LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 18 AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
Burgerlijke Stand.
FEUILLETON.
Boor tegenspoed gelouterd.
No. 14269.
Anno 1806.
De nieuw ingestelde Staatscom1
missie om van advies te dienen over.
do herziening van de wetgeving
op do registratie, de h y p o t h e-
k o n, net kadaster en de scheeps-
bo w ij ze n, ontlokt aan „D e (Kath.)
Gelderlander" de volgende yer-
zuchting
Alweder een Regceringscommissie. Een
Staatscommissie nog wel.
Ditmaal om te aeiviseeren over de her
ziening van do wetgeving op de registra
tie, do hypotheken, bet kadaster en de
icheepsbewijzen.
Do hoeveelste commissie dit reeds is.
valt moeilijk te ze~gcn. Men zou er den
tel bij kwijt raken.
In den lan.o begint men te meesmuilen
en te glimlachen over de commissoriale
manio dezer Regecring.
En niet zonder reden.
Het heeft er wel wat van, alsof de mi
nisters zich willen maken tot commissa
rissen van commissies.
Dit nu moge een rol zijn, die hun be
scheidenheid eer aandoet, het vertrou
wen op hun kundo cn op do werkkracht
hunner ambtenaren verhoogt zulks niet.
Geen daad van- beteekenis onderneemt
deze Regcoriug, of zij laat zich „voorlich
ten" door groepen van daartoe uitgenoo-
digdc particulieren en ambtenaren buiten
haar departementen.
Zelfs do verlangde wetsontwerpen of
maatregelen van bestuur hebben dio oom-
missis veelal geformuleerd en wel aan do
Regeering voor to leggen.
Mist het Kabinet dan zelf inzicht in
'staatszaken, deskundigheid op administra
tief gebied, den durf van het initiatief?
zoo vraagt men in meer dan één kring
en niet uitsluitend rechts zich .reeds
af.
En wie, goedmoedig verontschuldigend
en de zaak van den meest welwillendeu
kant beschouwend, pleit: dat deze Rcgce-
ring bij al wat zo onderneemt zooveel mo
gelijk vooraf voeling houdt met de natie,
geeft nog toe, dat men alsdan belang
rijke bezuinigingen op de cerstvolgendo
begrooting mag verwachten.
Immers, waar in het publiek zooveel bo
kwamc mannen steeds bereid gevonden
worden honoris causa den hoofd
ambtenaren onzer ministeries hot werk uit
handen to nemen, mag de gevolgtrekking
yorden gemaakt, dat aan de Departemen-
Sten mcerdero krachten overcompleet wor
den.
Op ziclizel. valt voor dit stelsel wat to
zeggen, maar dan wordo het ook logisch
doorgevoerd 1
„Het Vaderland" stelt voorop een
erkenning van het groote nut, dat een mi
nister trekt uit zijn bekwamen staf. Maar
niet dan een -oporkto mate van kennis
kan in do hoofden dier mannen, al zijn zo
nog zoo bekwaam e,. nog zoo ijverig, geva
ren zijn; waarbij nog komt, dat ook zuinig
heid onder de ministericcle deugden mede-
tolt en geen Departementshoofd van de
Staten-Gene raai de gelden zou ontvangen,
die noodig zijn om allo in het land beschik
bare kunde te vergaren binnen de muren
van het Departement, dat op dio kuudo
beslag zou wcnschen te leggen.
Dit slaat elk ministerieel beambtenkorps
met onvolkomenheid'; telkon8 zal voorlich
ting, die hij van zijn ambtenaren niet kan
ontvangen, den Minister onontbeerlijk
blijken- Plicht is dan elders te zoeken.
Zeker kleven aan clo Staatscommissies
bezwaren. Soms blijkt monnikenwerk ver
richt. Hot kan zijn, dat door de instelling
e eenor Staatscommissie het werk, dat ver
richt moet worden, eer vertraagd dan be
spoedigd wordt zonder dat dit nadeel ver
goeding vindt in rijper overleg.
