EEN VERVOLDE WENSCH.
,,Toe, vader, wees na eens beel lief en
geef mé morgen toch maar mijn taart met
de tien kaarsjes. Ik had er op school al
zooveel van verteld. Het is immers mor
gen voor net laatst, want langer dan
tien jaar vieren we onze verjaardagen met
met een taart met kaarsjes, hebt. u ge
zegd. Toe, vader, ik zal voortaan beter
mjjn best doen.'' En bij deze woorden
kijkt bet aardige ventje zijn vader smee-
kend aan.
Deze tuurt met bijzondere belangstelling
naar een der schilderijen aan den wantl.
Het is als vreest hij niet bestand to zijn
tegen den smeekenden blik uit de oogen
van zijn oudsten jongen, zijn lieveling.
Maar hij kan, neen, meer nog, hij mag
telfs niet toegeven.
Hij, de alom beminde, maar strenge,
hoewel rechtvaardige schoolopziener mag
niet te toegevend wezen voor zijn eigen
i kind.
„Neen, Willy", zegt hij vriendelijk,
maar beslist, „je weet wel, dat ik er bij
blijf, als ik het eens gezegd heb. Je hebt
dit jaar in het geheel niet je best gedaan,
en ik schaam me over je."
„En al ga ik nu het volgend jaar nog
zoo mooi over, dan krijg ik toch niet meer
mijn taart met de tien kaarsjes," brengt
Willy snikkende uit. Dat ik nu van het
jaar ook juist tien moet worden.
Daar ziet hij zijn jonge moedertje in de
verto aankomen en haastig loopt het vent-
,je de trap der veranda af en den tuin in.
Men zou haar voor de oudere zuster van
haar vijftal houden, dit jonge vrouwtje
van 28 jaar. En zij heeft hem zoo innig
lief, haar eersteling! Doch zij is steeds
gewoon geweest haar man in alles te eer
biedigen, en ook nu zal zij dit doen, al
schijnt de straf haar ditmaal wel al te
zwaar toe.
„Kom, Willy," zegt zij troostend, want
re heeft dc laatste woorden opgevangen;
„kom, je kunt tocb wel pleizier hebben
zonder die kaarsjes. En als je morgen
iets heel moois krijgt, dan denk je er
misschien niet eens meer aan."
Toch weet zij maar al te goed, dat ook
het mooiste speelgoed dc taart met do
kaarsjes niet vergoeden kan.
De taart met de brandende kaarsjes,
welke tot nu toe bij eiken verjaardag
der kinderen op tafel verschenen was, hoe
had zij steeds het grootste aandeel tot de
feestvreugde geleverd I Met welk een span
ning was steeds het oogenblik te gemoet
gezien, dat het dessert aan do beurt
kwam, en als dan 's winters bet licht
werd laaggedraaid, om het effect nog
schitterender te maken, en de taart met
de brandende kaarsjes er om heen werd
binnen gebracht, dan kende de feest
vreugde geen grenzen.
En dit jaar zou zij ontbreken op den
tienden verjaardag van haar eerstgebore
ne. Zij kon het zich bijna niet voorstellen.
Wat zou haar man wel zeggen, als hij
geweten had, dat do gedachte aan het ge
mis van die taart haar een slapeloozen
nacht gekost had? Doch zij wilde nog één
poging wagen, om haar man tot andere
gedachten te brengen. Straks, als de kin
deren naar bed waren, dan zou zij be
proeven, wat een liefhebbend moeder
hart vermag! O, zij weet hefc maar al te
goed, hoe lief baar man zelf den jongen
heeft, den aardigen blauwoog, die altijd
stormenderhand all© harten voor zich in
neemt.
Intusschcn gaat zij voort Willy te troos
ten, en als deze eindelijk, met zijn moe
dertje naast iich, is ingeslapen, gaat zij
naar beneden om thee te zetten.
Doch zij is politiek. Het onderwerp,
dat beider gedachten bezighoudt, wordt
niet aangeroerd en in de diepste stilte
wordt het eerste kopje thee gedronken.
Eindelijk waagt zij den aanval.
„Kan je begrijpen, man, dat het mor
gen al tien jaar geleden is, dat onzo
eersteling geboren werd? Wat was ik toen
nog een kind, en nu al een deftige huis
moeder met een vijftal 1"
„Je ziet er nogal doftdg uit, Minnie,"
zegt haar man lachend, terwijl bij met
welgevallen zijn mooi, slank vrouwtjo be
schouwt.
„Toch ben ik in dien tijd tien piar
ouder geworden," z-egfc zij nadenkend.
