LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 18 AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. Burgerlijke Stand. FEUILLETON. Boor tegenspoed gelouterd. No. 14269. Anno 1806. De nieuw ingestelde Staatscom1 missie om van advies te dienen over. do herziening van de wetgeving op do registratie, de h y p o t h e- k o n, net kadaster en de scheeps- bo w ij ze n, ontlokt aan „D e (Kath.) Gelderlander" de volgende yer- zuchting Alweder een Regceringscommissie. Een Staatscommissie nog wel. Ditmaal om te aeiviseeren over de her ziening van do wetgeving op de registra tie, do hypotheken, bet kadaster en de icheepsbewijzen. Do hoeveelste commissie dit reeds is. valt moeilijk te ze~gcn. Men zou er den tel bij kwijt raken. In den lan.o begint men te meesmuilen en te glimlachen over de commissoriale manio dezer Regecring. En niet zonder reden. Het heeft er wel wat van, alsof de mi nisters zich willen maken tot commissa rissen van commissies. Dit nu moge een rol zijn, die hun be scheidenheid eer aandoet, het vertrou wen op hun kundo cn op do werkkracht hunner ambtenaren verhoogt zulks niet. Geen daad van- beteekenis onderneemt deze Regcoriug, of zij laat zich „voorlich ten" door groepen van daartoe uitgenoo- digdc particulieren en ambtenaren buiten haar departementen. Zelfs do verlangde wetsontwerpen of maatregelen van bestuur hebben dio oom- missis veelal geformuleerd en wel aan do Regeering voor to leggen. Mist het Kabinet dan zelf inzicht in 'staatszaken, deskundigheid op administra tief gebied, den durf van het initiatief? zoo vraagt men in meer dan één kring en niet uitsluitend rechts zich .reeds af. En wie, goedmoedig verontschuldigend en de zaak van den meest welwillendeu kant beschouwend, pleit: dat deze Rcgce- ring bij al wat zo onderneemt zooveel mo gelijk vooraf voeling houdt met de natie, geeft nog toe, dat men alsdan belang rijke bezuinigingen op de cerstvolgendo begrooting mag verwachten. Immers, waar in het publiek zooveel bo kwamc mannen steeds bereid gevonden worden honoris causa den hoofd ambtenaren onzer ministeries hot werk uit handen to nemen, mag de gevolgtrekking yorden gemaakt, dat aan de Departemen- Sten mcerdero krachten overcompleet wor den. Op ziclizel. valt voor dit stelsel wat to zeggen, maar dan wordo het ook logisch doorgevoerd 1 „Het Vaderland" stelt voorop een erkenning van het groote nut, dat een mi nister trekt uit zijn bekwamen staf. Maar niet dan een -oporkto mate van kennis kan in do hoofden dier mannen, al zijn zo nog zoo bekwaam e,. nog zoo ijverig, geva ren zijn; waarbij nog komt, dat ook zuinig heid onder de ministericcle deugden mede- tolt en geen Departementshoofd van de Staten-Gene raai de gelden zou ontvangen, die noodig zijn om allo in het land beschik bare kunde te vergaren binnen de muren van het Departement, dat op dio kuudo beslag zou wcnschen te leggen. Dit slaat elk ministerieel beambtenkorps met onvolkomenheid'; telkon8 zal voorlich ting, die hij van zijn ambtenaren niet kan ontvangen, den Minister onontbeerlijk blijken- Plicht is dan elders te zoeken. Zeker kleven aan clo Staatscommissies bezwaren. Soms blijkt monnikenwerk ver richt. Hot kan zijn, dat door de instelling e eenor Staatscommissie het werk, dat ver richt moet worden, eer vertraagd dan be spoedigd wordt zonder dat dit nadeel ver goeding vindt in rijper overleg. Dit maant tot verstandige samenstelling en tot niet te kwistig gebruik. Kunnen de Departementen zelf den te verrichten ar beid af, zij hot ten koste van versoherpten dienst, dan is de instelling eener Staats commissie uit den booze. Maar denkbaar in niet geringen getale zijn cïe gevallen, waarin zulk een commissie juist den besten uitslag doet voorzien. Er zijn vraagstukken, die een veelzijdig