Dit maant tot verstandige samenstelling
en tot niet te kwistig gebruik. Kunnen de
Departementen zelf den te verrichten ar
beid af, zij hot ten koste van versoherpten
dienst, dan is de instelling eener Staats
commissie uit den booze.
Maar denkbaar in niet geringen getale
zijn cïe gevallen, waarin zulk een commissie
juist den besten uitslag doet voorzien. Er
zijn vraagstukken, die een veelzijdig
onderzoek eischen van theoretici en van
practici, en andere vraagstukken, welker
onderzoek zeer speciale vakkennis
vergt. Dan is een oordeelkundig aange
stelde Staatscommissie het aangewezen
middel.
Ieder korps, elke afgesloten kring, die
een eigen leven leeft, staat bloot aan het
gevaar van verstecning in sleur, in routine;
geen ambtenaren-complex, dat daaraan ge
heel ontkomt, hoe dikwijls men hot ook in-
spuite met friscli bloed. En toch hebben
juist de ambtenaren der Departementen het
tot taak, in sterke mate door de wetten en
besluiten, dio zij ontwerpen, invloed te
oefenen op het maatschappelijk leven.
Daarin steekt een onmiskenbaar gevaar.
Maar waarschuwing daartegen roept steeds
aanstonds de behoedmiddelen te voorschijn:
de minister zoeke voeling, zooveel als dit
maar even kan, met do levende werkelijk
heid buiten zijn paperassenpaleis.
Goede Staatscommissies kunnen den
sterksten waarborg geven tegen bot, mecha
nisch ingrijpen in organisch geworden toe
standen, vóór natuurlijken, gezonden groei
der samenleving.
„De Standaard" zegt
Het huidig Jvabinet mogo dan niet vlug
zijn met zijn financieels plannenniet
vlug met zijn sociale wetten; minder ver
zoeningsgezind dan het zich aandiende, ia
één opzicht ontwikkelt het een merkwaar
dige werkkracht, namelijk in het benoe
men van commission. Pas heeft do
„Staatscourant'' het bericht van
do voorspoedige geboorte eener Staats
commissie gebracht, of deze ontvangt een
paar dagen later een nieuwe zuster; voor
alles en nog wat worden commission be
noemd-
En nu zijn wij pas het eerste jaar van
dit Kabinet doorhoeveel commissies zul
len er zijn als het vier jaar gezeten heeft.
Van bezuinigingen, die cr uit kunnen
voortvloeieu, gelooft „D e Stand aard"
niet veel. Dat z'l wel gaan zooals het al
tijd gegaan is: uitbreiding van ambtc-
naarspcrsonecl cn uitbreiding van kosten.
Onder het opschrift; L e e k e n-r echt-
spraak gewonscht, geeft „Do
Volksbanier" van den R.-K. Volks
bond het volgend red" )tioneel artikel:
De vorigo week werd de student Caland'
te Arnhem veroordeeld tot een boete van
tien gulden of i a d-j zitten. Wat hij had
gedaan? Niet meer of niet minder dan
zijn stek kapot geranseld op den rug van
een huisknecht.
