So. IÏ2G3.
LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 25 AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD.
Door tegenspoed gelouterd.
Anno 1SCG.
PERSOVERZICHT.
Do „.ir'n hemscho Couran t"
geeft in twee artikelen een nalezing op
dr. Bos' redevoering, in het begin
'dezer maand uitgesproken in de algemeeno
vergadering van .Volksonderwijs" te
Leeuwarden,
Na gekarakteriseerd to hebben den indruk
'door dr. Bos' rede in het kamp der rech
terzijde gewekt, yraagt het blad, of daarin
misschien een waarschuwing ligt voor hen,
,wieu het niet is te doen om den p o 1 i-
tiekeu strijd, m~ar die bij hun ijveren
voor do gedachte," welke aan het open
baar o d e r w ijUa grondslag ligt,
fiitiiiiitend geleid worden dooT oprechte
lief dj voor algemeeno volksontwikkeling,
om dr. D. Bos rp den door hem aangewe
zen weg niette volgen; of de ingenomen
hcid met diens denkbeelden van bladen
als „Hot Huisgezin" en sarcasti
sche beschouwingen en leedvermaak als
yan „Do T ij d" opgevat moeten worden
als een bewijs, dat die weg niet de juiste
Do „Arnhemsche Couran't" be
antwoordt die vraag beslist ontkennend.
„Fais ceque doit advienne que pourraf",
meent zij, dat ook ten deze de stelregel
moet zijn van hen, die het doel voor oogen
houden, dat ook met de onderwijsregeling
van 1857 is beoogd, zonder zich van de wi]3
te laten brengen door hetgeen hun tegen
standers daarvan zeggen. Ook zij zij a als
heb Kamerlid dr. Bos overtuigd, dat raet
de historisch ontstane, nieuw© toestanden
op onderwijsgebied rekening gehouden, het
oude ideaal der algemeen© volksschool
prijs gegeven moet worden, al meent zij
Ook niet geheel op den door haar aangewe
zen weg te kunnen medegaan.
Alvorens dit nader in het licht te stel
len geeft het blad nog eens een uitvoerig
overzicht van de rode.
In haar tweede artikel knoopt rij -Jaar-
'aan eenige artikelen vast.
Do „A r n h e m s c he Courant' is
èr reeds terstond niet zeker van, of haar
uitgangspunt en cUt van dr. Bos wel het
zelfde is en of laatstgenoemde niet meer
dan zij de aansporing, om het subsidie
stelsel te aanvaarden, in letterlijken zin
opvat.
Willen wij geen reactie, zegt zij
dan is het, omdat wij inzien, dat niet op
I heb in 1889 in onze onderwijsregeling op-
genomen beginsel, dat do Staat zich finan
cieel ook do zorg voor het bijzonder ondei'-
vijs heeft aan to trekken, teruggekomen
kan worden, allerminst na het tot-stand-
komen der wet-Kryper, maar met de wijze,
waarop dit beginsel is toegepast, hebben
,wij ons nooit kunnen vcreenigen en zullea
wij, ondanks de meest oprechte verzoe
ningsgezindheid begoT/over het christelijk
onderwijs, ook wel nimmer vrede kunnen
hebben."
Het blad meent, 'dat op verbetering van
den vorm der sufasidieering het streven ge
richt moet zijn.
