echte munt aan.
„Wat beteokent dat? Ik vraag je, waar
om jo nu weer geld noodig hebt."
Op dit oogenblik liet mijn vriend een
langgerekt gefluit hooren.
„Phu, phu, phu, phul" klonk het van be-
neden naar boven.
Ik begon hoe langer, hoo onrustiger to
worden Snel trad ik op mijn moeder toe,
sloeg mijn arm om haar hals en herhaalde
mijn verzoek.
„Jo zult mij toch .wel hel pon bij het
erwten doppen? Vanmorgen hob ik hot je
reeds gevraagd 1 Wat heb je nu gedurende
de vacantio eigenlijk uitgevoerd? En nu is
hot alwoer om een pretje te doen
Waar wil jo vandaag dan heen?"
Als mijn moeder zoo sprak, was ik reeds
machteloos. Het kwam niot door haar woor
den alleen, maar méér nog door de verwij
tende on toch met zooveel goedheid cn lief
de vermengdo uitdrukking, die in haar
oogon tc lozen was.
Had mijn kameraad maar niet beneden
gowaohtl Dadelijk zou ilc mee zijn gaan
doen aan het erwten doppen. Ja^ ik voelde
hoc ik van schaamte begon to gloeien bij
do gedachte, dat mijn moeder, dio van 's
morgens vroeg tot 's avonds laat aan het
.werk was en zioli bijna nooit eenige ont
spanning gunde, mij in herinnering moest
brongen, hoe weinig moeite ik deed om
haar t-aak to helpen verlichten.
„Ala ik eens iets van je gedaan wil heb
ben, Felix, heb jo altijd gewichtiger dingen
to doen!" had zij nog kort geleden gezegd,
op een toon, die mij pijnlijk getroffen had
„Wij wilden op het wator. Heb 3 al mug
afgesproken," bekende ik nu eindelijk,
haastig en gejaagd. „De boot kost een
halve mark. Wij gevon iodcr do helft. Toe,
asj eblieft, moeder l
Zij schudde afkcui'ènd het hoofd. Ik zio
het alaof het pas va .mag gebeurd is 1 Do
set. rpo geur der frisscho peulvruchten
kwam mij uit den schotel t-o gemoot. Ons
dienstmeisje Had de huiskamer binnen en
deed een vraag. Do slager was er.
„Wat hoeft hij?"
„Een mooio kalfsborst, vet, mevrouw An.
gerboorde mon een stem. De man had
goon geduld om to wachten: hij stak het
hoofd door do half openstaande deur. Nu
begon het iovcu cn biedon, en ik stond op
hecto kolon.
„Krijg ik het nu?" waagde ik midden
tusschon do onderhandelingen over de kalfs
lapjes cn lamabouten to vragen.
Andermaal bowoog mijn rrooder ongo.-
duLdig het hoofd; zij deod echter haar
beursje open, nam cr vier schellingen uit,
en zoide: juist op hetzelfde oogenblik
woerkloaik cr nogmaals van beneden een
doordringend: „Phu, phu, phu, phu!"
„Maar kom tijdig terug! Wij oton van
daag wat vroeger on wees vooral voorzich
tig. Ik heb 't op dien Adriaan Balko eigen
lijk volstrekt niet begrepen 1 Dat weet jo
wel, Felix."
En zoo gaf ik dan nu met con half be
drukt, half verheugd gezicht aan do roep
stem van miju schoolmakker gehoor.
„Wacht even, Felix t" klonk het echter
toch nog eenmaal, toen ik reeds do trap
afrendo. Het dienstmeisje riep mij op last
mijner mooder na: „julïio mogen niet ba
den 1 De dokter b—L» gezegd, dat hot jo
kwaad zou doen."
Ik knikte, lang niot tovroden, cn was nu
eiudelijk bij Adriaan,
„Mocht je niet?" vroeg dezo verwijtend.
„Het duurde haasb eon eeuwigheid I"
„Ja zeker, ja zeker! zeido ik, terwijl
ik oen onverschillig gezicht zette, om niet
to laten blijken, hoeveel moei to hot had ge
kost».
