N£. 14349. Derde Blad. 1 December 1906. Bettf's SmMSicolaas-maal. Betty Lindemann was het liefste wijfje voor haar man, dat men zich kan denken zelfopofferend en daarbij althans theo- retiscn een voortreffelijke huisvrouw. Practisch minder. Zij had alle kookboeken ondor de knie. Er was geen rubriek; Wenken voor Huis vrouwen" in een krant of tijdschrift, of zij -orgde er voor, dat ze die in handen kreeg; en altoos, van des morgens vroeg tot des avonds laat, was ze er op uit, dat er niets in de keuken „verloren'' ging- "Van poulet, waar al eens soep van was ge kookt, werd nog weer zorgvuldig een vleeschschoteltje „jachtschoteltjej" noemde ze het, bereidvan brood van vier dagen oud, maakte ze een smeltend- zacht „puddinkje", enz. i,ïk~denk altijd maar, Eduard," zei zo' tegen haar man, „dat ik alles, wat ik ovet heb, nog weer voor iets anders kan ge bruiken want anders kom je er z<->o licht toe, allerlei dingen over den balk to gooi enen wij zjjn geen millionnairs, hè, man netje?" „Neen. Ik heb er nooit wat van ge merkt „Nu juist En daarom moet je vrouw zuinig huishouden." Eduard verklaard© hierop natuurlijk, dat Betty het liefste wijfje en de voortref felijkste huisvrouw was, en daarop kuste hij Maar dat doet er hier nu minder toe. Op een dag gebeurde het, dat hij niet erg hongerig thuis kwam, en dat een groot deel van het middagmaal nog onaangeroerd stond, toen Eduard al weer van tafel was opgestaan. Daarover was Betty werkelijk mis troostig. .,0, arme jongen," zei ze, „hoe innig jammer, dat ik het eten zoo weinig sma kelijk heb weten te maken." „Dat deedt je volstrekt niet, engel. De fout ligt bij mij. Ik had geen honger van daag." „3et is erg lief van jc, dat nu te zeggm, hoor. Je bent een echte goeierd, de schuld voor me op te nemen. Maar ik w®el héél goed, dat ik in mijn plicht te kort gescho ten ben. Maar het zal niet meer gebeu ren." Nu heeft een man, die veel van zijn vrouw houdt, in zulke omstandigheden maar één ding te doen. Hij eet nog wat, en zorgt er voor, dat hij allo volgende dagen ook weer „bergen" eet. En dat deed ook Eduard. Hij liet voort aan in geen schaal meer wat liggen; en zijn vrouwtje, dit opmerkende, waakte er angstig voor, dat er steeds méér kwam, nu alles zoo op ging. Dat was nu wel niet zuinig, maar noo- dig. Want; „Arme jongen!" dacht ze. „Kijk hem nu eens etenIk was bezig hem te laten verhongeren." Een paar dagen later, evenwel, peinsde ze: „Ik. wist, dat er mannen waren met een grooten eetlust, maar zoo iets als Ed die nu vertoont 1 Wonderlijk 1 Want ik her inner me niet, dat hij ooit zoo at. Ook niet in onzen verlovingstijd, als hij bij Ma at Hiér schoot haar iets vreeselijks te bin nen. „Liefde vernietigt eetlust." Dat üad zo eens in een wijsgeerig werk gelezen. En ja, dat kwam nu uit Toen ze nog ver loofd waren, was hij verliefd op haar ge weest. Nu dus niet meer1 O, zo kon er niet aan denken. Do redeneering was onfeilbaar juist, maar do gevolgen waren vreeselijk. Hij vond haar in tranen, toen hij thuis kwam, en hij moest haar verklaren, dat hij haar nog even lief had als te voren, toen hij een dergelijke bekentenis had af gelegd. Het sprak wel vanzelf, dat hij niettemin vasthield aan zijn streven, om haar nu, evenals vroeger, te laten merken, dat hij haar middagmalen zóó smakelijk vond, dat hij er nauwelijks genoeg van Kon krijgen. Hij bleef, hoe moeilijk het ..em soms ook viel, geregeld eten als een wolf, en hij wist niet, dat tclkcn6, als hij maagkramp kreeg van de hoeveelheid, die hij veror berde, zij een leek in hot hart ».reeg van liefdesmart. „Géén man, die liefheeft, zou zóó kun nen smullen," zuchtte ze, als ze alleen was „Maar ik moet me dapper houden. Wij zijn voor het leven verbonden, cn ik heb een plicht te vervullen. Hoewel elk hapje, dat hij neemt, me het hart doorpriemt, moet