Den thans bestaan den vorm van subsi-
dieering en dit geldt niet alleen voor
het bijzjonder, maar ook voor het open
baar onderwijs acht het blad een mis
kenning van liet overwegend belang, dat
de Staat heeft bij een goed geregeld eo
goed ingericht, deugdelijk onderwijs en het
motiveert dit oordeel aldus:
,,In weerwil, dat bet Rijkssubsidie voor
het bijzonder lager onderwijs met om
streeks twee en een kwart milliocn is ver
meerderd, zij de waarborgen voor deugde
lijk onderwijs volkomen onvoldoende ge
bleken; voor den Staat ontbreekt de zeker
heid, dat werkelijk goede waar verkregen
.wordt voor de milliocnen, uit 's Rijks
schatkist voor het on 'jrwijs bestemd, dat
die ook uitsluitend daAraan worden besteed
en dat niets wordt verzuimd om de volks
ontwikkeling tot het hoogst mogelijke peil
op te voeren. Het is toch een niet te ont
kennen feit, dat er in menige school aan
het gehalte van het onderwijs zeer veel
ontbreekt en dat er scholen zijn, welker rna-
terieele inricn-.'ug een belemmering is voor
vruchtdragend onderwijs; het schooltoe
zicht kan zulke feiten" aan het licht
brengen, hoewel er onbetwistbaar veel
meer gebrek is, co onderwijsgebied bestaat
dan officieel bekend wordt maar het
staat vrijwel machteloos om verbeteringen
door t© zetten tegenover onwillige of gie
rige schoolbesturen. Thans reeds, na de
belangrijke verb.oging ingevolgd ae - et-
Kuyper, is voor vele scholen het subsidie
veel te hoog en komt dit aan het onderwijs
voor een gr-:-eter of kleiner deel niet ten
goede het is wel overbodig nader aan
to duiden voor welke categorie van scholen
dit bijna zonder uitsondering geldt; de
Staat betaalt het subsidie uit, maar blijft
onbekend met de wijze, waarop bet wordt
besteed, en de voorwaarde van het bezit
eener akte van benoeming bijvoorbeeld
voorgeschreven bij art. 59 al. sub 6o, der
L.-O.-wet, waarmede het tegengaan van
misbruik bedoeld werd, zal in de practijk
veelal een wassen neus blijken te zijn. Bij
de thans geldende subsidie-regeling wordt
te grooto vrijheid aan schoolbesturen gelas
ten met betrekking tot het besteden van
het geld, zonder voldoende tegenwicht in
waarborgen voor deugdelijk onderwijs, en
dit kwaad zou nog ernstiger .worden naar
mate verder gegaan werd in de lijn der wet
van 3 Juni 1905, wat bij haar behandeling
oudubbelzmnig is verklaard in de bedoeling
te liggen".
Ernstig wordt door het blad betwijfeld
of langs den weg, die thans gevolgd wordt,
wel ooit bereikt zal worden het ideaal, dat
in Nederland alle kinderen, zonder eenige
uitzondering, kunnen ontvangen het onder
wijs, in technisch en in intellectueel op
zicht, voldoende met het oog op dc eischen
der huidige maatschappij en op liet belang
des Staats bij een hoog ontwikkelingspeil
der natie. Ten aanzien van do kracht van
het particulier initiatief is zij minder op
timistisch dan dr. Bos.
Doch ook al zou de uitkomst haar pessi
mistische verwachtingen beschamen, dan
nog blijft voor haar tegen den door dr. Bos
aangewezen weg dit bezwaar, dat voor de
vervulling van één desideratum, niet
slechts Wan ,,Volksonderwijsv, maar ook
van alle vurige strijders voor algemcene
volksontwikkeling, namelijk algemeen
kosteloos volksonder w ij s daar
door voorgoed de pas zou worden afge
sneden. Eenmaal op het standpunt geko
men, dat de Staat gelijkelijk zijn zorg heeft
uit te breiden over alle onderwijs, door
do ouders voor hun kinderen gcwenscht
natuurlijk behoudens waarborgen voor do
deugdelijkheid daarvan meent zij, dat
een oplossing van het onderwijsvraagstuk
gezocht moet worden in de richting der
conclusie vaD het bekende ,,Unie"-rapport
van 17 April 1900, natuurlijk echter g e-
heel afgescheiden vaD de moti
veering, en tevens op volstrekte voor
waarde, dat daaruit verdwijno alles, wat
in verband staat met een verplichte
schoolgeldheffing. Wenscheiijk dunkt haar
die oplossing in dezen zin, dat de Staat
de zorg op zich neemt voor het geheele
volksonderwijs, «wat do materieelo inrich
ting betreft, waarvoor do middelen zouden
gevonden kunnen worden uit de opbrengst
eener algemeen© progressieve schoolbelas-
ting, terwijl de beslissing omtrent de pae-
dagogische inrichting voor elke school ge
geven wordt aan de ouders der leerlingen
door middel van een door hen en uit hun
midden gekoz'en schoolbestuur, onder toe
zicht en contról© van centrale, eveneens
gekozen, schoolraden met bevoegdheid bin
nen zekeren kring, cn met beroep van de
zer beslissingen in hoogste instantie op
de Regeering.