Mijn kameraad had altijd rijkelijk zak
geld; ook vond hij bij zijn ouders nooit tc-
gousband voor ziju plannen, daar hij de
eenige zoon was en raen hem lob zijn schade
in alles toegaf Met de stille wangunst ver-
mongdo zich bij mij do vnlsche schaamte,
dat dit alles in ons huis zoo geheel andCTS
was.
De zaak werd echter niot verder aango-
roord en. gezwind begaven wij ons op weg.
Eenigo huizon vorder slond do bockvor-
koopcr-antiquaar aan dc deur; hij maakte
een beleefde buiging Wij war©n beiden goe
de klanten, vóoral mijn vriend. Buttmann's
Grammatica, nieuwste editie, was nog pas
kort geloden voor woinigo schellingen zijn
eigendom geworden, toen ik rooktabak
noodig had. En bij een andere ondernan-
deling was Klomm's geschiedenis der be
schaving van do mciischheid, het geleende
eigendom van ccn onlangs overleden bloed
verwant van Adriaan, in 21 banden, ver
kocht geworden en had dit zaakjo voor mijn
vriend een som opgelovcrd, bij welker om
vang ik hooghartig gevraagd zou hebbon,
hoeveel Marokko cn allo nevenstaten kost
ten.
Oom Thomas, do vischkoopcr, mot ziju
stork gebogen rug, zomer en winter altijd
met een voet slechts nan, cn altijd mot de
zelfde oude muts op hot hoofd, dien ik als
kleine jongon roods gokend had, kwam
voorbij en riep met een door hot straat-
sohreeuwen schoof geworden mond: „Bok-
kom as zaileml Lekkero bokkem as zallcm!"
Ook hij groette. Hij groette trouwens
ieder kind; ja, zelfs do honden knikte bij
uit boleofdheidsgcwoonto toe.
Op den hoek dor Hoofdstraat, dien wij
op onz»n weg om moesten slaan, stond een
houten huisje, raob een open venster cn ccn
halfrond dak. „Bakkerij van Heinrich
Theodor Pfingston" was cr in schrijfletters
grooto, gekruld o letters, boven do deur to
lozen. Binnen waren or planken langs dc
wanden aangebracht. Op die planken ston
den groote, doorzichtige glazen fleeschen
met bonbons cn kleine koekjes cn gebakjes
Ann iedere plank hing een siorlijke rand
sigzagsgewijzo van een grijs stuk kleed
geknipt, wat oen buitengewonen indruk
maakte. Vóór ons lagen pruimentaarten en
ander versch gebak. Vooral de groote Jcriv
kelingon, van tweo centen hot stuk, waren
verleidelijk.
Wij bloven stilstaan cn bezichtigden al
do heerlijkheden. Het hinderde ons uicts,
dat do verkoopstor, do „oude Mieto", zoo
noemde haar dc geheelc kloino stad, steeds
een traan in haar ccne, rood ontstoken oog
had hangen, dio dan langzaam op haar
hand neer drup te.
Adriaan kocht zonder bedenken t-wco koe.
kon, een krakeling en een krans. Ik weefc
niet wat ik zou gegeven hebben, als ik hcC
hem na had kunnen doon; maar dan zou
mijn geld voor hot watertoebtjo niet toerei
kond zijn geweest.
„Ook een?" knikte Miete aanmoedigend.
„Neen, vandaag niet" antwoordde ik
met con voorname weigering on op con
toon, alsof het om de aangeboden waardig
heid van dcu Spaanschen koningstroon to
doen was. -
Toen wij verdor slenterden, ergerdo ik niy
cr aan, dat Adriaan mij niot over mijn te
rughouding ondervroeg cn cr niet het min
ste besef van scheen te hebben, aan weiko
folteringen ik naast hem ten prooi wai.
Maar ik was dat al van hein gewoon?
Hij gAf niet gaarne, nooit vrijwillig; hij
was zooals bijna alle knapen, dio „cenig
kind 1 zijo in buis. Do zelfzucht dringt on
zichtbaar, als do dampkringslucht, in <1©
longen dozer armen.