Dan is zoo'n boete van een tientje voor
zulk een feit, zonder c noodweer ge
pleegd, niet to veel, zal meu zeggen. TocK
wel, de ambtenaar van het Openbaar Mi
nisterie verklaarde zelfs, dat hij even zoo
als do student zou -ehandeld hebben cn
ging zelfs zoo ver, dat hij dio ranselpartii
prees als een ridderlijke daad. Wat men
al niet onder ridderliike daden verstaat l
Iemand van zulke opvatting verbaast zich
er natuurlijk over, dat dat slachtoffer na
de aframmeling niet behoorlijk heeft ge
salueerd bijwijze van „dankje" en zou on
getwijfeld, als het aan hem lag, den huis
knecht voor zulk een nalatigheid nog een
straf toedienen wegens „plichtverzuim",
en zal misschien zeggen: dat is ook over
dreven. Heusch niet. De opvoeding, de om
geving van zoo'n rechter is de oorzaak van
zulk denken en voelen. Zoo iemand kan
grinniken van genoegen, dat een student
ae gelegenheid heeft gehad zoo'n rekel van
een huisknecht eens af to drogen met ziiu
stok; do ander had stuk moeten zijn. Zon
moet bijv. heel veel s hik hebben gehad bü
dat nachtelijk voorval, toen Leidscho stu
denten te "Voorschoten in brooddronken
heid inbraak pleegden in het pensionnaat
der Eerwaarde Zusters aldaar. Zoo iets
rangschikt hij misschen onder „een aar
digheid", misschien wel onder „een daad
van moed". Dat alles en veel meer valt
heel gemakkelijk af te leiden uit zijn hu-
dekte aanmoediging tot don student, waar
in duidelijk waarneembaar is: Ga voort op
den ingeslagen wegl
Zulke „rechtsprekers" zijn er meer; het
aant-al neemt wel af, maar het geslacht is
toch nog lahg niet uitgestorven. Dergclü-
ken voelen natuurlijk niets, totaal niets
voor do social gerechtigheid, het sociale
leven, de overhand toenemende sociale be
weging onzer dagen, do sociale nooden.
Van cjat alles bemerken ze niots of, beter
gezegd, willen er niet van hooren. En toeb
zijn dergelijke rechterlijke ambtenaren ge
roepen recht te spreken in soo. aangele
genheden Het arbeidscontract en de kan
tonrechter zijn, om het zoo maar uit ta
drukken, synoniem geworden. Een groot,
zeer groot aantal zaken worden ter beslis
sing gegeven aan den kantonrechter.
Treft men nu iemand onder dezo categorie
van rechters aan, die voelen voor het so
ciale leven, dan brengt dat de zaak eenigs-
zins in oven wicht, maa.* is dat niet het
geval, dan, ja, dan hangt men af van den
rechter, die hoegenaamd geen kijk heeft
op do sociale toestanden, zooals die zich
tegenwoordig voordoen. Is het daarom
wonder, dat wij wensehen, dab wij roepen
om leekenrechtspraak, n.l. om ook mannen
zonder rechtstitel, zonder Mr. voor den
naam, maar gevormd in de praktijk met
een dosis gezond verstand, om dezen recht
te doen spreken in sociale aangelegenhe
den En al; wij daarover spreken met
rechtsgeleerden, dan zijn dezen allen voor
zulk een rechtspraak, maar... en dan komt
hot, want dan volgt er zoo'n lnngo ris
van juridische betoogen, dat je er van be
gint te suizebollen, gewoonlijk hierop
neerkomende, dat het leeken-eloment niet
geschikt is recht te spreken, omdat dezen
gewoonlijk handelen naar de indrukken
van het oogenblik en zich meer laten lei-Je)
door hun gevoel dan door het recht.
Dat dit laatste echter eveneens bij do
rechters voorkomt, leert ons opnieuw deze
ambtenaar van het Openbaar Ministerie,
daar het een ieder toch duidelijk zal zijn.
dat deze geen reoht heeft gesproken, maar
zijn gevoel heeft laten spreken, als toejui
chende een afkeurenswaardige daad, die
het daardoor wenschte te zien verheven tot
een daad van ridderlijkheidWe meenden
dat even onder do aandacht te moeten
brengen in verband met hetgeen gewoonlijk
wordt aangevoerd van juridische zijde to
gen invoering van lcekon-rechtspraak.
In een hoofdartikel over het A r b e i d s-
conlract laat „De Standaard" het
voorkomen, als zou dezo gewichtige wette
lijke regeling eigenlijk te danken zijn aan
het vorigo Kabinet.
Het blad herinnert er eerst aan, dat de
bepalingen tot wering van de „gedwongen
winkelnering" reeds vroeger afzonderlijk
waren voorgedragen onder het minisbenc-
Mackay, in een (onafgedaan gebleven) ont
werp van den minister van justitie Ruys
van Beeronbroek.