Voor het oogenblik bepaalt 't blad zich tot
deze nog slechts zeer vago aanduidingen,
in afwachting of de behoefte aan een ver-
doro uitwerking daarvan zich openbaren
zal.
„De Nederlander" zegt:
Aan den eenen kant hoort men in de li
berale per» toonen van „verzoeningsge-
zindheid" aanheffen tegenover de voor
standers van het b ij zonder onder
lijs, toonen, die zeker weldadig aan
doen, al vraagt men zich onwillekeurig af
wat toch eigenlijk „te verzoenen" valt
aan den anderen kant echter ontmoet men
weer allerdwaaste voorstellingen omtrent
dat onderwijs die schijnen aan te toonen,
dat er nog te veel driften woelen in veler
liberalen ziel, om de dingen naar waar
heid te kunnen weergeven.
Zoo verzekert de „A rn hemsch©
Courant" aan haar lezers, „dat voor
den Staat de zekerheid ontbreekt, dat de
millioenen uit 's Rijks schatkist, voor het
onderwijs bestemd, ook uitsluitend d&ar-
aan worden besteed"; „dat thans reeds,
na de belangrijke verhooging ingevolge
de vret-Kuype-r, het subsidie voor vele
scholen veel te hoog is, en voor een groo-
ter of kleiner deel niet ten goede komt aap
het onderwijs"; „dat de Staat het subsidie
uitkeert, maar onbekend hlijft met de wij
ze, waarop het wordt besteed."
Hoe kan men zulke voorstellingen van
feiten qualificeeren, zonder onhoffelijk tc
worden
Ieder^ die iets ook m nar iets weet
van onze schoolwet, weet ook, dat er geen
cent, zelfs geen halve cent, wordt uitgege
ven of uitgegeven kan worden, alvorens
vaststaat: lo. dat de onderwijzer over den
ganschen tijd, waarvoor subsidie wordt
uitgekeerd, onderwijs heeft gegeven;
2o. dat hij dat gedaan heeft in alle
vakken, die ook aan do openbare school
worden onderwezen; 3o. dat hij zooveel
uren onderwijs heeft gegeven, als de
wet eisclit; 4o. dat hij aan traktement
minstens het bedrag, dat het Rijk uit
keert, heeft ontvangen; 5o. dat hij voor
het geven van het onderwijs voorzien is
geweest van dezelfde akt©van bevoegdheid
als de openbare onderwijzer; 6o. dat zijn
school steeds onder het toezicht heeft ge
staan van do Rijksambtenaren; 7o. dat el
ke school heel wat meer heeft uit te gevon
dan het onderwijzers-traktement en voor
vergoeding van bouwkosten slechts een ge
ring bedrag ontvangt, en het dus abso
luut onmogelijk is, dat de subsidie
voor eenige school te hoog, laat staan veel
te hoog is.
Ziedaar onomstooteliike feiten. Hoe zijn
de verzekeringen van de „Ar nhom-
s c h e" daarmee te rijmen
Waar dat blad datgene, wat ieder zien
kan, niet riet, kan het daar verwachten,
dat wij veel waarde hechten zullen aan tal
van andere verzekeringen, waarvoor het
geen enkel bewijs aanvoort?
