So. IÏ2G3. LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 25 AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD. Door tegenspoed gelouterd. Anno 1SCG. PERSOVERZICHT. Do „.ir'n hemscho Couran t" geeft in twee artikelen een nalezing op dr. Bos' redevoering, in het begin 'dezer maand uitgesproken in de algemeeno vergadering van .Volksonderwijs" te Leeuwarden, Na gekarakteriseerd to hebben den indruk 'door dr. Bos' rede in het kamp der rech terzijde gewekt, yraagt het blad, of daarin misschien een waarschuwing ligt voor hen, ,wieu het niet is te doen om den p o 1 i- tiekeu strijd, m~ar die bij hun ijveren voor do gedachte," welke aan het open baar o d e r w ijUa grondslag ligt, fiitiiiiitend geleid worden dooT oprechte lief dj voor algemeeno volksontwikkeling, om dr. D. Bos rp den door hem aangewe zen weg niette volgen; of de ingenomen hcid met diens denkbeelden van bladen als „Hot Huisgezin" en sarcasti sche beschouwingen en leedvermaak als yan „Do T ij d" opgevat moeten worden als een bewijs, dat die weg niet de juiste Do „Arnhemsche Couran't" be antwoordt die vraag beslist ontkennend. „Fais ceque doit advienne que pourraf", meent zij, dat ook ten deze de stelregel moet zijn van hen, die het doel voor oogen houden, dat ook met de onderwijsregeling van 1857 is beoogd, zonder zich van de wi]3 te laten brengen door hetgeen hun tegen standers daarvan zeggen. Ook zij zij a als heb Kamerlid dr. Bos overtuigd, dat raet de historisch ontstane, nieuw© toestanden op onderwijsgebied rekening gehouden, het oude ideaal der algemeen© volksschool prijs gegeven moet worden, al meent zij Ook niet geheel op den door haar aangewe zen weg te kunnen medegaan. Alvorens dit nader in het licht te stel len geeft het blad nog eens een uitvoerig overzicht van de rode. In haar tweede artikel knoopt rij -Jaar- 'aan eenige artikelen vast. Do „A r n h e m s c he Courant' is èr reeds terstond niet zeker van, of haar uitgangspunt en cUt van dr. Bos wel het zelfde is en of laatstgenoemde niet meer dan zij de aansporing, om het subsidie stelsel te aanvaarden, in letterlijken zin opvat. Willen wij geen reactie, zegt zij dan is het, omdat wij inzien, dat niet op I heb in 1889 in onze onderwijsregeling op- genomen beginsel, dat do Staat zich finan cieel ook do zorg voor het bijzonder ondei'- vijs heeft aan to trekken, teruggekomen kan worden, allerminst na het tot-stand- komen der wet-Kryper, maar met de wijze, waarop dit beginsel is toegepast, hebben ,wij ons nooit kunnen vcreenigen en zullea wij, ondanks de meest oprechte verzoe ningsgezindheid begoT/over het christelijk onderwijs, ook wel nimmer vrede kunnen hebben." Het blad meent, 'dat op verbetering van den vorm der sufasidieering het streven ge richt moet zijn. Den thans bestaan den vorm van subsi- dieering en dit geldt niet alleen voor het bijzjonder, maar ook voor het open baar onderwijs acht het blad een mis kenning van liet overwegend belang, dat de Staat heeft bij een goed geregeld eo goed ingericht, deugdelijk onderwijs en het motiveert dit oordeel aldus: ,,In weerwil, dat bet Rijkssubsidie voor het bijzonder lager onderwijs met om streeks twee en een kwart milliocn is ver meerderd, zij de waarborgen voor deugde lijk onderwijs volkomen onvoldoende ge bleken; voor den Staat ontbreekt de zeker heid, dat werkelijk goede waar verkregen .wordt voor de milliocnen, uit 's Rijks schatkist voor het on 'jrwijs bestemd, dat die ook uitsluitend daAraan worden besteed en dat niets wordt verzuimd om de volks ontwikkeling tot het hoogst mogelijke peil op te voeren. Het is toch een niet te ont kennen feit, dat er in menige school aan het gehalte van het onderwijs zeer veel ontbreekt en dat er scholen zijn, welker rna- terieele inricn-.'ug een belemmering is voor vruchtdragend