Verzwegen wondt hierbij, merkt het
„H andclsblad" op dat daaraan
reeds een wetsvoorstel van een Kamerlid
over hetzelfde ondorwerp waa -voorafgegaan
cn wel van don heer F. Domela Nieuwcn-
huis.
Maar dan volgt de mededeeling, dat steeds
meer do meening veld won, dat deze zaak
een onderdeel uitmaakte van het Arbeids
contract.
„Zoo zegt „De Standaard"
werd hot allengs een algemeenc opinio, dat
alle aandacht van den wetgever moest
worden gewijd aan een wettelijk arbeidscon
tract, in den geest als door prof.
Druokcr reeds in 1887 in eenigc hoofd
trekken was aangegeven. En zoo is nu ook
dat onderwerp geregold in het ontwerp-
arbekiscontracb van minister Loeff."
De lozer, die van elders niet beter weet,
kan uit deze woorden niet anders opmaken
zegt het ,,H a n d e 1 s b 1 a d" dan dat
de wettelijke regeling van de Arbeids
overeenkomst eigenlijk het werk is van den
minister van justitie in het Kabinet-Kuy
per, mr. Locff, cn dat de heer Drucker
slechts „eenige hoofdtrekken" heeft „aange
geven."
Toch is hot in werkelijkheid geheel anders
gogaan. De Leidscho hoogleeraar mr. H.
L. Drucker heeft ruim tien jaren geleden
in opdracht van mr. Smidt, minister van
justitie in het liberale Kabinet-TakVan
Tienhovcn, een volledig wetsontwerp met
uitvoerige toelichting, samengesteld tot re
geling van do Arbeidsovereenkomst. Dit
ontwerp heeft tot grondslag gediend aan de
regeling, welke minister Cort van der Lin
den, die in het liberale Kabinet-Pierson
Borgcsius zitting had, kort vóór de verkie
zing van 1901 aan de Tweede Kamer heeft
aangeboden, welke regeling slcohts weinig
van het ontworp-Drucker verschilde.
Na de vervanging van dat liberale Ka
binet door hot Ministerie-Kuyper, ten ge
volge der verkiezingen van 1901, heeft mi
nister Locff het ontwerp van zijn voorgan
ger met eenige wijzigingen wedorom aan
hangig gemaakt. Het Kabinet-Kuyper trad
in 1905 af cn het tegenwoordige Ministerie
nam het ontwerp over. Minister Van Raalte
bracht ook weer wijzigingen aan. En zoo is
de regeling ten slotte dit jaar in de Tweede
Kamer afgedaan.
Dit is de ware geschiedenis van het ont
werp. Het vaderschap komt toe aan den
heer Drucker, die dan ook als voorzitter
der commissio van rapporteurs, met don
minister Van Raalte, het leeuwendeel heeft
gedragen van de verdediging. Die eer mag
hem niet worden ontnomen, gelijk zou gc-
sohieden, indien de voorstelling van ,,D e
Standaard" ingang vond.
Do bekwame oud-minister Loeff zal zeker
dc eerste zijn, die zulk een verkeerde voor
stelling afkeurt.
Onder luct hoofd Bestelde wets
ontwerpen lezen wij in „D o Nieu
we Courant";
Prof. D. P. D. Fabius schrijft in „D o
(anti-rev.) Rotterdammer":
Volgens artikel XXVII van de wet op
het H. O. moet binnen drio jaar na het
in-werking-treden van de Wijzigingswet
des vorigen j aars bij de Staten-Qoneraal
ccn voorstel van wet wordeu ingediend,
„waarin het bopaaldo omtrent do vakkcu
van de faculteit der Godgeleerdheid aaa
do Rijksunversiteiten wordt geregeld."
Daar nu de Wijz:ging-wet in werking is
getreden 6 Juli 1905, moet het bestelde
wetsontwerp wordeu ingediend vóór 5
Juli 1908.
Dat wetsontwerp moet strekken tot ua-
dere regeling van wat thans in de wet om
trent de vakii.cn van genoemde faculteit is
bepaald.