En meent het, dat dit de manier is, waar
op de „liberalen" liet vertrouwen kunnen
winnen van de voorstanders van het bij
zonder onderwijs, die door hen tot 1889
op onderwijsgebied als paria's zijn behan
deld, en eerst nu in staat zijn gesteld om
op ecnigszins voldoende wijze hun scholen
iri Ie richten naar de eischcn des tijds
„De Ri s i c o-b an k", orgaaD der Cen
trale Werkgevers-Risico-bank, doet een
aanval op artikel 12 der Veilig
heidswet, hetwelk voorschrijft, dat het
hoofd eener nijverheidsinrichting binnen
driemaal vier on twintig uren elk bedrijfs
ongeval schriftelijk moet aangeven bij
deu burgemeester. In de jaren 1S01 cu 1S02
kwamen reeds vele overtredingen van cut
gebod voor, daar het voorschrift aan velen
langen tijd onbekend is gebleven. Maar
sedert d© Ongevallenwet in werking trad,
werden de verzuimen van aangifte aan
den burgemeester, krachtens- art. 12 der
Veiligheidswet, nog veel grooter.' Bij art.
61 der' Ongevallenwet wordt Eoch voorge
schreven, dat de werkgever elk bedrijfson
geval en bedrijfsongevalletje binnen 2-
maal 24 uren ten postkantore moet aange
ven. Dezo aangiften ingevolge art. 61 O.-
W. kwamen Van deD beginne geregeld in
en dit bracht mede, dat do Inspecteurs
van den Arbeid thans eerst bemerkten ho©
velen d© in art. 12 der Veiligheidswet op
gelegde verplichting verzuimden. Alhoo-
wel uit de verslagen der Inspecteurs blijkt,
dat ook zij art. 12 der V.-W. naast art. 61
der O.-W. overbodig achtten, namen zij
hot formalistische standpunt in: het arti
kel bestaat nu eenmaal en moet dus opge
volgd worden, geheel afgezien vaD het
daarmede bereikte nut. Er .werden dus
vervolgingen tegeD de nalatïgen ingesteld
en in 1903 en 1904 werden een kleine 500
werkgevers per jaar hiervoor strafrechte
lijk vervolgd en veroordeeld.
„D e R i s i co-b a n k" vraagt zich af,
of al deze bestraffingen de gewenschte uit
werking hebben gehad, dan wel of rij nu
ja wel bewerkten, dat de ongevalsaangif
ten geregeld geschieden, maar daarnaast
t© veel ergernis in het leven riepen en een
wrok tegen industrieel© wetten en haar
uitvoerders.
Sedert de Ongevallenwet bij ons in wer
king is getreden en zelve zorgt voor baar
ongeval-statistieken, is art. 12 der Veilig
heidswet voor bijna de geheeie industrie
overbodig geworden. Iedereen weet dit en
iedereen heeft daarom het land aan dit ar
tikel.
De zaak wordt nog ergerlijker, als men
in de verslagen der Inspecteurs leest, dat
de Ongevallenwet zulk een enorme vermeer
dering van werk geeft, dat de statistische
bewerking der krachtens- art. 12' V.-W. in
gekomen aangiften betreffend© ongevallen,
die <.ok onder do Ongevallenwet begrepen
zijn, achterwege moest blijven, omdat '.le
Rijksbank daarvoor toch zorgde.
„De Inspecteurs voorkwamen aldus, dat
cr dubbel werk door hen zou worden
verricht. Dat dc werkgevers en anderen on
nut en dubbel werk doen, komt cr minder
op aan."
„D e R i s i c o-b a n k" wijst dan op het
vele onnutte werk, dat ook door de gemeen
tebesturen wordt verricht ingevolge het ge
wraakte art. 12. De burgemeester moet een
onderzoek instellen naar de oorzaken en
gevolgen van elk ongev. J, dat bij hem wordt
aangegeven (in 1904 bedroeg het aantal de
zer aangiften niet minder dan 34,309), D©
burgemeester moet daarover dan een rap
port indienen aan den inspecteur van den
arbeid, die bevoegd is eeD nader onderzoek
in tc stellen. Men bedenke wel, dat op een
zeer enkele na al die 34,309 ongevallen reeds
door do ambtenaren van dc Rijksverzeke
ringsbank worden onderzocht en dat dezo
Bank precies op de hoogte is van oorzaak
en gevolg van elk ongeval.
