De oorsprong der barbiersbekkens. PELSWERK. geschreven, waarschijnlijk om door de leer lingen nageschreven te worden Men zal zeker niet verbaasd zijn te hoo- ren, dat de jeugd van toen, evenals de jeugd van tegenwoordig, de beginselen van het „b-a, ba" leerde! Op verschillende kleitafeltja3 toch jvist prof. Hilprecht te ontcijferen een Nip- poerseh taalstelsel, dat ongeveer hierop neerkomt „Ba^a, ba-noe, ba-moe, ba-ni, ba-tii-ni, ba-ni-ia, ba-ni-moe." Ook een soort van tafel van vermenig vuldiging werd door de geleerde vorschers ontdekt. Afgaande op do gevonden gegevens ra deze oer-sckool, schijnt men te mogen vast stellen, dat de Babylonische jeugd haar onderricht ontving in verschillende op klimmende klassen. In de laagste leerde men braaf hot a-b-c uit die dagen, bene vens de begincelen van de kennis der na tuur; in do hoogere klassen werden geleerd meetkunde, dichtkunst, bouwkunst cn let terkunde. Reeds menigeen zal zich hebben afgc- vraagd van waar toch de grcote scheer bekkens, die do barbiers gewoonlijk vroeger echter meer dan thans vóór hun winkels aanbrengen, afstammen. Hoogst waarschijnlijk komt men na eenig naden ken tot de gevolgtrekking, dat zij ver- groote zeepbekkens moeten voorstellen. Op het eerste gezicht schijnt deze oplos- Ving wel gerechtvaardigd en toch is zij niet juist. Een nauwkeurige beschouwing doet zien, dat bekkens van zulk een vorm ook in verkleinde verhouding volstrekt niet geschikt zijn om als scheerbekkens dienst to doeij, want zij hebben een zeer brecden rand en slechts een kleine kom vormige verdieping, terwijl het veel voor- deeliger zou zijn een scheerbekken te heb ben met smallen rand en grooten inhoud. Bij vele uithangbekkens, die zorgvuldig bewerkt zijn, bemerkt men Dovendien aan de achterzijde nog een deuk, die voor een scheerbekken hoegenaamd geen beteekenis heeft. Inderdaad hebben de barbiersbekkens dan ook niets met scheerbekkens uit te staan; oorspronkelijk waren het niet min der danmuziekinstrumenten. Na do kruistochten kwam in Duits:hland hot badhuissysteem zeer in zwang, 'zoodat overal de badinrichtingen als paddestoe len uit den grond oprezen. Zoo had do stad Ulm in 1489 niet minder dan 168 badinrichtingen. Aan het hoofd van deze inrichtingen stondeu uitsluitend barbiers; vandaar, dat deze ra verscheidene streken van Duitschland nog „baders" genoemd worden. In de midcmleeuwen nu, toen men nog met hout moest stoken, was net zeer moei lijk het water zoowel als de ruimte, waar in gebaad werd, warm t© houden. Daardoor ontstond bij de barbiers het gebruik, dat zij, wanneer de badinrichting verwarmd was, met een paar metalen slagbekkens, zooals nu de muzikanten nog gebruiken, de straat op gingen en door het slaan met de bekkens het teeken ga ven, dat de inrichting in orde was, om al len, die een bad wilden nemen, te ont vangen. Om nu toevallige voorbijgangers of an deren, die het signaal niet gehoord had den, te laten w©ten, dat zij van de bad inrichting gebruik konden maken, hing de barbier de bekkens, nadat lnj het sig naal gegeven bad, vóór rijn deur op. Toen in het begin van de zeventiende eeuw het badhuissysteem in verval geraak te en de barbiers hun inrichtingen moes ten opheffen, behielden ze toch de bekkens om aan to toonen, dat in het huis, waar voor deze prijkten, een barbier en haar- kunstenaar woonde. Do laatste aanwijzing voor het vroegero gebruik der bekkens is de reeds genoemde deuk aan de achterzijde van het bekken. De kleeding, die in onze dagen zulk een groote rol, vooral in het leven der vtouw