Op het laatst echter kon ik mij toch
langer bedwingen en zeido ik, terwijl ik
langs diplomatische omwegon mijn doel
trachtte te bereiken:
„Zijn zo vandaag goed?" Ik bohandcldo
het thema zooals do studenten do vr:uig
over hot Bcicrach bier plegen uit to put*
ton.
Hij knikte slechte on begon aan do twoe*
do lekkernij, cn nu aan don krakeling.
Komaan, nu moest hot gebeuren, of ik
zou er mot oen leego maag afkomen I
„Zeg cons, geef mij do helft cr van I" zoi
ik vastberaden.
Reeds terwijl ik do eorslo vraag tot Hem
gericht had, begon hij alle kentoekenen van
ccn buitensporigon. octlusb to vertoonen*
Hij had er blijkbaar oen vermoeden vant
dat hot om oen verkenning to doen was,
die onmiddellijk door eon offensieven uit
val gevolgd zou worden.
Toen ik nu nog voider bleef aandringen,
beet J-j als ccn haai in don krakeling cn do
door mij tc gemoet geziene helft vcrander-
do binnen woinigo seconden in een rond
uitgebeten, jammerlijk klein overschotje-
„Daar!" zeido hij, cn ik nam aarzelend
cn innerlijk gebelgd over zijn bnatzucbtigo
manior van doen mijn eigen handelwijze
scheen mij volkomen verschoonbaar too
wat hij mij voorhield.
(Wordt vervJgd).
De vreemdeling, een geleerde, met co*
gouden bril op eten neus cn gekleed 'u een
wit flaucllen pak, was op een der roUblok
ken van Kaap Irachili, aan het uiteinde
van Jict Griekscho eiland Oeiigo gezeten.
Terwijl zijn blik de in do verte voorbij-
s too monde schepen volgde, praatte hij met
twee knapen der streek, Droraos den gei
tenhoeder en Straton.
„Ziehier, wat ik zoek," zeido hij, „aller
eerst oudo bceldcD, vervolgens beschilderd
aardewerk cn eindelijk stccDcn met op-
schriftcu. Ilc stol het grootste belang in ni
les wat betrekking heeft op do Grieken van
weleer, do lieden, die twintig eeuwen gele
den dit land bewoonden. Hebt gij geen van
beiden ooit stukkon gebeeldhouwd marmor
govondeD, als gij zoo door het eiland rond
zwierf
Straton schudde ontkonnend het hoofd;
maar Dromos antwoordde zonder aarzelen:
„Zoo gij wilt, mijnheer, znl ik u naar Jo
ruïno van een tempel brongen 1"
„Naar den tempel van Venus? Maar,
domoor, dien ken ik I Het is or mij niet om
to doen ccn kunstwerk te ontdekkon, dab
reeds door ieder werd bewonderd. Dat zou
wat moois zijn I Neen, ik zoek verborgen
dingen, vooral beelden. O, beelden," cn een
26;
Zij hield een oogenblik op: „Weet u",
zeide zij onverwacht, „dat Thorbeoken ccn
zoon heeft?"
Gcrtrud schuddo verwonderd het hoofd:
„Ik heb gehoord", zeido zij, „dat hij ccn
nicht bij zicb had, die zijn huishouden be
stuurt. Zij moe't ccn knappe, sympathieke
vevachijniug zijn, is iemand van omstreeks
rijf cn twintig jaar, cn ik heb van Frauke
gehoord", voegdo zij er aarzelend bij, „dat
Hinzc haar het hof maakt."
,,Ja, weet u, hij maakt eigenlijk alles,
wat vrouw is, het hofmaar daar", zij wees
naar het mooie gebouw beneden in den
polder, „schijnt hij ernst te willen maken.