onderwijs; het schooltoe zicht kan zulke feiten" aan het licht brengen, hoewel er onbetwistbaar veel meer gebrek is, co onderwijsgebied bestaat dan officieel bekend wordt maar het staat vrijwel machteloos om verbeteringen door t© zetten tegenover onwillige of gie rige schoolbesturen. Thans reeds, na de belangrijke verb.oging ingevolgd ae - et- Kuyper, is voor vele scholen het subsidie veel te hoog en komt dit aan het onderwijs voor een gr-:-eter of kleiner deel niet ten goede het is wel overbodig nader aan to duiden voor welke categorie van scholen dit bijna zonder uitsondering geldt; de Staat betaalt het subsidie uit, maar blijft onbekend met de wijze, waarop bet wordt besteed, en de voorwaarde van het bezit eener akte van benoeming bijvoorbeeld voorgeschreven bij art. 59 al. sub 6o, der L.-O.-wet, waarmede het tegengaan van misbruik bedoeld werd, zal in de practijk veelal een wassen neus blijken te zijn. Bij de thans geldende subsidie-regeling wordt te grooto vrijheid aan schoolbesturen gelas ten met betrekking tot het besteden van het geld, zonder voldoende tegenwicht in waarborgen voor deugdelijk onderwijs, en dit kwaad zou nog ernstiger .worden naar mate verder gegaan werd in de lijn der wet van 3 Juni 1905, wat bij haar behandeling oudubbelzmnig is verklaard in de bedoeling te liggen". Ernstig wordt door het blad betwijfeld of langs den weg, die thans gevolgd wordt, wel ooit bereikt zal worden het ideaal, dat in Nederland alle kinderen, zonder eenige uitzondering, kunnen ontvangen het onder wijs, in technisch en in intellectueel op zicht, voldoende met het oog op dc eischen der huidige maatschappij en op liet belang des Staats bij een hoog ontwikkelingspeil der natie. Ten aanzien van do kracht van het particulier initiatief is zij minder op timistisch dan dr. Bos. Doch ook al zou de uitkomst haar pessi mistische verwachtingen beschamen, dan nog blijft voor haar tegen den door dr. Bos aangewezen weg dit bezwaar, dat voor de vervulling van één desideratum, niet slechts Wan ,,Volksonderwijsv, maar ook van alle vurige strijders voor algemcene volksontwikkeling, namelijk algemeen kosteloos volksonder w ij s daar door voorgoed de pas zou worden afge sneden. Eenmaal op het standpunt geko men, dat de Staat gelijkelijk zijn zorg heeft uit te breiden over alle onderwijs, door do ouders voor hun kinderen gcwenscht natuurlijk behoudens waarborgen voor do deugdelijkheid daarvan meent zij, dat een oplossing van het onderwijsvraagstuk gezocht moet worden in de richting der conclusie vaD het bekende ,,Unie"-rapport van 17 April 1900, natuurlijk echter g e- heel afgescheiden vaD de moti veering, en tevens op volstrekte voor waarde, dat daaruit verdwijno alles, wat in verband staat met een verplichte schoolgeldheffing. Wenscheiijk dunkt haar die oplossing in dezen zin, dat de Staat de zorg op zich neemt voor het geheele volksonderwijs, «wat do materieelo inrich ting betreft, waarvoor do middelen zouden gevonden kunnen worden uit de opbrengst eener algemeen© progressieve schoolbelas- ting, terwijl de beslissing omtrent de pae- dagogische inrichting voor elke school ge geven wordt aan de ouders der leerlingen door middel van een door hen en uit hun midden gekoz'en schoolbestuur, onder toe zicht en contról© van centrale, eveneens gekozen, schoolraden met bevoegdheid bin nen zekeren kring, cn met beroep van de zer beslissingen in hoogste instantie op de Regeering. Voor het oogenblik bepaalt 't blad zich tot deze nog slechts zeer vago aanduidingen, in afwachting of de behoefte aan een ver- doro uitwerking daarvan zich openbaren zal. „De Nederlander" zegt: Aan den eenen kant hoort men in de li berale per» toonen van „verzoeningsge- zindheid" aanheffen tegenover de voor standers van het b ij zonder onder lijs, toonen, die