Wat al menschon worden er dus geplaagd
door dit onnutte artikel 12: werkgevers,
burgemeesters, inspecteurs en agenten van
politie, inspecteurs van den arbeid met hun
personeel, dat het werk niet af kan, amb
tenaren van het openb. ministerie, kanton
rechters, deurwaarders, enz., enz., eü dat
in bijna alle gevallen zonder dat daarmede
iets nuttigs wordt bereikt.
Ook hier vinden wij weder d© verschijn
selen, die zoo dikwijls de Staatsbemoeiing,
do Staats-,.exploitatie", kenmerken: on-
practisch handelen, zoo moeilijk zich aan
passen aan gewijzigde toestanden, tijd-,
.werkkracht- en geldverspillen.
Onze conclusie is, dat zoo spoedig moge
lijk een voorziening dient te worden getrof
fen om de vele ergernis, waartoe art. 12
aanleiding geeft, op te heffen. Veel zou er
al gewonnen worden, indien do inspecteurs
van den arbeid een officieelen wenk kregen,
•dat op inlevering der ongevalformu'icrcn
bij den burgemeester niet behoeft te wor-
deD aangedrongen, aangezien de daaruit
getrokken statistiek toch niet meer wordt
bewerkt. Zulk een wenk zou kunnen wor
den gegeven in afwachting van de wette
lijke voorziening, die zeer zeker zal moeten
komen, doch nog wel „eenigen tijd" op zich
zal laten wachten. Ware dezo weg vroeger
gevolgd, dan was voorkomen, dat do popu
lariteit der sociale wetgeving .weder een
deuk heeft gekregen, en wat wij niet
minclcr bedenkelijk achten dat d^zc voor
schriften en haar uitvoerders in veler oogen
belachelijk zijn geworden.
In „Do Nederlander" wijdde de
heer V., een der redacteuren, een hoofdar
tikel aan het onderwerp: De taak des
verdedigers, hetgeen luidt als volgt:
De Redactie van het „Weekblad
van het Recht" heeft onlangs een be
langrijke strijdvraag aangeroerd.
[In het Overzicht in ons blad is daarvan
melding gemaakt. Red. „L e ids ch
D a gb 1 ad"]
Moet de advocaat in strafzaken in de
eerste plaats de waarheid dienen, of do
belangen van zijn client? Met ander© woor
den, mag en moet hij zelfs liegen en de
waarheid verzwijgen, verminken of ver
draaien, als het belang van zijn cliënt dat
eischt?
Het antwoord schijnt nauwelijks twijfel-»
achtig- Voor een eerlijk man schijnt slechts
één antwoord mogelijk: „Do waarheid bo
venal." D© eed, door den advocaat afge-
legd, dat hij geen zaak zal aannemen of
verdedigen, die hij in gemoodo niet go*~,
looft rechtvaardig te zijn, geldt ook voor
strafzaken.
Toch heeft een jong advocaat onlangë
den moed gehad in het Weekblad „D e
Amsterdammer" de leer tc verde
digen, dat de advocaat in strafzaken slechts
voor het belang van zijn cliënt heeft to.
zorgen, en tot onze verbazing gaat do
Hoofdredacteur van hefc „Weekblad
van het Recht", voor wiens karakter
wij anders zeer veel eerbied hebben ca
wiens oordcel veel waard© heeft, met hom
mede.
De Redactie van „De Amsterdam
mer daarentegen kwam tegen die leer op
en vereenigdo rich met hot gevoelen van
een ander jong Amsler-damsch advocaat,
die zijn confrère had bestreden.