Nu, het is den armen drommel niet kwalijk
h? nomen. Do grootc bezitting en dan... de
ze Dora Thorbeoken ia een knap menscb,
ofschoon zij niet uaar mijn smaak is. Hinzc
heeft echter tweemaal do rekening buiten
den waard gemaakt. Ten eerste moet hij
niet meenen, dat Thorbccken zijn nicht aan
hom, den gelukzoeker, zal geven; hij zal
Hinze wegzenden, als hij hem niet meer
noodig heeft, en ten tweede... dc zoon I"
„Waar is deze zoon?"
„Verdwenen, overleden, zegt iedereen.
Nnec, Voss, Thorbeeken zelf 1 Zij zcggcu
®Jlcn, dat h?j dood is I Niemand in tiet ge
heelc landschap weet, dat hij nog le-j, be-
halvo ik. Christiaan en ik, wij beiden al
ken 1 En ik wil u dat vertellen, juist aan li;
heb daarvoor mijn redenen."
Zij luisterde.
Van het burchtplein klonk een levendig*
woordenwisseling, welko van beide kanten
even slagvaardig scheen gevoerd tc worden.
Gertiud glimlachte. „Frauke is nagekomen"
zeide zij; „wij hebben dus van dio beiden
rust."
„Ik wilde u van Thorbeekens cenigen
zoon vertellen", zeido mevrouw Möller.
„Luister goed! Hans Thorbeeken was een
zaam opgegroeid, want zijn moeder, een
lieve, stille vrouw, is gestorven toen hij nog
een kleine jongen was. Zoo wendde hij zich
aan dikwijls nasr het heerenhuis to loopeu,
zoodat het bijna een tweed© tehuis voor
hem werd, en hij hield meer van uw oom
dan van zijn vader. Hij was in den tijd,
waarvan ik u nu wil vertellen, ccn jon
geling van achttien jaren, eenigszins hoog
hartig, evenals zijn vader; maar anders kon
men hem nieta ten laste leggen, want, dat
hij dronk, zooals de menschcn beweerden,
was eenvoudig onwaar, dat weet ik als lo
gementhoudster het beste. Welnu, dus, om-
streoks tien jaren geleden werd er op een
avond geklopt; wij waren reeds naar beu
gegaan. Christiaan, dio toen een jongon
van tien jaar was, sliep bij mij- Ik had
toon juist mijn man verloren. Ik lag n.<g
wakker, buiten was het donker, do herfst
wind gierde over het marktplein. Iemand
klopt dus togen het raam van mijn slaap
kamer, een beKonde ftem roept mijn naam.
Als ik open doe, staat Hans Thorbeeken bui
ten, zonder hoed, in een kort grijs jasje, hit
haar verward, en kijkt mij met een droevi-
gen, wauhopigen blik aan. Hij bad tofa
licht, bijna wit haar cn een smai. edel jon
gensgezicht, met diepe, grijze oogeu, geheel
bet evonboold zijnor overleden moeder. Ik
zio hem nog voor mij.
Ik kreeg een vrecselijken angst, want ik
hield veel van den jongen. „Wat 13 er,
Hans?" zeio- ik. „Waar is j© hoed?"
„Wat kan mij dien hoed schelen, tante",
zeide hij, „ik bon blij, dat ik mijn hoofd
nog heb 1 Laat mij binnen, u moet mij hel
pen."
Ik trok haastig wat aan, cn spoedig zat
hij in onzo gezellige woonkamer raidden op
do sofa.
Als ik na tien minuten met een kopje
warme thee bij hein kom, heeft hij het
hoofd tegen de louning gelegd en weent
bitter in zijn handen. Hans was altijd een
stijvo, ietwat trotseho jongen geweest; u be
grijpt dus, dat het kopje mij uit d© hand
viel, toen ik hem daar zoo zag liggen.
Ik ging dadelijk naast hem zitten, trok
hem de handen van het gezicht w<?g cn
verzocht hem mij te zeggen, wat hem scheel
de.
„Ik kan het u niet zeggen, tante,'' snikt©
hij; „heb ia te vrcesolijk. Ik kan het aan
niemand in dc goheele wereld zeggen l"
„Hebt gij wat slechts gedaan, Hans?"