speelt, goid in c: middeleeuwen geheel als bijzaak, daar zij uitsluitend ontstaan was uit de behoefte, om zicb te beschermen te gen den invloed van vochtigheid en koude. Zoo droegen de oude Germanen, zoo als alle wilde volken, slechts twee huiden, één op de borst en één op den rug waarvan do behaarde gedeelten naar bin nen waren gekeerd- Dat de Eskimo'3 van die huiden door gordels cn banden een aaneensluitend geheel maakten, geschiedde slechts om de lichaamswarmte nog meer vast to houden. De bijzondero schoonheid en fijnheid der verschillend© dierenhuiden werden eerst door do cultuurvolken erkend. Eerst bij hen werd, nadat zich door het verdwijnen der Romeinsch© wereldheerscliappij en de vermenging van verscuillende volksdrach ten, een soort modo had ontwikkeld, ook het pelswerk tot mode-artikeL Terwijl do huiden van tijgers, leeuwen, leoparden, panters, enz., wegens de ruwe, harde haren meer tot tapijten werden ver werkt, gebruikte men het zachtharige pelswerk voor vele kleedingstukkeü, in het eerst voor mantels en later voor moi- fen, hoeden en kragen en ten slotte voor garneering. Zoo werd uit do primitieve huidbeklee- ding der wildo volksstammen langzamer hand een luxe-artikel voor de oultuursta- ten geboren. Daar in Rusland de meeste pelsdieron worden gevonden, werd daar in pelzen ook de grootste handel gedreven. Tevens werden van daar de kostbaarste pelzen als geschenken aan hooggeplaatste personen gezonden. "Voor de zeldzaamste pelsdieren werden, nu pelswerk mode-artikel was geword'.o, fabelachtige prijzen betaald. De dieren werden daardoor steeds schaar schor, en een verordening uit de elfde eeuw gelast, dat het dragen van „vreemde pelzen," zooals sabel, blauwvos hermelijn, slechts aan vorsten en regeerende staatshoofden veroorloofd was. Al heeft zich in den loop der tijden zeer veel veranderd en heeft men het met be hulp der chemie in het verven en bewer ken van gewone dierenhuiden, als bijvoor beeld natten- en konijnenvellen, zoo ver gebracht, dat somtijds slechts kenners de echt© waar van de onecfvte kunnen onder scheiden, is toch het echte, kostbare pels werk nog steeds het voorrecht van den rijke gebleven, en nog steeds is het zeld zaamste het merst begeerde. Nu en dan brengt de mode wel eens een kleine ver andering in den smaak, maar nog steeds rijn er oude families, waarin het pelswerk als oude kant en echte paarlon van ge slacht op geslacht overgaan; sabel en her melijn gelden als bijzonder kostbaar. Hermelijn werd eens bij voorkeur ge bruikt om do kroningsmantels der vorsten te omzoomen. Daarom wordt dikwijls ge sproken van „vorstelijk hermelijn", of schoon langzamerhand het dragen van dit soort pelswerk aan een ieder veroorloofd is, die het betalen kan. Het onderscheidt zich door de kleine zwarte punten, clie zich op het overigens sneeuwwitte, als zijde glinsterende vel, scherp afteekenen. Op een schilderij van Gozzoii uit de vijftiende eeuw ziet men voor de eerste maal een mof, dit. thans algemeen gebruik te verwarmingsmiddel voor de handen, in de zeventiendo eeuw werd zij niet slechts op straat, maar ook bij voorkeur in buis gedragen. Bij do kroning in 1701 hielden alle damec in de hand een mof, die tot het „hoftoilet" behoorde. In de achttiendo eeuw namen ook de heeren de moffen in gebruik. De revolutie maakte aan deze mode een einde. Slechts de dames bleven de mof gebruiken, waarvan de vormen, al naar mate de modegril wildo, veranderdende heeren bepaalden zich tot pelsmanchetten, die in de laatste jaren nog slechts weinig gedragen