Grootvaders dag.
N£. 14295. Derde Blad. 29 September 1906.
Allemaal hadden zij grijs haar, zelfs Ti-
ni, de jongste, die toch pas 35 jaren was;
maar zij voelden zich nog als kinderen.
Dat kwam misschien, doordat grootvader
en grootmoeder al zoo heel oud waren, 96
en 97. Zij hadden best hun diamanten
bruiloft kunnen vieren; jammer, dat het
niet g:ng, omdat grootvader van moeders
kant en grootmoeder van vaderszijdo was.
Vader zelf was al lang geleden gestorven.
Zij woonden allen samen in een klein
huisje. Grootvader, grootmoeder, moe-der
en kinderen, Nora, Trui, Rudolf en Tini,
die eigenlijk Christina Albertina gedoopt
was. Die plechtigheid had plaats gevonden
1 ij vaders laatste woning. De drie ande-
ren stonden hand in hand en staarden
i angstige kinderoogen naar de zwarte kast
en naar den geestelijke, die het water over
zusjes hoofd sprenkelde.
Sedert dien dag was geen geestelijke in
h-.-ja huis geweest. Gedoopt behoefde nie-
mand meer te worden en de dood, die toen
tertijd zooveel verdriet over het kleine huis
gebracht had, scheen thans een omweg to
maken. Grootmoeder zei dikwijls: ,,Hij ver-
gect ons!" Dan schudde grootvader het
hoofd en antwoordde: „Wacht maar, oudje,
wacht maar; hij komt wel."
Ondertusschen leefden zij zoo goed als:
het ging. Eerst werkten de ouderen voor
v het dagelijksch brood, later zorgden de
jongeren er voor. Nora werd kostuum-,
Trui linnen-naaister en Tini, de handigste
van de drie, koos het vak van modiste en
rging ook wel uit om dames te kappen. Ru-
dolf had boekbinden geleerd, dat was een
dubbel tijdverdrijf voor hem, want de boe
ken, die ingebonden moesten worden, las
hij eerst altijd door. Dientengevolge duur
de het een beetic langer eer de mensehen
ze terugkregen; de meesten gingen dan ook
den volgenden keer naar iemand, die alleen
met de banden bemoeide.. Rudolf kreeg dus
steeds meer vrijen tijd, dien hij gebruikte
om bij zijn zusters te zitten. Zij werkten
dan en hij vertelde van alles, wat hij in do
boeken gelezen had. Dat was allemaal zoo
heel anders als bij hen. Er werd veel gele
den bij die boekenmensehen, maar tusschen
door gingen zij naar bals en bruiloften, op
reis naar Milaan of nog verder, en dan ook
vierde men af en too feest. Soms spraken
zij er met hun vieren wel eens over. Hè,
wat zou het heerlijk zijn, als wij ook eehs
feest konden vieren, als er veel memschen
bij ons kwamen, niemand aan werken zou
denken en ook niet aan het geld, dat er
uitgegeven werd. Nergens moesten dan
draadjes of lapjes rondliggcn. Grootmoeder
zou niet klagen over haar rheumatiek en
grootvader niet over zijn gezwollen voeten.
„Moeders bruiloft, zeg, dat was een
feest", vertelde Tini met stralende cogen;
„drie dagen van te voren begon grootmoeder
al te koken en te bakken. Och, och, wat
- waven ze allemaal vroolijkIn ééu nacht
heeft tante Mina een paar schoenen stuk
gedanst, en moe was dien dag naar de mo
de gekapt." Ja, zij witten alle vier precies
hoe het geweest wasmaar toch hoorden zij
cr graag telkens opnieuw over spreken, zij
luisterden dan als kindoren naar bet lieve
lingssprookje, waarvan zij ieder woord ken
nen.
En zoo leefden zij verder, den oenen dag
precies als den anderen; soms was de hemel
bewolkt; soms scheen do zon; maar als zij
een blik in het verleden wierpen, was alio3;
gelijk. Het leven had hun jeugd gcu >men
en daarvoor lasten en zorgen gegeven;
zachtjes, haast onmerkbaar, eS zoo lang
zamerhand raakte men gewoon aan de las
ten, merkte men de zorgen niet meer.
Het werd heel erg met grootvader. Al
legden zdj nog zooveel kussens tegen z-jn
rug, het ademhalen viel hem hoe langor hoe
moeilijker. Zij stonden allemaal cm zijn
bed, dicht in zijn nabijheid, en toch was het
alsof iéts vreemds, iets onbekends zich tus
schen hen drong. 'Grootmoeder alleen
gcheen het te kennen; zacht fluisterde ze
dat één© woord: „Dood."
Ja, hij wao gekomenKalm en zacht
maakto hij een eindo aan den strijd. De
vier jongiten stonden stil, angstig als kin
doren. Moeder knielde bij het bed neer en
snikte luid. Grc^t—oedei- sprak een gebed
en druk^ den ontslapene de oogen dicht.
't Was donker buiten, nacht. Binnen in
het huisje echter brandde licht, overal. Do
menschen zouden denken, dat or feest ge
vierd werd Toen de morgen aanbrak, lag
grootvader kalm en rustig, gekleed naar
behooren.