Hij keek verbijsterd om zich hoen on
trachtte mijn blik tc ontwijken, maar ik
nam zijn hoofd in mijn boido handen, want
ik dacht, liovo juffrouw, dat zijn moeder
dat ook zou gedaan hebben, cn ik hield
van den jongen, als van mijn eigen zoon,
en zijn moeder was dood.
„Zeg mij, Hans, wat hebt gij gedaan?"
„Ik... ik--, heb mijn eigen vader gesla
gen... met- deze hand..." schreeuwde bij en
schuddo voortdurend dio hand, alsof hij
haar van het gewricht wildo afschudden.
„Hans 1"
„Jn, tante, hij heeft mij gesligo'n, hij
sloob mij op, hij wildo mij ombrengen, hij
was als krankzinnig toen heb ik toege-
sls<gcn... rioodat hij tuimelde I... Hij was
dronkenHij schudde zich ah iemand,
dio een afkeer van liet leven heeft.
„Tk wil weg. over zee... naar Amerika."
„Ik moet do waarheid weten, Hao.q,"
zeide ik, „ik wil jo wel helpen, om van
hier weg to komen, maar ik doo dat al
leen, als ik weet, dat gij gaan moot.
Waarom heeft hij je geslagen?"
En nu hadb gij hem moeten hooren, Gcr
trud; nog wel veorticn dagen daarna heb
ben zijn jammerklachten mij in dc ooren
geklonken.
Hij had dien avond bij toeval geboord,
dat het bestaan van zijn familie sinds
lange jaren op leugen cn bedrog gegrond
was. Do bijzonderheden kon hij mij niet
meededen. Hij had van zijn vader gc-
eischt, bot onrecht dadelijk weer goed t©
maken, maar die had gevloekt en zich be
dronken, hem met harde woorden gedreigd
en hem hoen en weer geschud. Nu kon hij
evenmin rijn vader ftangoven als dat hij
hier langer kon blijven, want het onrecht
omgaf hem alö een 6ombcro muur.
Gij kunt wel begrijpen, dab ik alles
deed, om hem van zijn plan af t© bren
gen, totdat hij mij eindelijk tot zwijgen
bracht, door te zeggen, dat zijn vader
openlijk zijn schuld aan hem bekend cn
gezegd had, dat alle menschcn schurkon
cn bedriegers waren, cn niemand weer
weggaf, wat hij eons in handen had.
„Is dat waar, tante?" riep hij herhaal
delijk. „Is dat waar, zijn allo mensehen
zoo? Dan word ik vannacht nog gek en
sal ik God danken, dat ik het geworden
ben."
In mevrouw Möllers oogen blonken hel
dere tranen.
„Het heeft mij Lot in mijn ziel pijn go-
daan", zeide zij met gesmoorde stem, ,,unb
hij zulke goddolooze woorden sprak; ik
wist niets betere té doen, dan mijn han
den om zijn beide gebalde vuisten tc klem
men cn een Onzo Vader tc bidden en toeu
ik bij do vijfde bedo kwam, maakte hij zijq
handen los, werd bedaard cn weende.
Gcrtrud had met een bleek gelaat geluis
terd; nu zeido zij eenvoudig:
„Mag ik u ook tante noemen, zooals hij
gedaan heeft cn zooals Frauke het doet?"
„Gaarne kind," zeide zij cn streelde met
vochtige oogen dc hand, did zich in do haiV
schoof. „Roken op mij, als gij raad cn hulp
noodig hebt."
„Ik heb toen tot middernacht met hora
beraadslaagd. Toen ik niets aan ziju besluit
kon veranderen, gaf ik hem duizend rnar^
kon, meer wilde hij niet hebben, cn l.oci^
de morgen aanbrak, is hij met paar den koo-i,
pers van den Rijn, die in don „Monnik»»-
hof' hadden overnacht, als een cenvoudiga'
knecht verkleed, meo naar Jutland go-
trokken." j
„En nul" vroeg Gcrtrud mdt haperende
stem.
(\V ,-dt ver. 'jl