Het groot© argument van heb „Week
blad van het Recht" is, of do ad
vocaat zijn cliënt desnoods ook moet be
zwaren en of do advocaat in strafzaken
dan ook de waarheid moet dienen, als dat
op het nadeel van zijn cliënt uitloopt;
maar het komt ons voor, dat die verdedi
ger dan altijd nog voor de eer bedanken
lean om als verdediger op t© treden. Hij
mag niet tegen zijn overtuiging spreken ©n
al, vat hij zegt, moet waar z-jn
De advocaat heeft wel deugdelijk ook een
sociale roeping t© vervullen. Het is niet
waar, dat het Openbare Ministerie uitslui
tend op do belangen van do gemeenschap
let cn cl© verdediger alleen op die van het
individu. Beiden, de ambtenaar on do ad
vocaat, hebben to zorgen, dat het recht
zegeviert.
De ambtenaar van liet Openbaar Ministe
rie, die zoogenaamd crimineel is en slechts
voor schuld oog heeft, begrijpt zijn taak
niet. Hij is volstrekt niet geroepen de ge
daagde zoo veel mogelijk zwart te maken-
Uit eigen beweging mag ©n moet hij ook
datgen© in aanmerking doen konen, wat
tot verdediging vaü den gedaagd© kan
worden aangevoeld. En zoo moet ook do
rechter in strafzaken handelen.
Do beste verdediger is dan ook oikwijls
do rechter zelf. Do rechters, do ambtenaar
van het Openbaar Ministerie en de ver
dediger in strafzaken hebben te zamcii
slechts één zelfde taak tc vervullen, het
recht en do waarheid te vinden.
Dat daarbij do advocaat licht meer dan
d© andere heeron iets ontdekt, dat ten voor
dcel© van den godaagdo kan strekken, ligt
voor do hand. Zijn tegenwoordigheid is
dan ook volstrekt nóet overbodig, maar
al wat hij ten voordeelo van zijn cliënt
aanvoert moot blijven binnen do grenzen
van d© waarheid. Hij moot wel degelijk
een eigen overtuiging hebben, anders is
hij eenvoudig ecfa man zonder karakter,
en die overtuiging, dio hij aan den rech
ter tracht mee to deolon, utoefc eerlijk en
oprecht rijn.
Het is zeer zeker een groot maatschap
pelijk belang, dat geen onschuldig© veroor
deeld worde, maar niet minder, dat elk
werkelijk schuldige do woWerdiondo straf
onderga, ©n geen advocaat mag ooit do be
reiking van dat dool verhinderen of be lom
meren-
Het is volstrekt niet waar. dat aan do
strafzaak altijd een luchtje is. Een eerlijk
advocaat kan zich gerust met do verdedi
ging in strafzaken belasten, maar niet altijd
en onder allo omstandigheden.
Is hij niet is staat te liegea
voor zichzelf, dan moot hij dat oofc
niet voor een ander doen en allerminst)
tegen betaling. Het liegen wordt beter be
taald dan het waarheid spreken. Hoc meer
iemand zich schuldig gevoelt, des t© inccr
heeft hij er voor over om een bekwaam
verdediger to hebben. Dc waarheid verde
digt zichzelf wel. Wie werkelijk onschuldig
is behoeft desnoods geen verdediger, al zijn
gerechtelijke dwalingen ook altijd' mogelijk.
D© voordeeligst© strafzaken zijn juist die,
waarin hot meest met de waarheid moet
worden geschipperd, maar juist dio vrijge
vigheid van den cliënt moet allereerst do
FEUILLETON.
22)
j Wat Esther en haar kind betrof, vond
de dominee zeer goed, dat zij, nu de zaken
zoo stonden, naar hot dorp terugkeerden,
en beloofde hij, zoo goed mogelijk voor
1 hen te zorgen. Hij had dadelijk na onü-
vangst van Josephs brief geschreven, du9
I was Esther natuurlijk nog niet te D.,
maar zij zou bij haar komst alles gereed
vindon; do dochter van de oude Betty was
kort geleden getrouwd, zoodat Esther haar
dakkamertje dadelijk kon betrekkon; Jo
seph kon er zich op verlaten, dat men het
haar aan niets zou Laten ontbreken; do
i oude Betty was ook bijzonder op de jonge
yromv gesteld.