zeker weldadig aan doen, al vraagt men zich onwillekeurig af wat toch eigenlijk „te verzoenen" valt aan den anderen kant echter ontmoet men weer allerdwaaste voorstellingen omtrent dat onderwijs die schijnen aan te toonen, dat er nog te veel driften woelen in veler liberalen ziel, om de dingen naar waar heid te kunnen weergeven. Zoo verzekert de „A rn hemsch© Courant" aan haar lezers, „dat voor den Staat de zekerheid ontbreekt, dat de millioenen uit 's Rijks schatkist, voor het onderwijs bestemd, ook uitsluitend d&ar- aan worden besteed"; „dat thans reeds, na de belangrijke verhooging ingevolge de vret-Kuype-r, het subsidie voor vele scholen veel te hoog is, en voor een groo- ter of kleiner deel niet ten goede komt aap het onderwijs"; „dat de Staat het subsidie uitkeert, maar onbekend hlijft met de wij ze, waarop het wordt besteed." Hoe kan men zulke voorstellingen van feiten qualificeeren, zonder onhoffelijk tc worden Ieder^ die iets ook m nar iets weet van onze schoolwet, weet ook, dat er geen cent, zelfs geen halve cent, wordt uitgege ven of uitgegeven kan worden, alvorens vaststaat: lo. dat de onderwijzer over den ganschen tijd, waarvoor subsidie wordt uitgekeerd, onderwijs heeft gegeven; 2o. dat hij dat gedaan heeft in alle vakken, die ook aan do openbare school worden onderwezen; 3o. dat hij zooveel uren onderwijs heeft gegeven, als de wet eisclit; 4o. dat hij aan traktement minstens het bedrag, dat het Rijk uit keert, heeft ontvangen; 5o. dat hij voor het geven van het onderwijs voorzien is geweest van dezelfde akt©van bevoegdheid als de openbare onderwijzer; 6o. dat zijn school steeds onder het toezicht heeft ge staan van do Rijksambtenaren; 7o. dat el ke school heel wat meer heeft uit te gevon dan het onderwijzers-traktement en voor vergoeding van bouwkosten slechts een ge ring bedrag ontvangt, en het dus abso luut onmogelijk is, dat de subsidie voor eenige school te hoog, laat staan veel te hoog is. Ziedaar onomstooteliike feiten. Hoe zijn de verzekeringen van de „Ar nhom- s c h e" daarmee te rijmen Waar dat blad datgene, wat ieder zien kan, niet riet, kan het daar verwachten, dat wij veel waarde hechten zullen aan tal van andere verzekeringen, waarvoor het geen enkel bewijs aanvoort? En meent het, dat dit de manier is, waar op de „liberalen" liet vertrouwen kunnen winnen van de voorstanders van het bij zonder onderwijs, die door hen tot 1889 op onderwijsgebied als paria's zijn behan deld, en eerst nu in staat zijn gesteld om op ecnigszins voldoende wijze hun scholen iri Ie richten naar de eischcn des tijds „De Ri s i c o-b an k", orgaaD der Cen trale Werkgevers-Risico-bank, doet een aanval op artikel 12 der Veilig heidswet, hetwelk voorschrijft, dat het hoofd eener nijverheidsinrichting binnen driemaal vier on twintig uren elk bedrijfs ongeval schriftelijk moet aangeven bij deu burgemeester. In de jaren 1S01 cu 1S02 kwamen reeds vele overtredingen van cut gebod voor, daar het voorschrift aan velen langen tijd onbekend is gebleven. Maar sedert d© Ongevallenwet in werking trad, werden de verzuimen van aangifte aan den burgemeester, krachtens- art. 12 der Veiligheidswet, nog veel grooter.' Bij art. 61 der' Ongevallenwet wordt Eoch voorge schreven, dat de werkgever elk bedrijfson geval en bedrijfsongevalletje binnen 2- maal 24 uren ten postkantore moet aange ven. Dezo aangiften ingevolge art. 61 O.- W. kwamen Van deD beginne geregeld in en dit bracht mede, dat do Inspecteurs van den Arbeid thans eerst bemerkten ho© velen d© in art. 12 der Veiligheidswet op gelegde verplichting verzuimden. Alhoo- wel uit de verslagen der Inspecteurs blijkt, dat ook zij art. 12 der V.-W. naast art. 61 der O.