onderzoek eischen van theoretici en van practici, en andere vraagstukken, welker onderzoek zeer speciale vakkennis vergt. Dan is een oordeelkundig aange stelde Staatscommissie het aangewezen middel. Ieder korps, elke afgesloten kring, die een eigen leven leeft, staat bloot aan het gevaar van verstecning in sleur, in routine; geen ambtenaren-complex, dat daaraan ge heel ontkomt, hoe dikwijls men hot ook in- spuite met friscli bloed. En toch hebben juist de ambtenaren der Departementen het tot taak, in sterke mate door de wetten en besluiten, dio zij ontwerpen, invloed te oefenen op het maatschappelijk leven. Daarin steekt een onmiskenbaar gevaar. Maar waarschuwing daartegen roept steeds aanstonds de behoedmiddelen te voorschijn: de minister zoeke voeling, zooveel als dit maar even kan, met do levende werkelijk heid buiten zijn paperassenpaleis. Goede Staatscommissies kunnen den sterksten waarborg geven tegen bot, mecha nisch ingrijpen in organisch geworden toe standen, vóór natuurlijken, gezonden groei der samenleving. „De Standaard" zegt Het huidig Jvabinet mogo dan niet vlug zijn met zijn financieels plannenniet vlug met zijn sociale wetten; minder ver zoeningsgezind dan het zich aandiende, ia één opzicht ontwikkelt het een merkwaar dige werkkracht, namelijk in het benoe men van commission. Pas heeft do „Staatscourant'' het bericht van do voorspoedige geboorte eener Staats commissie gebracht, of deze ontvangt een paar dagen later een nieuwe zuster; voor alles en nog wat worden commission be noemd- En nu zijn wij pas het eerste jaar van dit Kabinet doorhoeveel commissies zul len er zijn als het vier jaar gezeten heeft. Van bezuinigingen, die cr uit kunnen voortvloeieu, gelooft „D e Stand aard" niet veel. Dat z'l wel gaan zooals het al tijd gegaan is: uitbreiding van ambtc- naarspcrsonecl cn uitbreiding van kosten. Onder het opschrift; L e e k e n-r echt- spraak gewonscht, geeft „Do Volksbanier" van den R.-K. Volks bond het volgend red" )tioneel artikel: De vorigo week werd de student Caland' te Arnhem veroordeeld tot een boete van tien gulden of i a d-j zitten. Wat hij had gedaan? Niet meer of niet minder dan zijn stek kapot geranseld op den rug van een huisknecht. Dan is zoo'n boete van een tientje voor zulk een feit, zonder c noodweer ge pleegd, niet to veel, zal meu zeggen. TocK wel, de ambtenaar van het Openbaar Mi nisterie verklaarde zelfs, dat hij even zoo als do student zou -ehandeld hebben cn ging zelfs zoo ver, dat hij dio ranselpartii prees als een ridderlijke daad. Wat men al niet onder ridderliike daden verstaat l Iemand van zulke opvatting verbaast zich er natuurlijk over, dat dat slachtoffer na de aframmeling niet behoorlijk heeft ge salueerd bijwijze van „dankje" en zou on getwijfeld, als het aan hem lag, den huis knecht voor zulk een nalatigheid nog een straf toedienen wegens „plichtverzuim", en zal misschien zeggen: dat is ook over dreven. Heusch niet. De opvoeding, de om geving van zoo'n rechter is de oorzaak van zulk denken en voelen. Zoo iemand kan grinniken van genoegen, dat een student ae gelegenheid heeft gehad zoo'n rekel van een huisknecht eens af to drogen met ziiu stok; do ander had stuk moeten zijn. Zon moet bijv. heel veel s hik hebben gehad bü dat nachtelijk voorval, toen Leidscho stu denten te "Voorschoten in brooddronken heid inbraak pleegden in het pensionnaat der Eerwaarde Zusters aldaar. Zoo iets rangschikt hij misschen onder „een aar digheid", misschien wel onder „een daad van moed". Dat alles en veel meer valt heel gemakkelijk af te leiden uit zijn hu- dekte aanmoediging tot don student, waar in duidelijk waarneembaar is: Ga voort op den ingeslagen wegl Zulke „rechtsprekers" zijn er meer; het aant-al neemt wel af, maar het geslacht