„Maar, beste Howard," schreef do do-
hiinee ten slot-to, „als gij denkt, dat wij
jo vrouw aan een betrekking bier in den
omtrek kunnen helpen zou dat nog wel
'kunnen, op voorwaarde, dat zij minstons
een jaar bleef, en ik denk, dat zij het
ook zelve prettig zal vinden iets voor de
inrichting van uw nieuw tehuis te verdie
nen, daar het kind toch in elk geval door
Betty trouw wordt verzorgd. Ik zou j© ook
villen aanraden, dat gij, indien gij mis
schien in de nieuw© wereld voor een poosje
goed betaald werk vinclt, liever daar blijft,
en pas in Engeland terugkomt, als do toe
stand 206 is, dat gij van werk verzekerd
zijn kunt. Nu gij toch eenmaal het afscheid
nebfc doorgemaakt, komt het mij het ver
standigst© voor, pas dan weer Dij elkaar te
komen, als gij de middelen hebt, om uw
huishouden opnieuw t© beginner.het weer
zien zal dan des te gelukkiger zijn. In
dien gij daAr geen werk mocht vinden of
reeds contract hebt geteekend voor do te
rugreis, is het natuurlijk iets anders, en
moet gij maar zien hoo gij u hier cr al
leen dóórheen slaat, totdat gij weer een
tehuis voor vrouw en kind hebt. Zond mii
spoedig bericht wat gij denkt te doen. Ik
schrijf nu vooreerst niet weer, omdat ik
niet weet of gij op zee rijt of aan land,
enz., enz."
Joseph zuchtte diep bij de gedachte aan
een zoo lange scheiding van de zijnon, cn
toch moest hij don dominee gelijk geven
hij had vroeger ook al gelijk gehad, toen
men rijn raad niet opgevolgd had. Bo
vendien hoorde hij op de „Sïdonia", dat
hij slechts door oen zeer bijzonder toeval
een betaalde betrekking op een naar En
geland terugkeerend© boot zou krijgen,
daar hij geen matroos was. Kapitein Ben
net raadde hem aan om werk in de buurt
van de haven te zoeken, dat zou hij zeker
krijgen; indien hij lust had over twee of
drie maanden met de „Sidonia" naar En
geland terug t9 keeren, dan moest hij zich
maar IbijtijdB aanmelden.
Een aanbod voor werk kreeg Joseph spoe
dig en daarbij nog een zeer voprdeelig
aanbod; niet in d© groot© stad zelf, waar
alles ook reeds overvoerd was, en
niet in de buurt, maar een ondernemer
wild© hem meenemen naar buiten, waar
hij in een nieuwe nederzetting veel werk
en goede verdienste verwachtte. Howard
nam het aanbod aan, dankbaar, dat Iks
zoo goed ging; slechts één ding veront
rustte hem: een tweede mailboot, uit En
geland aangekomen, had ook geen brief
van zijn vrouw gebracht. Nu moest zij
toch reeds lang t© D. zijn, en hij had Daar
toch uitdrukkelijk verzocht om dadelijk
na aankomst te schrijven; ?ij moest loch
weten, hoezeer hij naar berichten verlang
de. Waarom schreef rii niet?