-W. overbodig achtten, namen zij hot formalistische standpunt in: het arti kel bestaat nu eenmaal en moet dus opge volgd worden, geheel afgezien vaD het daarmede bereikte nut. Er .werden dus vervolgingen tegeD de nalatïgen ingesteld en in 1903 en 1904 werden een kleine 500 werkgevers per jaar hiervoor strafrechte lijk vervolgd en veroordeeld. „D e R i s i co-b a n k" vraagt zich af, of al deze bestraffingen de gewenschte uit werking hebben gehad, dan wel of rij nu ja wel bewerkten, dat de ongevalsaangif ten geregeld geschieden, maar daarnaast t© veel ergernis in het leven riepen en een wrok tegen industrieel© wetten en haar uitvoerders. Sedert de Ongevallenwet bij ons in wer king is getreden en zelve zorgt voor baar ongeval-statistieken, is art. 12 der Veilig heidswet voor bijna de geheeie industrie overbodig geworden. Iedereen weet dit en iedereen heeft daarom het land aan dit ar tikel. De zaak wordt nog ergerlijker, als men in de verslagen der Inspecteurs leest, dat de Ongevallenwet zulk een enorme vermeer dering van werk geeft, dat de statistische bewerking der krachtens- art. 12' V.-W. in gekomen aangiften betreffend© ongevallen, die <.ok onder do Ongevallenwet begrepen zijn, achterwege moest blijven, omdat '.le Rijksbank daarvoor toch zorgde. „De Inspecteurs voorkwamen aldus, dat cr dubbel werk door hen zou worden verricht. Dat dc werkgevers en anderen on nut en dubbel werk doen, komt cr minder op aan." „D e R i s i c o-b a n k" wijst dan op het vele onnutte werk, dat ook door de gemeen tebesturen wordt verricht ingevolge het ge wraakte art. 12. De burgemeester moet een onderzoek instellen naar de oorzaken en gevolgen van elk ongev. J, dat bij hem wordt aangegeven (in 1904 bedroeg het aantal de zer aangiften niet minder dan 34,309), D© burgemeester moet daarover dan een rap port indienen aan den inspecteur van den arbeid, die bevoegd is eeD nader onderzoek in tc stellen. Men bedenke wel, dat op een zeer enkele na al die 34,309 ongevallen reeds door do ambtenaren van dc Rijksverzeke ringsbank worden onderzocht en dat dezo Bank precies op de hoogte is van oorzaak en gevolg van elk ongeval. Wat al menschon worden er dus geplaagd door dit onnutte artikel 12: werkgevers, burgemeesters, inspecteurs en agenten van politie, inspecteurs van den arbeid met hun personeel, dat het werk niet af kan, amb tenaren van het openb. ministerie, kanton rechters, deurwaarders, enz., enz., eü dat in bijna alle gevallen zonder dat daarmede iets nuttigs wordt bereikt. Ook hier vinden wij weder d© verschijn selen, die zoo dikwijls de Staatsbemoeiing, do Staats-,.exploitatie", kenmerken: on- practisch handelen, zoo moeilijk zich aan passen aan gewijzigde toestanden, tijd-, .werkkracht- en geldverspillen. Onze conclusie is, dat zoo spoedig moge lijk een voorziening dient te worden getrof fen om de vele ergernis, waartoe art. 12 aanleiding geeft, op te heffen. Veel zou er al gewonnen worden, indien do inspecteurs van den arbeid een officieelen wenk kregen, •dat op inlevering der ongevalformu'icrcn bij den burgemeester niet behoeft te wor- deD aangedrongen, aangezien de daaruit getrokken statistiek toch niet meer wordt bewerkt. Zulk een wenk zou kunnen wor den gegeven in afwachting van de wette lijke voorziening, die zeer zeker zal moeten komen, doch nog wel „eenigen tijd" op zich zal laten wachten. Ware dezo weg vroeger gevolgd, dan was voorkomen, dat do popu lariteit der sociale wetgeving .weder een deuk heeft gekregen, en wat wij niet minclcr bedenkelijk achten dat d^zc voor schriften en haar uitvoerders in veler oogen belachelijk zijn geworden. In „Do Nederlander" wijdde de heer V., een der redacteuren, een hoofdar tikel aan het onderwerp: De taak des verdedigers, hetgeen luidt als volgt: De Redactie van het „Weekblad van het Recht" heeft onlangs een be langrijke strijdvraag aangeroerd. [In het Overzicht in ons blad is daarvan