is toch nog lahg niet uitgestorven. Dergclü- ken voelen natuurlijk niets, totaal niets voor do social gerechtigheid, het sociale leven, de overhand toenemende sociale be weging onzer dagen, do sociale nooden. Van cjat alles bemerken ze niots of, beter gezegd, willen er niet van hooren. En toeb zijn dergelijke rechterlijke ambtenaren ge roepen recht te spreken in soo. aangele genheden Het arbeidscontract en de kan tonrechter zijn, om het zoo maar uit ta drukken, synoniem geworden. Een groot, zeer groot aantal zaken worden ter beslis sing gegeven aan den kantonrechter. Treft men nu iemand onder dezo categorie van rechters aan, die voelen voor het so ciale leven, dan brengt dat de zaak eenigs- zins in oven wicht, maa.* is dat niet het geval, dan, ja, dan hangt men af van den rechter, die hoegenaamd geen kijk heeft op do sociale toestanden, zooals die zich tegenwoordig voordoen. Is het daarom wonder, dat wij wensehen, dab wij roepen om leekenrechtspraak, n.l. om ook mannen zonder rechtstitel, zonder Mr. voor den naam, maar gevormd in de praktijk met een dosis gezond verstand, om dezen recht te doen spreken in sociale aangelegenhe den En al; wij daarover spreken met rechtsgeleerden, dan zijn dezen allen voor zulk een rechtspraak, maar... en dan komt hot, want dan volgt er zoo'n lnngo ris van juridische betoogen, dat je er van be gint te suizebollen, gewoonlijk hierop neerkomende, dat het leeken-eloment niet geschikt is recht te spreken, omdat dezen gewoonlijk handelen naar de indrukken van het oogenblik en zich meer laten lei-Je) door hun gevoel dan door het recht. Dat dit laatste echter eveneens bij do rechters voorkomt, leert ons opnieuw deze ambtenaar van het Openbaar Ministerie, daar het een ieder toch duidelijk zal zijn. dat deze geen reoht heeft gesproken, maar zijn gevoel heeft laten spreken, als toejui chende een afkeurenswaardige daad, die het daardoor wenschte te zien verheven tot een daad van ridderlijkheidWe meenden dat even onder do aandacht te moeten brengen in verband met hetgeen gewoonlijk wordt aangevoerd van juridische zijde to gen invoering van lcekon-rechtspraak. In een hoofdartikel over het A r b e i d s- conlract laat „De Standaard" het voorkomen, als zou dezo gewichtige wette lijke regeling eigenlijk te danken zijn aan het vorigo Kabinet. Het blad herinnert er eerst aan, dat de bepalingen tot wering van de „gedwongen winkelnering" reeds vroeger afzonderlijk waren voorgedragen onder het minisbenc- Mackay, in een (onafgedaan gebleven) ont werp van den minister van justitie Ruys van Beeronbroek. Verzwegen wondt hierbij, merkt het „H andclsblad" op dat daaraan reeds een wetsvoorstel van een Kamerlid over hetzelfde ondorwerp waa -voorafgegaan cn wel van don heer F. Domela Nieuwcn- huis. Maar dan volgt de mededeeling, dat steeds meer do meening veld won, dat deze zaak een onderdeel uitmaakte van het Arbeids contract. „Zoo zegt „De Standaard" werd hot allengs een algemeenc opinio, dat alle aandacht van den wetgever moest worden gewijd aan een wettelijk arbeidscon tract, in den geest als door prof. Druokcr reeds in 1887 in eenigc hoofd trekken was aangegeven. En zoo is nu ook dat onderwerp geregold in het ontwerp- arbekiscontracb van minister Loeff." De lozer, die van elders niet beter weet, kan uit deze woorden niet anders opmaken zegt het ,,H a n d e 1 s b 1 a d" dan dat de wettelijke regeling van de Arbeids overeenkomst eigenlijk het werk is van den minister van justitie in het Kabinet-Kuy per, mr. Locff, cn dat de heer Drucker slechts „eenige hoofdtrekken" heeft „aange geven." Toch is hot in werkelijkheid geheel anders gogaan. De Leidscho hoogleeraar mr. H. L. Drucker heeft ruim tien jaren geleden in opdracht van mr. Smidt, minister van justitie in het liberale