Een Engelschman over den makreel.
i.ssm toch niet zooveel zont!
Het Maandblad: „Mcdedeelingen over
Visscherij" van dr. H. O. Redeke ontleen
de aan de „Fish Trades Gazette" het vol
gende:
Het is wellicht do moeite waard, een
en ander mee te deelcn over den makreel,
een visch, waarvan langs do verschillende
Jkuststreken te weinig voordeel getrokken
wordt. Hij wordt althans niet geheel naar
waarde geschat, wat te meer jammer ie,
daar hij, hoe ook de persoonlijke smaak
der menschen op dit punt moge varieeren,
een der voedzaamste weev:.schen is.
Wij hebben natuurlijk zeer belangrijke-
makreelvkscherijen, maar, behalve in Ier
land, schijnt er nauwelijks eenige poging
gedaan te zijn om een industrie te vesti
gen, die zich ten doel stelt dezen visch
te conserveeren, wat toch op groote schaal
getchiedt in verscheidene andere landen.
Laat mij eerst een en ander mcedeeleo
omtrent den makreel als visch.
De natuurlijke historie. De makreel
is een pelagisch© trekvisch, ovenals de ha
ring, die zich op vaste tijden tot scholen
vereenigt en een zeer uitgebreid gebied
bewo< van af de Noorse lie kust tot aan
de Can arische eilanden, de geheel© MH-
dellandsche Zee en de Oostzee tot aan de
kusten van Lijfland on Koerland. Hij komt
voor aan onze eigen kusten en aan de Oost
kust van Amerika. Zijn voedsel is onge
veer hetzelfde als dat van den haring; het
bestaat voornamelijk uit kleine kreeftdie-
ren maar ook kleine vischjes, als jonge
sprot, jonge haring, enz., behooren cr toe.
Hij plant zich in hoofdzaak in Juni en Juli
voort; de paaizwermen komen niet dicht
hij de kust, doch blijven in den regel van
12 tot 50 mijlen of meer er van daan. Elk
wijfje zet ongeveer een half millioen eieren
af, die in het water drijven en een dia
meter hebben van ruim 1 m.M. Zij komen
in een wiek uit en men ziet dan ook in
Juli en Augustus tallooze scholen makreel
larven, die een lengte hebben van ongeveer
vijf m.M., de oppervlakte der wateren van de
zee bevolken. Kleine makreelen van minder
dan een halven decimeter lengte worden
nooit aan de kust gezien. Hun „nurseries"'
zijn in het diepe blauwe water, ver van het
land, maar altijd aan de oppervlakte, want
de makreel is (behalve in den winter) van
huis uit een pelagische visch, die geniet
van het gekabbel van wind en golven:
De haring bemint het vroolijke maan
licht,
De makreel houdt van den wind,
zegt een Engelsch versje. Zijn bijzondere
kleur en teekening worden hierdoor ver
klaard deze maken het moeilijk hem te
onderscheiden tusschen het geschitter van
het schuim en de golven cn dienen om hem
te beschermen tcgc-i vijanden in de lucht
en aan de oppervlakte. Om dezelfde reden
is de buikzijde zilverwitdeze kleur 19
moeilijfc te zien voor vijanden onder hem,
die tegen het licht in kijken.
Het trekken van den makreel. De ge-
heele vorm en gedaante van een makreel
duiden op tpocd en geschiktheid voor ver
re tochtenhij is op en top een trekvisch.
Zijn tehuis is de Oceaan, waar de jongen
opgroeien; maar op gezette tijden worden
scholen gevormd, die naar de Kust trek
ken. Eén van de tijdstippen, waarop dit
gebeurt, is de paai- of paartijd of even
daarvóór, en het is zoowel in Amerika als
in Ierland aangetoond, dat de scholen
groote, rijpe vlsschen niet verschijnen tot
een zekere temperatuur bereikt is, welke op
de Iersche westkust on geve r 50 gr. be
draagt Van dezen trek is de voorjaarsvis-
scherij een gevolg. Na den paaitijd ver
spreiden de visschcn zich en verdwijnen en
de visscherij neemt een eind De tijdstip
pen verschillen een weinig op verschillen
de punten *- n de kust, en het is vastge
steld, dat dezelfde plaats bezocht wordt
door opeen igènde scholen van paaiende
vifcschen In nazomer en herfst verschijnen
andere scholen p dc kust, die, ten minste
in het begin, bestaan uit kleinere, onrijpe
visschen. Het zoeken naar voedsel veroor
zaakt dezen trek.