melding gemaakt. Red. „L e ids ch D a gb 1 ad"] Moet de advocaat in strafzaken in de eerste plaats de waarheid dienen, of do belangen van zijn client? Met ander© woor den, mag en moet hij zelfs liegen en de waarheid verzwijgen, verminken of ver draaien, als het belang van zijn cliënt dat eischt? Het antwoord schijnt nauwelijks twijfel-» achtig- Voor een eerlijk man schijnt slechts één antwoord mogelijk: „Do waarheid bo venal." D© eed, door den advocaat afge- legd, dat hij geen zaak zal aannemen of verdedigen, die hij in gemoodo niet go*~, looft rechtvaardig te zijn, geldt ook voor strafzaken. Toch heeft een jong advocaat onlangë den moed gehad in het Weekblad „D e Amsterdammer" de leer tc verde digen, dat de advocaat in strafzaken slechts voor het belang van zijn cliënt heeft to. zorgen, en tot onze verbazing gaat do Hoofdredacteur van hefc „Weekblad van het Recht", voor wiens karakter wij anders zeer veel eerbied hebben ca wiens oordcel veel waard© heeft, met hom mede. De Redactie van „De Amsterdam mer daarentegen kwam tegen die leer op en vereenigdo rich met hot gevoelen van een ander jong Amsler-damsch advocaat, die zijn confrère had bestreden. Het groot© argument van heb „Week blad van het Recht" is, of do ad vocaat zijn cliënt desnoods ook moet be zwaren en of do advocaat in strafzaken dan ook de waarheid moet dienen, als dat op het nadeel van zijn cliënt uitloopt; maar het komt ons voor, dat die verdedi ger dan altijd nog voor de eer bedanken lean om als verdediger op t© treden. Hij mag niet tegen zijn overtuiging spreken ©n al, vat hij zegt, moet waar z-jn De advocaat heeft wel deugdelijk ook een sociale roeping t© vervullen. Het is niet waar, dat het Openbare Ministerie uitslui tend op do belangen van do gemeenschap let cn cl© verdediger alleen op die van het individu. Beiden, de ambtenaar on do ad vocaat, hebben to zorgen, dat het recht zegeviert. De ambtenaar van liet Openbaar Ministe rie, die zoogenaamd crimineel is en slechts voor schuld oog heeft, begrijpt zijn taak niet. Hij is volstrekt niet geroepen de ge daagde zoo veel mogelijk zwart te maken- Uit eigen beweging mag ©n moet hij ook datgen© in aanmerking doen konen, wat tot verdediging vaü den gedaagd© kan worden aangevoeld. En zoo moet ook do rechter in strafzaken handelen. Do beste verdediger is dan ook oikwijls do rechter zelf. Do rechters, do ambtenaar van het Openbaar Ministerie en de ver dediger in strafzaken hebben te zamcii slechts één zelfde taak tc vervullen, het recht en do waarheid te vinden. Dat daarbij do advocaat licht meer dan d© andere heeron iets ontdekt, dat ten voor dcel© van den godaagdo kan strekken, ligt voor do hand. Zijn tegenwoordigheid is dan ook volstrekt nóet overbodig, maar al wat hij ten voordeelo van zijn cliënt aanvoert moot blijven binnen do grenzen van d© waarheid. Hij moot wel degelijk een eigen overtuiging hebben, anders is hij eenvoudig ecfa man zonder karakter, en die overtuiging, dio hij aan den rech ter tracht mee to deolon, utoefc eerlijk en oprecht rijn. Het is zeer zeker een groot maatschap pelijk belang, dat geen onschuldig© veroor deeld worde, maar niet minder, dat elk werkelijk schuldige do woWerdiondo straf onderga, ©n geen advocaat mag ooit do be reiking van dat dool verhinderen of be lom meren- Het is volstrekt niet waar. dat aan do strafzaak altijd een luchtje is. Een eerlijk advocaat kan zich gerust met do verdedi ging in strafzaken belasten, maar niet altijd en onder allo omstandigheden. Is hij niet is staat te liegea voor zichzelf, dan moot hij dat oofc niet voor een ander doen en allerminst) tegen betaling. Het liegen wordt beter be taald dan het waarheid spreken. Hoc meer iemand zich schuldig gevoelt, des t© inccr heeft hij er voor over om een bekwaam verdediger to hebben. Dc waarheid verde digt zichzelf wel. Wie werkelijk onschuldig is behoeft desnoods geen verdediger, al zijn gerechtelijke dwalingen ook altijd' mogelijk. D© voordeeligst© strafzaken zijn juist die, waarin hot meest met de waarheid moet worden geschipperd, maar juist dio vrijge vigheid van den cliënt moet allereerst do FEUILLETON. 