Kabinet-TakVan Tienhovcn, een volledig wetsontwerp met uitvoerige toelichting, samengesteld tot re geling van do Arbeidsovereenkomst. Dit ontwerp heeft tot grondslag gediend aan de regeling, welke minister Cort van der Lin den, die in het liberale Kabinet-Pierson Borgcsius zitting had, kort vóór de verkie zing van 1901 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden, welke regeling slcohts weinig van het ontworp-Drucker verschilde. Na de vervanging van dat liberale Ka binet door hot Ministerie-Kuyper, ten ge volge der verkiezingen van 1901, heeft mi nister Locff het ontwerp van zijn voorgan ger met eenige wijzigingen wedorom aan hangig gemaakt. Het Kabinet-Kuyper trad in 1905 af cn het tegenwoordige Ministerie nam het ontwerp over. Minister Van Raalte bracht ook weer wijzigingen aan. En zoo is de regeling ten slotte dit jaar in de Tweede Kamer afgedaan. Dit is de ware geschiedenis van het ont werp. Het vaderschap komt toe aan den heer Drucker, die dan ook als voorzitter der commissio van rapporteurs, met don minister Van Raalte, het leeuwendeel heeft gedragen van de verdediging. Die eer mag hem niet worden ontnomen, gelijk zou gc- sohieden, indien de voorstelling van ,,D e Standaard" ingang vond. Do bekwame oud-minister Loeff zal zeker dc eerste zijn, die zulk een verkeerde voor stelling afkeurt. Onder luct hoofd Bestelde wets ontwerpen lezen wij in „D o Nieu we Courant"; Prof. D. P. D. Fabius schrijft in „D o (anti-rev.) Rotterdammer": Volgens artikel XXVII van de wet op het H. O. moet binnen drio jaar na het in-werking-treden van de Wijzigingswet des vorigen j aars bij de Staten-Qoneraal ccn voorstel van wet wordeu ingediend, „waarin het bopaaldo omtrent do vakkcu van de faculteit der Godgeleerdheid aaa do Rijksunversiteiten wordt geregeld." Daar nu de Wijz:ging-wet in werking is getreden 6 Juli 1905, moet het bestelde wetsontwerp wordeu ingediend vóór 5 Juli 1908. Dat wetsontwerp moet strekken tot ua- dere regeling van wat thans in de wet om trent de vakii.cn van genoemde faculteit is bepaald. En wat bepaal! is komt hierop neer, dat aan elke Rijksuniversiteit in tien met name genoemde vakken onderwijs gegeven wordt, en aan ten minste één Universiteit in een elfde vak: de Christelijke archaeologic. Op zichzelf houdt dus het aangehaalde art. XXVIf èn een vrij begrensde, ia een weinig begrensde taak in. Eenerzijds moet het ontwerp betreffen nader j regeling van het be paalde omtrent de vakken, maar binnen die grens is aan den anderen kant velerlei mogelijk. Zoo zou misschien een wetsontwerp zich -kunnen beperken tot het voorstel, dat ta 3D elfdo vak overal, of wel, dat het nergens zal voorkomen." Maar wanneer vraagt do hooglecraar denkt de Regeering met haar voorstel to komen? 5 Juli 1908 zou nog bijtijds rijn, maar dan zal cr van behandeling vóór do verkiezingen wel niet veel komen. Fei telijk zou, a het art. XXVII voortdurend blijft binden, op den duur do beteekenis van „drie jaren" alzoo wellicht worden die van: zoo spoedig mogelijk n a de drie jaren. Men heeft vaQ iets dergelijks meer voorbeelden gezien. Ten slotte vraagt prof. Fabius voor wien de oisch van art. XXVII geldt: „binnen drie jaren wordt ingediend.' Als ccn van de leden der Tweede Kamer zulk een voorstel doet, is dan aan dc wet voldaan 1 Wij bieden weerstand aan de in dezo da gen vrij sterke verleiding om over dezo vraag to aebattecrcn. Zij lijkt ons namelijk vooral van belang voor degenen, dio naar do besteldo wijzigingswet sterk verlangen en tot dezo behooren wij niet. Maar a propos van besteldo wetsontwer pen. In do wet van 21 Juli 1903 („Sfcbl." No. 3-18), houdende nadere bepalingen be treffende den accijns op de suiker, staat een artikel XVII", luidende: „Do bedrogen, waai j de accijns in