worden, en die zelfs voor de da mes door do mode der aansluitende mou wen onnoodig werden. Daarentegen zijn pelskragen zeer In zwang, zelfs ii. de balzaal. Het is ook niet te ontkennen, dat do dracht van lichte stoffeD to zamen met zwaar pelswerk van eigenaardige bekoorl:."kheid is. Elegante vrouweD zullen daarom nog lang de draag sters van kostbare echte pelswerken blijven. Plannen voor uitgebroido bevloeiings werken in Chaldea. Door Engelsche ingenieurs zijn grootscho plannen ontwikkeld, om do dalen aan Euphraat en Tigris vroeger tot de rijk ste cuütuurlanden van de wereld behoo- rende, doch thans slechts wildernissen en moerassen door een uitgestrekt af da tu rnings- en bevloedingssysïeem in vrucht baar bouwland te veranderen. Wij ontleen en aan een Engelsch tijd schrift het volgende omtrent de verwach tingen, die van een eventueel© uitvoering gekoesterd worden: l,2S0,OOO acres uitstekende grond wach ten slechts op water. Om dit er te bren gen, moeten waterkeeringen aangelegd en kanalen gegraven .wonden, waarvan de kosten op' ongeveer 100 millioen gulden, geschat mogen worden. Thans is dat uitgestrekt gebied waarde loos; als bouwland zal 1 acre een waarao van ongeveer 360 guldon verkrijgen, dus het totaal een .waarde van ruim 460 millioen. gulden. Bovendien zouden van de moerassen vol gens schatting 1,600,000 acres in bouwland veranderd kunnen worden. Thans eijn er nog enkele vruchtbare,, bebouwde streken tusschen de dorre vlak ten en moerassen, maar de mogelijkheid is niet buitengesloten, dat eenmaal ook dat deel door de periodiek torugkeerende over stroomingen zal verdwijnen. Het zou noo- dig zijn, twee groote dijken, één aan den oostelijken oever van den Euphraat en één aan den westelijken oever van den Tigris, aan to leggen. De kosten daarvoor zouden ruim 100 millioen gulden bedragen, doch daartegen over zou komen te staan oen bezitting, die bij zeer lage taxatie toch minstens nog, een waarde van 265,000,000 gulden zou ver tegenwoordigen. Ook Hollandsche ingenieurs zijn in die, streken voor dergelijke plannen werkzaam geweest, namelijk aan de Korven, een zij rivier van den Tigris. Bruggen-bouwende insecten. De mieren rijn voor Zuid-Afrika een ware plaag. De lastigste voor den mensch is een groote roode houtmier, omdat zij de wo ningen binnendringt. De bijtkxacht van deze roode mierensoort is verbazend; zij bijten door de kousen, zelfs door een pantalon heen. Op haar tochten bewegen zij zich steeds in een bepaalde marschorde: met een voortroep, flankbedekkingenenz.waar zulk een leger voorbijgetrokken is, is do bodem twee centimeter diep uitgevreten, en dagen daarna waagt geen ander insect, geen reptiel dit spoor te overschrijden. Wat echter bij zulk een mierenmarsch het meest in het oog springt, is, dat kleine stroompjes tot 20 centimeter breedte baar op haar tocht niet hinderen. Zij' trekken de zo over een brug over; zulk een brug kan door geen mensch nagemaakt worden. Zoo- dra hot leger op zulk een waterstroompje stuit, worden stroomopwaarts en -afwaarts boodschappers uitgezonden om een tak to zoeken, die, ergens in het water gevallen, den overgang vergemakkelijkt; vinden zij geen tak, dan wordt een brug gebouwd. Van de grootste en sterkste mieren, die an ders wachters zijn, klemt zich een deel op een hoop aan den rand van den kleinen oever vast; zij vormen den schoormuur van de levende brug, die nu gevormd wordt. Op hen nemen andere mieren plaats, die reeds iets naar voren schuiven, maar dan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 13