En wanneer het heelemaal winter gewor
den it- en het zeewater kouder wordt, trek
ken de makreelen naar verder afgelegen en
diepere wateren. Dan worden zij soms in
aanzienlijke' hoeveelheden gevangen door
trawlers in 60 a 70 vadem water in de noor-
delijko deelen der Noordzee.
Do makreel visscherij. Het is van belang
om mee te deelen, dat de groote makreel-
visscherijon plaats hebben op punten van
do kust, waar het Oceaanwater in een krach-
tigen stroom langt-, trekt.
Aan do IerscAS kust wordt er naar gc-
v-sebt van Cork of Waterford tct aan Do
negal, maar in veel grootere hoeveelheden
wordt hij gevangen in open zee aan den
zuidwesthoek van het eiland.
Do Cornwall-visscberij in de buurt van
Lands End kan beschouwd worden als een
zuidelijke vitlooper van de Iersche. De
voornaamste Noorsche v'tscherij heeft
plaats in de Noordzee bij de zuidwestkust.
Met deze visscherij is men, evenalf met de
Iersche, pas begonnen, nadat er in Ame
rika eenigo jaren geleden geen makreel
meer werd gevangen.
Dit g ïhrek aan makreel bleef sinds dien
in meerdere of minder© mat© bestaan en
werd door velen toegeschreven aan het
overmatig gebruik van een zekere soort ze
gens, maar het is waarschijnlijker, dat Le'.
veroorzaakt werd door d© een of andero
verandering in den natuurkundigen toe
stand. De bovengenoemde Iersche en Noor
sche visicherijen drijven op de Amerikaan
soke ma.rkt. Do cijfers voor 1902 liggen
voor mij cn die toonen aan, dat van een
totaal van 116,000 vaten, gezouten op do
Amerikaansche markt gebracht, 46,000. uit
de Yereenigdo Staten kwamen, 26,003 uit
Canada, 12,000 uit Noorwegen en 32,000
uit Ierland. Eveneens was in 1904 d> op
brengst van makreel in Ierland 140,000
pond fctorling en het jaar daarvóór 184,000
pond, d.i. tusschen 40 en 50 percent van de
totaio waarde der aangevoerde visch.
In Noorwegen bedroeg de opbrengst van
de 29,000 vaten makreel, die gezouten wer
den, van cl,,dorg" of hengelvitscherij in
de Noordzee, meer dan een millioen kro
nen terwijl de opbrengst van al de ander©
makreel, in dat land aangevoerd, slechte
679,000 kronen omdroeg. De makreelvisscke-
rij is nagenoeg de eenige Noorsche vissche
rij, die vooruitgegaan is in de laatete
jaren, en wel in hooge mate.
Wat er aan te doen zou zijnOp tweo
manieren zou verbetering kunnen komen.
Ik heb mij er al vaak over verbaasd, waar
om Lngelsche firma's, die in den regel
zoo ondernemer;'! rijn, niet deelgenomen
hebben aan de waardevolle inakreelviesche-
rij in de Noordzee, maar die geheel hebben
overgelaten aan de Zweden en Noren. Dez©
visscherij ligt niet bij IJsland of ergens
anders ver weg, maar, om zoo te zeggen,
vlak voor de deur. Iets anders, dat gepro
beerd zou kunnen worden, is een makree'.
visscherij >-p te richten aan d© Westkust
van Schotland.
Het is zeker, dat makreelscholen de wa
teren ten westen der Hebriden bezoeken
en dat zich daar een belangrijke visscherij
zou kunnen ontwikkelen. Ik hoop hierover
later meer te publiceeren, maar ik beu er
zeker van, dat, als de handel dit onder
nam op de&.'elfcl manier als de Newlyn-
vitscherij, du- -lijk gevestigd is door
firma's aan de Oostkust, het een groot euc-
ces zou blijken te zijn.
De meeste menschen voegen zout bij Eun
voedsel. Waarom,? Ee- stuk vleesch, in zout
water gelegd, blijft goed. Wat wordt be
doeld met „goed blijven"? Men bedoelt:
tot stilstand brengen van het proces, be
kend onder den naam van ontbinding. De
ontbinding van het weefsel van een levend
dier wordt opgeheven door d© vorming
van nieuw weefsel, even spoedig als het
oude door den bloedsomloop wordt wegge
voerd. Deze voortdurend© vernietiging van
weefsels geschiedt onophoudelijk door h«t
geheeie lichaam.