dez> wèt is bepaald, zullon vóórl' Septombcr 1906 worden her- z i o n." Dat is ccn nog heel wat dringender be stelling dan dio van do Ho o g o r-O n- d o r w ij s -w e t; het is een gebod niet aan de Regeering om in te dienen, maar' aan den wetgever om to herzien. Het is nu 16 Augustus. Do wetgever moet zich dus haasten. Van eeu herzie- tiingso ntwerp zolfs is evenwel nog geen spoor lo bekennen. Zoo gaat het in den regel met dergelijk© bcstellings-artikclen. Zij kunnen met nog veel meer recht dan Staatscommissies op den naam van „kapstok" aanspraak ma ken. „D o Volkssto m" wijdde een artikel aan het Koninklijk besluit omtrent toela ting van Afrikaners aan onzo Ilollandscho universiteiten, waarin zo o-a. zegt: Met gevoelens van waardériug cn erken- telikheid zullen velen onzer lezers kennis genomen hebben van do inhoud van een artikel in ouzo vorigo uitgave, bovattendo mododeeling van het Koninklik besluit omtrent toelating van Afrikaners tot do Nederlandsa Universiteiten. Het maken van nieuwo wetten cn het aanbrengen van veranderingen in do reed* bestaande verordeningen gaan in do ou dere landen der wereld niet op zoo'n jaag- galop als hij ons; vandaar dat men nu ook reeds sedert 1901 wacht op do tans eerst aangekondigde, doch voor ons Afri kaners niettemin hoogst welkonio veran dering in do wet op het Hooger Onderwijs in Nederland. In gemeld jaar begon het Alg. Ncd. Ver bond, met ons do overtuiging verkregen hobbendü van do grote wenselikhcid er van, te agitéren voor gemcldo wetswijzing, en bleef er stadig doch zokcr voor ijveren, totdat heden het zo vuriglijk gcwenscht re sultaat bereikt is. Grote erkcntclikheid zijn wij Afrikaners derhalve ook aan deze Hol landse vereniging verschuldigd. Wat verlangd werd, was niet J et verge makkelijken van de studio voor Afrikaners daarginds in Nederland, maar erkenning van de okaamens en do leertijd, die in het vadorland reeds achter do rug gebracht warenm. a. w. onmiddellikc toelating tot do universiteit wanneer bleek, -dat in Z. Afrika vordering gemaakt was, gelijkstaan de met het Nederlandse toelatings- of cind-eksamcn. Dat do Engelso colleges dit al jarenlang doen, is begrijpelik; hét ttelsol van onder wijs is nagenoeg eender, dat dc Nod. uni versiteiten bereid zijn bevonden heb ook to doen, stemt tot dankbaarheid en blijdschap. Mag nu, als gevolg van dezo voor onzo studenten zó gunstige wijzigingon, spoedig lo stroom van Afrikaners naar do Neder landse universiteiten sterjk worden cn sterk blijven, dit ij onze hartewens. Zochten wij vroeger steun voor onze na tionaliteiten in dc immigratie van Ncdcr- 1 andere, dié ie opgedroogd, cn wc moeten dio nu in tegenovergestelde richting leidon, andoi's raakt nog alles eendag weg ala 'n kaliliari-zandrivier 1 Mag de tijd spoedig weerkomen, dat on ze nnsie trots zal zijn to rweton cn ook to ervaren, dat do besto en bekwaamste Afri kaners gestudeerd hebben inHolland! I>r Leyds. Naar wij vernemen, toeft tegenwoordig op Tessel dr. Leyds, oud-staatssccretaria der Transvaalschc Republiek. (Vad.) BODEGRAVEN. Ba val Ion: C. Klerkx geb. Iloogendjik Z. H. Groenhoidon geb. Marbus Z. Overleden: W. Dooraborg 0 w. 1'. Date- laan 10 d. U. Al. Bntolnan 14 d. HAZER8W0UDE. Overledoo: P. G. Fas* Z. 2 m. C. M. Mnrcelis D. 21 m. L. van Klaveren, wednr. van T. Sauör, 75 j. F. IJ. Bosmens M. 78 j. F. J. do Jong Z. 12 j. REEUWIJK. Dovallen: A. Koster geb. Da Uoop D. A. Pordjjk geb. I'ordijk Z. Overlodon: F. van Es 84 j. TER-AAR. Bevallen: W. lloogorvorst geb. Saesen D. C. J. 0. Kroft geb. C'oniju D. J. Kleun geb. Jaosen D. Overleden: C. Zovonkovon 7 m. ai Voorloopig moesten rij nu in het kosthuis blijven; zij wisten nu niet in welk <lecl der groot© stad hij werk vinden zou. Dag in, dag uit, ging hij vroeg