Stil zat Tini aan het voeteneinde. Zij
way ebtijd zijn lieveling geweest, daarom
ook wilde zij nu nog eens voor het laatst
alleen met hem zijn. Voor het raam hingen
o.oeken, maar tooh drongen dc yonnestra-
len door. Zij speelden om het grijze hoofd
van den doodo en wierpen heldere tinten
op de geraniums en fuchsia's, die men voor
het raam weggenomen en bij grootvaders
legerstede geset had.
Van uit de keuken drong een geur van
sterke koffie in het vertrek. In alle ka
mers werd geveegd en opgeruimd; geen
lapje, geen draadje lag er meer op den
vloer. In het kleine huisje was rust en
vrede, als op een hoogen feestdag.
In hun zwarte feettldeeren zaten zij om
dc tafel. Grootmoeder schonk met bevende
hand kofcie. Die smaakte na zoo'n langen
nacht. Zij dronken en spraken van hem,
die hun heele leven lang bij hen geweest
was. Dat was koffie, zooals hij ze het liefst
luttte, maar de laatste maanden mocht hij
zo niet meer drinken. Zij luisterden. Het
was altof zij het zware, moeilijke ademha
len hoorden; het deed hun pijn, omdat zij
niet helpen kondenéén voor één slopen
ze weg, de kamer uit; zij moesten even naar
grootvader zien; hij lag daar zoo rustig,
zoo mooi.
Zij hadden nooit geweten, dat grootva
der zooveel vrienden bad. Den geheclcn dag
liep men in en uit Eerbiedwaardige oude
mannen, die den doode nog eens wenschten
te zien; zij waren met hem jopg gpweett.
Jonge, deftige heeren van het kantoor,
waar grootvader was. Do patroon zelf met
zijn vrouw en nog anderen, van wie i'ij
niet eens den naam wisten. Rijtuigen hiel
den voor de deur stil, een equipage zelfs.
Jarenlang had liet kleine huisje buiten
de wereld gelegen; nu stond het er een
oogcnblikje midden in. O, en al die kran
sen, lovende bloemen, palmtakkendoor
allo kamert rook het; een zoele lucht drong
het huisje binnen.
„Grootvader", wilden ze telkens zeggen.
„Grootvader, kijk toch eens ©ven, dat heb
ben we nog nooit gehad, witt© rozen, leliën
en anjelieren. O, grootvader, het is zoo
mooi."
Fluisterend vertelden zij dit alles, terwijl
zij de bloemen om hem heen ran/r.^clnkteu
jammer toch, dat zij zoo gauw verwelken.
Op den dag der begrafenis wa 'cn de ka
mers leeggeruimd; alleen, stoelen stonden
er en dan de oud© canapé. In het midden
zat de geestelijke. Moeder en grootmoeder,
ieder aan een kant. Nora, Trui, Tini on
Rudolf liepen tusschen de gasten rond,
spraken met hen en v:orgden, dat ieder wat
te eten en to drinken kreeg Rudolf was
heelemaal niet verlegen, wat anders wel
eens het geval was.
„Jij bent vandaag de heer des huizes,"
had grootmoeder gezegd.
Nora dacht niet aan haar hoogen rug,
dien een jupon nooi'. geheel verborg Zij
was na moeder do oudtt© en moest er voor
zorgen, dat niemand hot hu's verliet zon
der voor zijn belangstellinr bedankt te
worden. Trui en Tini hiclj^en waar ze kon
den; niets werd verzuimd; niemand werd
vergeten.
Ho. Jer orandden de kaarsen rondom de
baar. Na een lang leven vol moeite en
zorgen was eindelijk de rustdag aangebro
ken en bracht vréde en kalmte voor cien
oude; hoop en verwac-ting voor de jon
geren, die den zwa.en last nog moesten
torsen.
Van nu af werd er nog harder gewerkt.
Met volle handen hadden zij uitgegeven,
zonder te donken, zonder te dingen. D©
kist, het graf, de begrafenisplechtigheid,
de fooien. Zij meenden grootvader in zijn
rust te storen, wanneer zij niet gaven, zoo
ruim mogelijk. Nu vlogen de naaldende
machines ratelden; rust gunde men zieh
niet. Rudolf kookte stijfsel en plakte; tijd
om verhalen to vertellen had hij niet. Het
was ook al zoo lang geleden, dat zij hier
bij elkander gezeten hadden, vol verlangen
naar het leven der wereld. Het was toen
grootvader nog leefde. Wanneer wa3 dat?
Twee weken geleden 1 Het scheen hun lan
ger, veel langer; net- als Tini's doop, als
moedert' bruiloft. Daar tusschen lag groot
vaders dag. Tin: had dit woord cedacht;
de anderen herhaalden het: „Grootvaiers
dag."
Er was iets nieuws, iets grootseh in hun
leven gekomen, en ieder dacht er aan te
midden van zijn werk. Vroee of laat, zo
witten het, eens zou ook voor hen komen,
die groote, heilige dag, die het einde, oe
rust beteekent.