Zout houdt ontbinding tegen; en indien
zout do ontbinding der weefsels tegengaat,
is het gebruik er van nadeelig; want indien
weefsels niet ontbinden, kunnen zij niet
door nieuw© vervangen worden.
Indien zij echter wel tot ontbinding
overgaan, doch ten gevolge van do aan
wezigheid van een Ipreservatief slechts
zeer 'angzaam afgevoerd worden, kuD-
nen zij ook slechts langzaam door nieuwe
vervangen worden, in welk geval het dier
een minderwaardig leven moet leiden ten
gevolg© vaü den langzamen toevoer van
nieuw weefselIs d© dorst, welken het ge
bruik van zout veroorzaakt, niet een ge
volg van den te sterken invloed op het
weefsel; een invloed, dien het organisme
tracht te verminderen door het zoutoplos-
sende middel, dat den dorst lescht? Het
menschelijk organisme zal zich geleidelijk
aan een vergif wennen, dat voortdurend
in kleine hoeveelheden ingenomen wordt.
Na zekeren tijd houdt de reactie tegen het
gif op. Elk© substantie, door oen mensch
ingenomen, die in het eerst als gif werkt,
heeft haar kracht als zoodanig verloren,
indien ze niet meer als gif werkt, hetgeen
hierop neerkomt, dat de elasticiteit van
het weefsel plaats gemaakt heeft voor ver
moeidheid, traagheid, voosheid. Begeerte
uit instinct is somtijds overgeërfde aanleg
tot iets verkeerds.
Zout wordt in alle weefsels gevonden,
maar het komt ook in alle voedsel voor.
Waarom nog meer er aan toe te voegen?
Waarom neemt men als bewezen aan, dat
potasch, calciumsulfaat, magnesium-car-
bonaat, enz. steeds in vereischte hoeveel
heden aanwezig zijn, maar wil men dit al
leen niet gelooven van het chloornatrium
(keukenzout)
Proeven met maagsap hebben bewezen,
dat meer zout dan noodig is schaadt. On
derzoekingen hebben eveneens aan bet
licht gebracht, dat het organisme steeds
Zoo spoedig mogelijk zout en andere sub
stanties, zelfs- nuttige, tracht te verwijde
ren, indien zij in overdaad gebruikt worden.
Is de snelheid daarvan evenredig aan
gevaar van het aanwezig bliiven?
Elke voedingsstof heeft haar eigen smaak,
'doch toevoeging van zout dient om er
dien zooveel mogelijk aan te ontnemen
Dat een dier zout noodig heeft, is waar;
doch dat het niet in voldoende mate in
ons voedsel voorkomt, en er nog aan toe
gevoegd moet worden, büjft nog te bewij
zen.
Het nut der pflanfemvepeld.
Een groote boom verricht een lang niet
onaanzienlijke hoeveelheid arbeid. Daar
mede is niet alleen bedoeld de kracht, die
hij moet ontwikkelen om den wind te we-
derstaan, maar bepaald arbeid doen. Men
heeft berekend, dat een enkele eikeboom
van matige grootte, gedurende de maanden,
dat hij bladeren draagt, 123 ton water uit
den bodem optrekt. Dit vocht verdampt
.weder en verhoogt het watergehalte dei-
lucht. Allo boomen zijn op dezelfde vvjjze
I bezig en ook de varens en mosseD en alle
i houtgewassen in de dichte wouden werken
als reservoirs voor het water, dat zij deels
opnemen, deels weder in do lucht uitwa
semen.
Naar de schatting omtrent een enkelen
eik kan men zich een voorstelling maken
van den ontzaglijken invloed, dien bos-
schen hebben op het behoud van het even
wicht tusschen verdampting en neerslag,
en op het voorkomen zoowel vaD te groo
te droogte als van £e overvloedige vocb
tigheid.
Met recht wordt dan ook het ontblooten
van een land door het uitroeien der bos-
schen als hoogst schadelijk voor het kli
maat en de vruchtbaarheid beschouwd.
Daarentegen is door doelmatige en ruime
boomaanplanting in een deel van Egypte,
dat arm is aan regen, het aantal regen
dagen in dat land aanmerkelijk vermeer
derd.