uit, meldde zich hier en daar aan met zijn getuigschriften, en werd overal afgewezen. Het was geen goede tijd, zei men hem, om nieuwe werklui aan te nemen, want tegen den winter hield men op, en had men meestal aan de gewone raste werklui al te veel. Zoo verliep de eeno week na do andere; elke morgen bracht nieuwe hoop, en elke avond nieuwo teleur stelling; maar do Howards twijfelden er niet aan, dat alles goed eindigen zou. Jo seph was zich bewust van zijn kennis en arbeidskracht, en zij hadden beiden altijd in elko levensomstandigheid trouw hun plicht gedaan. Hoeveel moed had Esther niet telkens als haar man uitging om wérk te zoeken. Zij was haar leven lang zoo gemakkelijk geleid, en zoo rijkelijk gezegend geweest; iedereen liad haar 'liefgehad, geprezen en geacht; zij 'was zich niet bewust, een bijzonder gebrek te hebben. En haar Joseph dan! Een vlij tiger, braver en trouwer man was er toch niet cp do geheelo wereld. Hoe zou het dan nu kunnen inisloopen? Het was slechts een korte proeftijd, cn alles zou prachtig eindi gen, evenals in de mooio boeken van juf frouw Forster. Zoo overdacht zij de dingen, als zij op Ponaigc namiddagen mot de kleine Elfrieda in het park wandelde, en zoo stelde zij bet ook aan liaar man voor, als deze 's avonds doodmoe van zijn verren, vergeefschcn tocht thuiskwam. Hij nam de zaak natuur lijk veel ernstiger cn zwaarder op dan zijn vrouw; hij hoorde den geheelen dag voldoen de fcoe sleoht zijn kansen stonden. Maar ofscnoon hij slechts een eenvoudig liand- wcrkman was, was hij toch to edel, en had hij te veel medelijden met zijn jonge vrouw, om ooit te zeggen: „Jij hebt liet gewild, ik had niet moeten toegeven," en de boop wilao hij ook niet opgeven; hij bezat de middelen, om het nog een tijdlang aan te zien, en als hij aan elke deur aanklopte, zou er ziefi toch wel één opendoen. Hij liad aan den dominee geschreven, zon der het onaangename van hun toestand te verhelen, maar hij had ook moedig en vol vertrouwen dc hoop uitgesproken spoedig een vaste betrekking te zullen krijgen en d© dominee had met allerlei goede wensehen geantwoord. Esther had dadelijk in den beginne aan haar vriendinnen een gloeiende beschrijving van de heerlijkheden van Londen gezonden. Nu wilden zij niet weer schrijven voordat zij iets goeds konden berichten. Maar in- tusschen kwam de win ter-mist over Londen en hield de influenza haar intocht. Joseph had dio zeker van zijn tochten meegebracht hij lag veertien dagen te bed, toen kwam Esther aan dc beurt, en werd zeer ziek, zoodat haar man niet meer uit kon gaan, daar hij op haar en op het kind moest passen; want do vleiende vriendelijkheid van Baxter en zijn vrouw was veel minder geworden, sedert ziji beiden ziek waren. Ziekte maakte bijzonder dienstbetoon nood- zakelijk^ en is dus lastig. Het was reeds eind Januari, toen Joseph op een avond treurig bij Esther's bed zat, die in het geheel n:et meer op krachten scheen te kunnen komenhet kind was ook zoo bleek geworden, nu het niet meer buiten kwam; het scheen do mistig© lucht in dc nauw© straat niet te kunnen verdragen. De Howards voelden zich nu heel eenzaam en verlatenbehalve een paar kennissen van vroeger kende Joseph niemand in de grooto stad; in huis gingen en kwamen de men- echen, cn in de zieke-kamer waagde zich niemand, uit vrees voor besmetting. Zacht werd er aan de deur geklopt, en met veel verontschuldigingen trad een vriendelijke oude vrouw binnen. Zij was pas acht dagen hier, in het kosthuis, ook van buiten, evenals de Howards, zei zij, en nu had zij gehoord, dat de jonge vrouw ziek was, cn of zij het nu niet kwalijk wilden nemen, dat zij aanbood om hun wat tc hel pen c.n to raden zij verstond dc kunst van verplegen cn wist cok met kleine kinderen om t© gaanzij