En wat bepaal! is komt hierop neer, dat
aan elke Rijksuniversiteit in tien met name
genoemde vakken onderwijs gegeven wordt,
en aan ten minste één Universiteit in een
elfde vak: de Christelijke archaeologic.
Op zichzelf houdt dus het aangehaalde
art. XXVIf èn een vrij begrensde, ia een
weinig begrensde taak in.
Eenerzijds moet het ontwerp betreffen
nader j regeling van het be
paalde omtrent de vakken, maar
binnen die grens is aan den anderen kant
velerlei mogelijk.
Zoo zou misschien een wetsontwerp zich
-kunnen beperken tot het voorstel, dat ta 3D
elfdo vak overal, of wel, dat het nergens
zal voorkomen."
Maar wanneer vraagt do hooglecraar
denkt de Regeering met haar voorstel
to komen? 5 Juli 1908 zou nog bijtijds rijn,
maar dan zal cr van behandeling vóór do
verkiezingen wel niet veel komen. Fei
telijk zou, a het art. XXVII voortdurend
blijft binden, op den duur do beteekenis
van „drie jaren" alzoo wellicht worden die
van: zoo spoedig mogelijk n a de drie
jaren. Men heeft vaQ iets dergelijks
meer voorbeelden gezien.
Ten slotte vraagt prof. Fabius voor
wien de oisch van art. XXVII geldt:
„binnen drie jaren wordt ingediend.'
Als ccn van de leden der Tweede Kamer
zulk een voorstel doet, is dan aan dc wet
voldaan 1
Wij bieden weerstand aan de in dezo da
gen vrij sterke verleiding om over dezo
vraag to aebattecrcn. Zij lijkt ons namelijk
vooral van belang voor degenen, dio naar
do besteldo wijzigingswet sterk verlangen
en tot dezo behooren wij niet.
Maar a propos van besteldo wetsontwer
pen. In do wet van 21 Juli 1903 („Sfcbl."
No. 3-18), houdende nadere bepalingen be
treffende den accijns op de suiker, staat
een artikel XVII", luidende:
„Do bedrogen, waai j de accijns in
dez> wèt is bepaald, zullon vóórl'
Septombcr 1906 worden her-
z i o n."
Dat is ccn nog heel wat dringender be
stelling dan dio van do Ho o g o r-O n-
d o r w ij s -w e t; het is een gebod niet
aan de Regeering om in te dienen, maar'
aan den wetgever om to herzien.
Het is nu 16 Augustus. Do wetgever
moet zich dus haasten. Van eeu herzie-
tiingso ntwerp zolfs is evenwel nog
geen spoor lo bekennen.
Zoo gaat het in den regel met dergelijk©
bcstellings-artikclen. Zij kunnen met nog
veel meer recht dan Staatscommissies op
den naam van „kapstok" aanspraak ma
ken.
„D o Volkssto m" wijdde een artikel
aan het Koninklijk besluit omtrent toela
ting van Afrikaners aan onzo Ilollandscho
universiteiten, waarin zo o-a. zegt:
Met gevoelens van waardériug cn erken-
telikheid zullen velen onzer lezers kennis
genomen hebben van do inhoud van een
artikel in ouzo vorigo uitgave, bovattendo
mododeeling van het Koninklik besluit
omtrent toelating van Afrikaners tot do
Nederlandsa Universiteiten.
Het maken van nieuwo wetten cn het
aanbrengen van veranderingen in do reed*
bestaande verordeningen gaan in do ou
dere landen der wereld niet op zoo'n jaag-
galop als hij ons; vandaar dat men nu
ook reeds sedert 1901 wacht op do tans
eerst aangekondigde, doch voor ons Afri
kaners niettemin hoogst welkonio veran
dering in do wet op het Hooger Onderwijs
in Nederland.
In gemeld jaar begon het Alg. Ncd. Ver
bond, met ons do overtuiging verkregen
hobbendü van do grote wenselikhcid er
van, te agitéren voor gemcldo wetswijzing,
en bleef er stadig doch zokcr voor ijveren,
totdat heden het zo vuriglijk gcwenscht re
sultaat bereikt is. Grote erkcntclikheid zijn
wij Afrikaners derhalve ook aan deze Hol
landse vereniging verschuldigd.