22) j Wat Esther en haar kind betrof, vond de dominee zeer goed, dat zij, nu de zaken zoo stonden, naar hot dorp terugkeerden, en beloofde hij, zoo goed mogelijk voor 1 hen te zorgen. Hij had dadelijk na onü- vangst van Josephs brief geschreven, du9 I was Esther natuurlijk nog niet te D., maar zij zou bij haar komst alles gereed vindon; do dochter van de oude Betty was kort geleden getrouwd, zoodat Esther haar dakkamertje dadelijk kon betrekkon; Jo seph kon er zich op verlaten, dat men het haar aan niets zou Laten ontbreken; do i oude Betty was ook bijzonder op de jonge yromv gesteld. „Maar, beste Howard," schreef do do- hiinee ten slot-to, „als gij denkt, dat wij jo vrouw aan een betrekking bier in den omtrek kunnen helpen zou dat nog wel 'kunnen, op voorwaarde, dat zij minstons een jaar bleef, en ik denk, dat zij het ook zelve prettig zal vinden iets voor de inrichting van uw nieuw tehuis te verdie nen, daar het kind toch in elk geval door Betty trouw wordt verzorgd. Ik zou j© ook villen aanraden, dat gij, indien gij mis schien in de nieuw© wereld voor een poosje goed betaald werk vinclt, liever daar blijft, en pas in Engeland terugkomt, als do toe stand 206 is, dat gij van werk verzekerd zijn kunt. Nu gij toch eenmaal het afscheid nebfc doorgemaakt, komt het mij het ver standigst© voor, pas dan weer Dij elkaar te komen, als gij de middelen hebt, om uw huishouden opnieuw t© beginner.het weer zien zal dan des te gelukkiger zijn. In dien gij daAr geen werk mocht vinden of reeds contract hebt geteekend voor do te rugreis, is het natuurlijk iets anders, en moet gij maar zien hoo gij u hier cr al leen dóórheen slaat, totdat gij weer een tehuis voor vrouw en kind hebt. Zond mii spoedig bericht wat gij denkt te doen. Ik schrijf nu vooreerst niet weer, omdat ik niet weet of gij op zee rijt of aan land, enz., enz." Joseph zuchtte diep bij de gedachte aan een zoo lange scheiding van de zijnon, cn toch moest hij don dominee gelijk geven hij had vroeger ook al gelijk gehad, toen men rijn raad niet opgevolgd had. Bo vendien hoorde hij op de „Sïdonia", dat hij slechts door oen zeer bijzonder toeval een betaalde betrekking op een naar En geland terugkeerend© boot zou krijgen, daar hij geen matroos was. Kapitein Ben net raadde hem aan om werk in de buurt van de haven te zoeken, dat zou hij zeker krijgen; indien hij lust had over twee of drie maanden met de „Sidonia" naar En geland terug t9 keeren, dan moest hij zich maar IbijtijdB aanmelden. Een aanbod voor werk kreeg Joseph spoe dig en daarbij nog een zeer voprdeelig aanbod; niet in d© groot© stad zelf, waar alles ook reeds overvoerd was, en niet in de buurt, maar een ondernemer wild© hem meenemen naar buiten, waar hij in een nieuwe nederzetting veel werk en goede verdienste verwachtte. Howard nam het aanbod aan, dankbaar, dat Iks zoo goed ging; slechts één ding veront rustte hem: een tweede mailboot, uit En geland aangekomen, had ook geen brief van zijn vrouw gebracht. Nu moest zij toch reeds lang t© D. zijn, en hij had Daar toch uitdrukkelijk verzocht om dadelijk na aankomst te schrijven; ?ij moest loch weten, hoezeer hij naar berichten verlang de. Waarom schreef rii niet? Misschien was zij ziek aangekomen, ziek door den schrik over zijn vertrek; maar dan zou zij toch wel door een ander heb ben laten schrijven Of voelde zij zich mis schien beleedigd, door zijn weggaan zonder afscheid ©n wilde zij niet schrijven? Maar zij was toch zoo goedhartig