ik hem toch alles geven, wat hij blijk baar wenscht." En daarop huilde ze stil voor zich heen. Kort daarop brak het Sint-Nicolaasfeest aan. Betty begreep, dat ze haar man geen grooter surprise op den vijfden December kon bereiden, dan hem nog een uitvoerig souper na een uitgebreid diner te berei den. En het vrerd een souper, een geweldig souper, waar ze hem mee verraste. „Ja," dacht ze, toen ze in den loop van den vijfden de spijzen klaar maakte, spe cerijen fijn stampte, „ja, het geeft me een gevoel, of ik mijn eigen hart te pletter zit to stooten, maar het moet, het moet." En nu en aan viel er, in den avond van den grooten dag, wel eens een traan op het dekschaaltje, dat zo haar Ediuard aanreikte, maar (het trof altijd toevallig) gelukkig was er dan altijd nog net het dek sel op, en rvcn toevallig en even geluk kig de tc-goed-gedane man merkto er telken keer ook niets van. Dat was goed. Hij niet, en niemand zou mogen merken, wat er in haar om ging. Want zij leed onder die liefde-doo- dend© vraatzucht. Haar Sint-Nicolaas-souper was een waar meesterstuk van alles vergetende zelfopoffering, en van niet ophoudende af wisseling. Eduard echt-er was op het laatst do wanhoop nabij. „Geloof jo niet, vrouwtje," zei hij voor zichtig, toen hij angstig die oneindige reeks van volle schotels zag komen, en ge ledigd zag cggjan, „dat je een beetjo al to veel voor twee menschen hebc gemaakt? Een beetjo maar, maar toch een beetje." „Hij tracht de waarheid vcor mo to ver bergen," dacht ze schrander. „Maar ik zal hem niet laten merken, dat ik het doorzie, juet is genoeg als één van ons beiden lijdt." Zoo hield zo dan daarop vol, (denkendo in zijn lijn to redoneeren), dat er nu wel genoog was, maar toch, vermoedelijk, niet meer dan genoeg. En dat hij nu vooral, door all-S zich te laten smaken, moest toonen, dat hij haar uitstekendo bedoelin gen wist te waardecren. (Hier snikte ze bijna.) En hij viel weer dapper aan. Liever dan zijn vrouwtje nóg eens te kwetsen, had hij het tafelkleed opgegeten. Evenwel: er was heldenmoed ditmaal noodig, heldenmoed, waar oprechte, op offerende liefde toe inspireert. Hij at hot hcele souper met een vriende lijk gezicht op. Geen schotel bleef onaan geroerd. (En „aanroeren" beteekendi in dit geval „ledigen.") En toen hij er dóór was, ging hij naar het spreekkamertjo cn legde zich op do rustbank. Ze wachtte, wachtte lang. Hij kwam niet; en zc zuchtte. „O! Hij placht altoos zoo lief cn opge wekt na het diner te zijn," snikte ze. „Na is het éónige, waar hij naar verlangt, al leen te zijn. OWat is er van mijn meis- jesdroomen gewordenBeklagenswaardi ge, die ik ben Eet zou mo niet verwon deren, als hij nu al was gaan slapen, in plaats nog wat na to praten. 01En dèt op Öint-NicolaasarcndMisschien snurkt hij al En dat was juist wat hij deed. Niet al leen snurkte hij, maar hij hikte, en wrong zich in zijn slaap. En hij droomde, hij droomde verschrikkelijke droomen: van magen, die moesten springen, door do hoe veelheden spijzen en dranken, dio wraak zuchtige duivels in het. inwendige van hun gevangenen propten cn goten. En toen hij eindelijk. ontwaakte, stonden een angstig vrouwtje en een bezorgde dokter voor zijn bed. „Om 's hemels wil, dokter", bracht hij uit, zoodra hij er kans toe zag niet door zijn vrouw to worden gehoord, „vertel mijn vrouw, dat zo me op diëet moet stel len, als ze me levend wil houdenAls u éénig medelijden met een lijdend wezen hebt, zeg haar dan, dat ze me moet laten hongeren, als ze me niet verliezen wil". „Dat zou geen leugen zijn," zei de dok ter, ernstig. En zoo werd Eduard Lindenmann dan nog van den etensdood gered, en, na een hartroerende verklaring met zijn vrouw, weer, hersteld, in den „kring van zijn huishouden" opgenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 11