„Maar het is waar," roept zij er op dank
baren toon bij, „veel verdriet hebben we
niet gehad I Wel veel geluken gelukkig
zijn houdt de menschen jong, en morgen
is het onze trouwdag ook I"
„Daar heb ik nog niet eens aan ge
dacht roept Walter verschrikt uit. „An
ders weet ik altijd eenige dagen te voren
je lievelingswensch; maar misschien is het
nog niet te laat om er aan te voldoen."
Minnie aarzelt een oogenblik.
„Hoe is bet, Minnie, heb je geen enke
len wensch?" vraagt Walter verwonderd.
„Jawel, maarklinkt het op
aarzelenden toon.
„Maar wat?" zegt haar man aanmoedi
gend. „Is die wensch zóó groot, dat je
hem niet durft uitspreken, Minnie? Je
weet wel, dat ik je op onzen trouwdag
niets weigeren kan."
„Kan je het niet raden, Walter?" zegt
Minnie met een kloek besluit.
En dan, terwijl ze haar hoofd tegen zijn
schouder legt, fluistert zij:
„Morgen wensch ik een groove taart
met tien brandende kaarsjes er omheen 1"
O, onpeilbare liefde van het moeder
hart! Dikwijls zijt ge zwak, maar altijd
verheven in uw grenzenlooze onbaatzuch
tigheid
En Walter? Eén oogenblik toonde hij
zich boos, maareen gegeven woord
moet men nu eenmaal gestand doen. De
redeneering was niet geheel zuiver; dit
gevoelde hij maar al te wel, want nu was
hij immers jegens zijn zoontje te toege
vend. Doe. hij kon niet anders bandelen,
stelde hij zich gerust, en in stilte'had hij
l er zijn vrouwtje des te liever om.
Het is nacht. Met een gelaat, waarop
doodsangst te lezen staat* buigt Minnie
over het bedje van haar oudsten lieveling.
Hij is eensklaps ijlende wakker gewor
den, met een hoogroode kleur; en de dok
ter, dien men oogenblikkelijk liet roepen,
heeft een bedenkelijk gezicht gezet.
„Laat do kinderen in geen geval hier
komen, mevrouw," heeft hij met nadruk
gezegd. „Er is veel kroep in de stad."
„Maatje!" klinkt het plotseling. „Ik
droomde zoo heerlijk, dat ik bij che en
geltjes was en daar stond mijn taart met
de tien kaarsjes er omheen."
Minnie is voor het bedje op de knieën
gezonken.
„Lieveling," zegt dj zacht, terwijl zij
met inspanning van al haar krachten
eenige vastheid aan haar stem tracht te
geven, „de kaarsjes liggen al klaar, en
morgen, als je jarig bent, Komt er een
groote roomtaart op tafel met tien bran
dende kaarsjes."
„Is het heuscb waar, moesje?"
„Heusch waar, lieveling."
Een blijde glimlach verheldert het
hooggekleurde gezichtje en Willy slaapt
weer in.
Twee dagen later staat een diepbedroefd
ouderpaar bij liet lijkje van hun oudst©
kind. Twee dagen lang hebben leven en
dood elkander het beminde leven betwist.
Voor het bedje staat een roomtaart met
tien bijna uitgebrande kaarsjes er omheen.
Een liefdadig Koning.
Een wéinig bekende anekdote uit het le
ven van onzen Koning Willem II i8 d©
volgende
In een der lanen van het Haagsclie Bosch
zat in de dagen van Koning Willem II een
oude vrouw in armoedige, boersche klèe-
ding op een bank. De vrouw had waar
schijnlijk in de eenzaamheid aan haar ge
dachten den vrijen loop gegeven en een
treurigen blik op haar leven geworpen,
want zij weende bitter.
Jui^t kwam de Koning voorbij en tcea
hij zag, dat de oude vrouw schreide, ging
hij naast haar op de bank zitten en vroeg
haar, waarom zij bedroefd was. De vrouw
zij was een behoeftige weduwe deXd©
nu de oorzaak van haar treurigheid medo
en ofschoon zij daarmede nogal lang bezig
was, hoorde de vreemde heer haar geduldig
aan. Onder meer andere omstandigheden
verhaalde zij hom, dat zij weduwe was en
twee dochters had. Eén van die dochters
zou in de vorige maand gehuwd zijn, maar
er was een deurwaarder met een bevel iu
naam des Konings aan baar huis gekomen,
om voor iemand, die geld van haar overle
den man moest hebben, haar woning en
haar bouwland te verkoopen. Derhalve was
zij nu tot den bedelstaf gebracht; haar
dochter moest niet alleen van het huwelijk
afzien, maar zij moest zelf met haar beide
kinderen aan het armbestuur vervallen.