en had hem te lief, om hom zóó iets aan to doen. Hefc was ook mogelijk, dat Esther in de eerste dagen niet dadelijk tot schrijven had kun nen komenrij had toch eigenlijk noorfc gelegenheid gehad zich in het brief-schrij- ven te oefenen, cn was dus niet vlug met de penmisschien dacbt rij, dat hij al weer op de terugreis was, of troostte rij or zich mee, dat de dominee reeds alles, wat noodig was, aan haar man geschre ven had. Maar hefc deed den goeden Jo seph toch pijn, dat hij niets van Esther hoorde gd hij maakt© zich bezorgd, want hij zou zoo graag zwart op wit hebben ge zien, dat zij werkelijk met het kind bii Betty Brown aangekomen was, en dat heb hun beiden goed ging. Maar er was nu een maal niet aan te doen dan geduld te heb ben cn dapper aan hefc werk te gaan. Do ondernemer, di© hem mee wild© nemen, was de zoon van een kolonist, een krachtig, een voudig, oprecht man; men zeide algemeen, dat hij fco vertrouwen was, en hefc locn dat hij Howard bood, was vier maal zoo hoog als in Engeland, dus was hefc in elk ge val verstandiger, vooreerst het vreemde we relddeel in te trekken, cn door goed loon den grondslag te leggen voor nieuw hui selijk geluk, in plaats van aan do baveD te blijven zitten, en met do eerste de beste gelegenheid weer naar zijn vaderland te rug te keeren, waar hij toch voorloopig geen vast werk zou kunnen krijgen. Dus pakte Joseph Howard rijn zaakjes bijeen en beantwoordde den brief van den domi nee uit D. met veel dank voor zijn vrien delijke hulpvaardigheid, en met do weemoe dige klacht, dat hij van Esther zelf en haar goed© aankomst in D. nog niets gehoord had. Hij vertelde ook van zijn eigen toe stand en dat hij ook inzag, dat bij iets langer weg moest blijven; als zijn vrouff heb goed vond, had hij er niets togen, dat zij zich voor een j'aar als dienstbode ver huurde. Hij sloot zijn brief met veel groe ten aan vrouw en kind, voegde voor do eerst© nog een woordje bij, en vroeg drin gend om spoedig bericht to zenden naar Rosebank, District IJ. Uit voorzorg gaf hij ook nog zijn adres aan do „Sidonia" op, voor hefc geval, dat men misschien reeds in do couranteD van het ongeluk had ge hoord, en hem intusschen nog eens daarheen had geschreven. Toen ging hij dc nieuwe wereld in eerst een dag met het spoor, daarna te paard in het uitgestrekte groene land, waar reusachtige boomen hun bladerdak uitspreiden, 'cn Ho kaDgoeroe's verschrikt uit het hc|ogo gras opsprongen en met geweldige .zongen wegijl den. Zoo kwamen zij tot verspreide neder zettingen, duizenden schapen op de driften weidden, of ongelooflijk grooto kudden vee door bereden herders werden bewaakt. Hoe gastvrij werd meo ontvan gen, als men des avonds of tegen bet eten het ruw-gefcimmerd© huis van zou'n „boer" bereikte; hoo warm cn opwekkend was overdag de lucht, en hoe fonkelden des nachts do sterren prachtig aan den don- keien hemel. Hefc leek Joseph een droom, om deze stille, groot© wereld door te rei- wen, waar do natuur zo- welig was, en men vaak uren lang &«en rneusch ont-» moette, of hefc moe3fc zi/n af en to© een groepje inboorlingen, die rondom een vuurtje zaten, of schuw in hun ellendige hutten vluchtten. Eindelijk had men Rosebank bereikt,, waar een Engelsche maatschappij, door de prachtige weilanden aangelokt, een uitgebreideD handel in vleeschexfcraefc wil de opzettenhot wa> een der mooiste cn groenste plekjes van het land, waar allo wonderen uit hefc planten- en dierenrijk bij zonder goed gedijden. Er waren reeds veel kudden en veel herders, maar de gebou wen voor de magazijnen en de woningen'; voor do beambten cn arbeiders ontbraken, nog geheeler was niets te zien dan een paar armoedige hutten cn ruw getimmerde huizener was werk voor laügen tijd., CWordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5