Misschien was zij ziek aangekomen, ziek
door den schrik over zijn vertrek; maar
dan zou zij toch wel door een ander heb
ben laten schrijven Of voelde zij zich mis
schien beleedigd, door zijn weggaan zonder
afscheid ©n wilde zij niet schrijven? Maar
zij was toch zoo goedhartig en had hem
te lief, om hom zóó iets aan to doen. Hefc
was ook mogelijk, dat Esther in de eerste
dagen niet dadelijk tot schrijven had kun
nen komenrij had toch eigenlijk noorfc
gelegenheid gehad zich in het brief-schrij-
ven te oefenen, cn was dus niet vlug met
de penmisschien dacbt rij, dat hij al
weer op de terugreis was, of troostte rij
or zich mee, dat de dominee reeds alles,
wat noodig was, aan haar man geschre
ven had. Maar hefc deed den goeden Jo
seph toch pijn, dat hij niets van Esther
hoorde gd hij maakt© zich bezorgd, want
hij zou zoo graag zwart op wit hebben ge
zien, dat zij werkelijk met het kind bii
Betty Brown aangekomen was, en dat heb
hun beiden goed ging. Maar er was nu een
maal niet aan te doen dan geduld te heb
ben cn dapper aan hefc werk te gaan. Do
ondernemer, di© hem mee wild© nemen, was
de zoon van een kolonist, een krachtig, een
voudig, oprecht man; men zeide algemeen,
dat hij fco vertrouwen was, en hefc locn dat
hij Howard bood, was vier maal zoo hoog
als in Engeland, dus was hefc in elk ge
val verstandiger, vooreerst het vreemde we
relddeel in te trekken, cn door goed loon
den grondslag te leggen voor nieuw hui
selijk geluk, in plaats van aan do baveD te
blijven zitten, en met do eerste de beste
gelegenheid weer naar zijn vaderland te
rug te keeren, waar hij toch voorloopig
geen vast werk zou kunnen krijgen. Dus
pakte Joseph Howard rijn zaakjes bijeen
en beantwoordde den brief van den domi
nee uit D. met veel dank voor zijn vrien
delijke hulpvaardigheid, en met do weemoe
dige klacht, dat hij van Esther zelf en haar
goed© aankomst in D. nog niets gehoord
had. Hij vertelde ook van zijn eigen toe
stand en dat hij ook inzag, dat bij iets
langer weg moest blijven; als zijn vrouff
heb goed vond, had hij er niets togen, dat
zij zich voor een j'aar als dienstbode ver
huurde. Hij sloot zijn brief met veel groe
ten aan vrouw en kind, voegde voor do
eerst© nog een woordje bij, en vroeg drin
gend om spoedig bericht to zenden naar
Rosebank, District IJ. Uit voorzorg gaf
hij ook nog zijn adres aan do „Sidonia"
op, voor hefc geval, dat men misschien reeds
in do couranteD van het ongeluk had ge
hoord, en hem intusschen nog eens daarheen
had geschreven.
Toen ging hij dc nieuwe wereld in
eerst een dag met het spoor, daarna te
paard in het uitgestrekte groene land,
waar reusachtige boomen hun bladerdak
uitspreiden, 'cn Ho kaDgoeroe's verschrikt
uit het hc|ogo gras opsprongen en met
geweldige .zongen wegijl den.
Zoo kwamen zij tot verspreide neder
zettingen, duizenden schapen op de
driften weidden, of ongelooflijk grooto
kudden vee door bereden herders werden
bewaakt. Hoe gastvrij werd meo ontvan
gen, als men des avonds of tegen bet eten
het ruw-gefcimmerd© huis van zou'n „boer"
bereikte; hoo warm cn opwekkend was
overdag de lucht, en hoe fonkelden des
nachts do sterren prachtig aan den don-
keien hemel. Hefc leek Joseph een droom,
om deze stille, groot© wereld door te rei-
wen, waar do natuur zo- welig was, en
men vaak uren lang &«en rneusch ont-»
moette, of hefc moe3fc zi/n af en to© een
groepje inboorlingen, die rondom een
vuurtje zaten, of schuw in hun ellendige
hutten vluchtten.
Eindelijk had men Rosebank bereikt,,
waar een Engelsche maatschappij, door
de prachtige weilanden aangelokt, een
uitgebreideD handel in vleeschexfcraefc wil
de opzettenhot wa> een der mooiste cn
groenste plekjes van het land, waar allo
wonderen uit hefc planten- en dierenrijk bij
zonder goed gedijden. Er waren reeds veel
kudden en veel herders, maar de gebou
wen voor de magazijnen en de woningen';
voor do beambten cn arbeiders ontbraken,
nog geheeler was niets te zien dan een
paar armoedige hutten cn ruw getimmerde
huizener was werk voor laügen tijd.,
CWordt vervolgd.)