Wat verlangd werd, was niet J et verge
makkelijken van de studio voor Afrikaners
daarginds in Nederland, maar erkenning
van de okaamens en do leertijd, die in het
vadorland reeds achter do rug gebracht
warenm. a. w. onmiddellikc toelating tot
do universiteit wanneer bleek, -dat in Z.
Afrika vordering gemaakt was, gelijkstaan
de met het Nederlandse toelatings- of
cind-eksamcn.
Dat do Engelso colleges dit al jarenlang
doen, is begrijpelik; hét ttelsol van onder
wijs is nagenoeg eender, dat dc Nod. uni
versiteiten bereid zijn bevonden heb ook to
doen, stemt tot dankbaarheid en blijdschap.
Mag nu, als gevolg van dezo voor onzo
studenten zó gunstige wijzigingon, spoedig
lo stroom van Afrikaners naar do Neder
landse universiteiten sterjk worden cn
sterk blijven, dit ij onze hartewens.
Zochten wij vroeger steun voor onze na
tionaliteiten in dc immigratie van Ncdcr-
1 andere, dié ie opgedroogd, cn wc moeten
dio nu in tegenovergestelde richting leidon,
andoi's raakt nog alles eendag weg ala
'n kaliliari-zandrivier 1
Mag de tijd spoedig weerkomen, dat on
ze nnsie trots zal zijn to rweton cn ook to
ervaren, dat do besto en bekwaamste Afri
kaners gestudeerd hebben inHolland!
I>r Leyds.
Naar wij vernemen, toeft tegenwoordig
op Tessel dr. Leyds, oud-staatssccretaria
der Transvaalschc Republiek. (Vad.)
BODEGRAVEN. Ba val Ion: C. Klerkx geb.
Iloogendjik Z. H. Groenhoidon geb. Marbus Z.
Overleden: W. Dooraborg 0 w. 1'. Date-
laan 10 d. U. Al. Bntolnan 14 d.
HAZER8W0UDE. Overledoo: P. G. Fas*
Z. 2 m. C. M. Mnrcelis D. 21 m. L. van
Klaveren, wednr. van T. Sauör, 75 j. F. IJ.
Bosmens M. 78 j. F. J. do Jong Z. 12 j.
REEUWIJK. Dovallen: A. Koster geb. Da
Uoop D. A. Pordjjk geb. I'ordijk Z.
Overlodon: F. van Es 84 j.
TER-AAR. Bevallen: W. lloogorvorst geb.
Saesen D. C. J. 0. Kroft geb. C'oniju D. J.
Kleun geb. Jaosen D.
Overleden: C. Zovonkovon 7 m.
ai
Voorloopig moesten rij nu in het kosthuis
blijven; zij wisten nu niet in welk <lecl der
groot© stad hij werk vinden zou. Dag in,
dag uit, ging hij vroeg uit, meldde zich hier
en daar aan met zijn getuigschriften, en
werd overal afgewezen. Het was geen goede
tijd, zei men hem, om nieuwe werklui aan
te nemen, want tegen den winter hield men
op, en had men meestal aan de gewone
raste werklui al te veel. Zoo verliep de eeno
week na do andere; elke morgen bracht
nieuwe hoop, en elke avond nieuwo teleur
stelling; maar do Howards twijfelden er
niet aan, dat alles goed eindigen zou. Jo
seph was zich bewust van zijn kennis en
arbeidskracht, en zij hadden beiden altijd
in elko levensomstandigheid trouw hun
plicht gedaan.
Hoeveel moed had Esther niet telkens als
haar man uitging om wérk te zoeken. Zij
was haar leven lang zoo gemakkelijk geleid,
en zoo rijkelijk gezegend geweest; iedereen
liad haar 'liefgehad, geprezen en geacht; zij
'was zich niet bewust, een bijzonder gebrek
te hebben. En haar Joseph dan! Een vlij
tiger, braver en trouwer man was er toch
niet cp do geheelo wereld. Hoe zou het dan
nu kunnen inisloopen? Het was slechts een
korte proeftijd, cn alles zou prachtig eindi
gen, evenals in de mooio boeken van juf
frouw Forster.