had er zelf twaalf gehad. Zij had zooveel tijd over hier in dit vreemd o huis, cn zou heel dankbaar zijn als de jon ge vrouw haar wildo toestaan, om to komen en wat te praten over het mooie, vrije bui tenleven, want zij had erg heimwee. Men noodigde haar vriendelijk uit cm te gaan zitten, maar eerst schudde zij de kussens van do zieke wat op, ruimde een beetje op, bracht het kind in slaap, en deed dat alles zoo handig, alsof zij er veel ervaring van had. Esther was zeer gelukkig over dezo onverwachte beschermengel, en nu kwam er een latere tijd voir de Howards, want de nieuwe kennis kwam menig uurtje in dc ziokekamer, hielp, verpleegde, of praatte gemoedelijk met de zieke, zoodat Joseph zijn vrouw gerust kon verlaten om werk t» gaan zoeken. Al had hij daarbij nu nog geen geluk, dan was het hem toch een ge ruststelling dag in, dag uit het eenige te doen, wat hij doen kon. De oude vrouw vertelde Esther al spoedig waarom z ij naar Londen was verhuisd. „Ik h^t Anna Magdalena Robinson, lie ve, en ik ben een eenvoudige vrouw van buiten. Het is mij altijd good gegaan, want ik kan werken. Ik was de ccnigo wasch- vrouw in het dorp en heb velo jaren voor do groote lui gewasscheno, wat had ik een prachtig bleekveld Maar mijn man ia nu al lang dood, cn mijn kinderen heb Ik met cere grootgebracht, totdat de een voor, de ander na, in den vreemde ging; toen had ik het vaak eenzaam, maar zou toch wel graag mijn leven lang in het stille dorpje gebleven zijn. Alles "wa3 zoo mooi groen rondom mij, ik had goede buren, en 's Zondags mijn lief kerkje; verder wenschte ik niet3. Maai' mijn jongste dochter woont hier met haar man, het gaat haar ook goed, en zij heeft al een kindje, een mooi kind; toen nebben zij aldoor geschreven, dat grootmoeder ook komen moest. Wat moest ik doen? Hc houd heel veel van mijn doch ter. Zij moet haar man in den winkel hel pen, dan kan ik nog in het huishouden tot nut zijn. Ziet gij, zoo ben ik hier gekomen, en mijn schoonzoon betaalt do kamer, totdat zij de volgende maand in hun nieuwo huis trekken, want waar zij nu wonen, is het zoo klein, dat er niet eens een muis meer bij lean. Ik ben nl een paar keer bij mijn dochter geweest, maar hot is mij te ver. en hier in het kosthuis bevalt het mij ook niet; ik ben bang voor dio vele menschen. Als ik maar eens een haan kon hooren kraaien of een koe hoordo loeien! Ja, en wat ik nu zeggen wou, toen ik nu hoorde» hier boven wonen ook nog menschen van buiten, cn do jonge vto w is ziek, ja, zin jo lievo, toe., kon ik niet anders, toen moest ik kennis maken, en het is mij het aan genaamste, ris jo mij nu maar wat wiifc laten helpen. Want bij een zieke, en bij een kind, ziet gij, daar voel ik mij altijd het mcosto t..uis!" Esther begon spoedig beter te worden, sedert do vriendelijke juffrouw Robinson haar verpleegde cn opvroolijkte; zij waa vooral dankbaar, dat do kleine Elfrieda ook weer beter scheen te worden, cmdafc do oudo juffrouw «af en toe met haar waa. gaan wandelen. EL. mi i.vr d was zij vol lof over haar. „Verbeeld j een vreemde," zei zij tel kens weer, „die zooveel voc mij doet; orv zij wil cr bijna niets voor aannemenzij zegt, dat zij dat alles gaarne doet om. God welbehaaglijk to zijn." Na acht dagen kon Esther voor het eerst eens opstaan, en toen zij op een morgen nog in bed lag, en Joseph reeds weg was. verscheen juffrouw Robinson, ging naasfc h-aar zitten en bood haar een nieuwen vriendschapsdienst aan, die de zieke meer waardeerde dan ai de anderen. „Beste, ala jo het goedvindt, zou ik graag al je din gen eens behoorlijk wasschén. Gisteren heb ik je laatste lakens en sloopen gebruikt, en het kind heeft ook niet veel schoon goed meer ora aan te trekken". rWordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5