Zoo overdacht zij de dingen, als zij op
Ponaigc namiddagen mot de kleine Elfrieda
in het park wandelde, en zoo stelde zij bet
ook aan liaar man voor, als deze 's avonds
doodmoe van zijn verren, vergeefschcn
tocht thuiskwam. Hij nam de zaak natuur
lijk veel ernstiger cn zwaarder op dan zijn
vrouw; hij hoorde den geheelen dag voldoen
de fcoe sleoht zijn kansen stonden. Maar
ofscnoon hij slechts een eenvoudig liand-
wcrkman was, was hij toch to edel, en had
hij te veel medelijden met zijn jonge vrouw,
om ooit te zeggen: „Jij hebt liet gewild, ik
had niet moeten toegeven," en de boop wilao
hij ook niet opgeven; hij bezat de middelen,
om het nog een tijdlang aan te zien, en als
hij aan elke deur aanklopte, zou er ziefi
toch wel één opendoen.
Hij liad aan den dominee geschreven, zon
der het onaangename van hun toestand te
verhelen, maar hij had ook moedig en vol
vertrouwen dc hoop uitgesproken spoedig
een vaste betrekking te zullen krijgen en d©
dominee had met allerlei goede wensehen
geantwoord.
Esther had dadelijk in den beginne aan
haar vriendinnen een gloeiende beschrijving
van de heerlijkheden van Londen gezonden.
Nu wilden zij niet weer schrijven voordat
zij iets goeds konden berichten. Maar in-
tusschen kwam de win ter-mist over Londen
en hield de influenza haar intocht. Joseph
had dio zeker van zijn tochten meegebracht
hij lag veertien dagen te bed, toen kwam
Esther aan dc beurt, en werd zeer ziek,
zoodat haar man niet meer uit kon gaan,
daar hij op haar en op het kind moest
passen; want do vleiende vriendelijkheid
van Baxter en zijn vrouw was veel minder
geworden, sedert ziji beiden ziek waren.
Ziekte maakte bijzonder dienstbetoon nood-
zakelijk^ en is dus lastig.
Het was reeds eind Januari, toen Joseph
op een avond treurig bij Esther's bed zat,
die in het geheel n:et meer op krachten
scheen te kunnen komenhet kind was ook
zoo bleek geworden, nu het niet meer buiten
kwam; het scheen do mistig© lucht in dc
nauw© straat niet te kunnen verdragen. De
Howards voelden zich nu heel eenzaam en
verlatenbehalve een paar kennissen van
vroeger kende Joseph niemand in de grooto
stad; in huis gingen en kwamen de men-
echen, cn in de zieke-kamer waagde zich
niemand, uit vrees voor besmetting.
Zacht werd er aan de deur geklopt, en
met veel verontschuldigingen trad een
vriendelijke oude vrouw binnen. Zij was pas
acht dagen hier, in het kosthuis, ook van
buiten, evenals de Howards, zei zij, en nu
had zij gehoord, dat de jonge vrouw ziek
was, cn of zij het nu niet kwalijk wilden
nemen, dat zij aanbood om hun wat tc hel
pen c.n to raden zij verstond dc kunst van
verplegen cn wist cok met kleine kinderen
om t© gaanzij had er zelf twaalf gehad.
Zij had zooveel tijd over hier in dit vreemd o
huis, cn zou heel dankbaar zijn als de jon
ge vrouw haar wildo toestaan, om to komen
en wat te praten over het mooie, vrije bui
tenleven, want zij had erg heimwee. Men
noodigde haar vriendelijk uit cm te gaan
zitten, maar eerst schudde zij de kussens
van do zieke wat op, ruimde een beetje op,
bracht het kind in slaap, en deed dat alles
zoo handig, alsof zij er veel ervaring van
had. Esther was zeer gelukkig over dezo
onverwachte beschermengel, en nu kwam
er een latere tijd voir de Howards, want
de nieuwe kennis kwam menig uurtje in dc
ziokekamer, hielp, verpleegde, of praatte
gemoedelijk met de zieke, zoodat Joseph
zijn vrouw gerust kon verlaten om werk
t» gaan zoeken. Al had hij daarbij nu nog
geen geluk, dan was het hem toch een ge
ruststelling dag in, dag uit het eenige te
doen, wat hij doen kon. De oude vrouw
vertelde Esther al spoedig waarom z ij naar
Londen was verhuisd.
„Ik h^t Anna Magdalena Robinson, lie
ve, en ik ben een eenvoudige vrouw van
buiten. Het is mij altijd good gegaan, want
ik kan werken. Ik was de ccnigo wasch-
vrouw in het dorp en heb velo jaren voor
do groote lui gewasscheno, wat had ik
een prachtig bleekveld Maar mijn man ia
nu al lang dood, cn mijn kinderen heb Ik
met cere grootgebracht, totdat de een voor,
de ander na, in den vreemde ging; toen
had ik het vaak eenzaam, maar zou toch
wel graag mijn leven lang in het stille
dorpje gebleven zijn. Alles "wa3 zoo mooi
groen rondom mij, ik had goede buren, en
's Zondags mijn lief kerkje; verder wenschte
ik niet3. Maai' mijn jongste dochter woont
hier met haar man, het gaat haar ook goed,
en zij heeft al een kindje, een mooi kind;
toen nebben zij aldoor geschreven, dat
grootmoeder ook komen moest. Wat moest
ik doen? Hc houd heel veel van mijn doch
ter. Zij moet haar man in den winkel hel
pen, dan kan ik nog in het huishouden
tot nut zijn.
Ziet gij, zoo ben ik hier gekomen, en
mijn schoonzoon betaalt do kamer, totdat
zij de volgende maand in hun nieuwo huis
trekken, want waar zij nu wonen, is het
zoo klein, dat er niet eens een muis meer
bij lean. Ik ben nl een paar keer bij mijn
dochter geweest, maar hot is mij te ver.
en hier in het kosthuis bevalt het mij ook
niet; ik ben bang voor dio vele menschen.
Als ik maar eens een haan kon hooren
kraaien of een koe hoordo loeien! Ja, en
wat ik nu zeggen wou, toen ik nu hoorde»
hier boven wonen ook nog menschen van
buiten, cn do jonge vto w is ziek, ja, zin
jo lievo, toe., kon ik niet anders, toen moest
ik kennis maken, en het is mij het aan
genaamste, ris jo mij nu maar wat wiifc
laten helpen. Want bij een zieke, en bij
een kind, ziet gij, daar voel ik mij altijd
het mcosto t..uis!"
Esther begon spoedig beter te worden,
sedert do vriendelijke juffrouw Robinson
haar verpleegde cn opvroolijkte; zij waa
vooral dankbaar, dat do kleine Elfrieda
ook weer beter scheen te worden, cmdafc
do oudo juffrouw «af en toe met haar waa.
gaan wandelen. EL. mi i.vr d was zij vol
lof over haar.
„Verbeeld j een vreemde," zei zij tel
kens weer, „die zooveel voc mij doet; orv
zij wil cr bijna niets voor aannemenzij
zegt, dat zij dat alles gaarne doet om.
God welbehaaglijk to zijn."
Na acht dagen kon Esther voor het eerst
eens opstaan, en toen zij op een morgen
nog in bed lag, en Joseph reeds weg was.
verscheen juffrouw Robinson, ging naasfc
h-aar zitten en bood haar een nieuwen
vriendschapsdienst aan, die de zieke meer
waardeerde dan ai de anderen. „Beste, ala
jo het goedvindt, zou ik graag al je din
gen eens behoorlijk wasschén. Gisteren heb
ik je laatste lakens en sloopen gebruikt,
en het kind heeft ook niet veel schoon
goed meer ora aan te trekken".
rWordt vervolgd).