Anekdoten. Mienwe Raadsels. Goede oplossiogsn ontvangen van; Uit de „Staatscourant". FEUILLETON. YocIb nog geSykkig. was door den uitgebroken oorlog genood zaakt v.eg te gaan; bij leefde daarna in tamelijk zorgvolle omstandigheden. Tc ■Stuttgart, waar hij een poos verblijf hield, componeerde hij verscheidene zijner groot ste werken. In het jaar 1822 gaf hij ,,Dor Frcischutz" in het lichtdit stuk maakte grooten op gang in Noord-DuitschlandVon Wcber woonde toenmaals te Berlijn. In 1825 kreeg hij te Dresden bedoek van den heer C. Vewokc, die hem uitnoodigdo een opera voor het Engelsche tooneel te be werken en de opvoering daarvan te Londen te besturen. Hij stemde too en op den 12den (April 1326 werd ,,Oberon" in het Covent Garde i Theatre opgevoerd. De auteur van het stuk werd warm toegejuicht en was zeer tevreden met het succes van zijn ar- beid. Doch dc groote componiti leed aan de te ring, welke door do groote inspanning, dio hij zich getroostte en het klimaat van Lon den zeer verergerd^ Thans vervulde slechts óén wcnsch zijn hart: het vurige verlangen om zich te midden zijner geliefde familie cn vrienden te bevinden. Hij gaf het voor nemen om nacr Parijs tc gaan op. Hij ver kortte zooveel mogelijk zijn verblijf in Lon den hij telde de dagen en uren voor vertrek. Maar zijn zoozeer gowonschte te rugkeer naar zijn vaderland was hem ont zegd. Hij bracht den avond van den 4den Juni in gezelschap van eenigo vrienden door en verliet hen met de woorden: ,,Weer een dagje nader tot hot wederzien mijner geliefden." Daarop ging hij naar zijn aa- mer ten huize van zijn vriend, Sir George -Smart anderen morgen verscheen hij niet, zijn deur bleef gesloten. Toen zijn vrienden kwamen en luisterden cn zijn naam riepen, ontvingen zij geen antwoord. Later op den dag werd zijn ka mer opengebroken. Daar lag de groote meester, schijnbaar kalm slapend, dood in zijn bed. Ofschoon zijn einde nabij had ge schenen, had niemand het zóó spoedig ver wacht; Weber zelf waarschijnlijk het aller minst. HARDE DAGERT. De ouders hadden de hoop opgegeven Johan ooit tot gehoorzaamheid te bren gen. Van leoren wilde hij niet weten. Hij beroemde ca* zich zelfs lachend' op, dat hij en zijn vriend (Fiet, de dokterszoon, om beurten de laagste plaats hunner klasse innamen. Ooit in een hoogere over te gaan daarvan was zelfs geen sprake. Het prettigste van alles was van school weg te blijven. Geen straf, die hem daar van genezen kon. Zijn grootvader wendde nog een laatste poging aan. Om hem ten minste lust in lozen te geven, schonk hij hem de oooken vaD Gustave Aimand. En lot ieders verbazing cn vreugde verslond de knaap ze; maar dat alleen, omdat op eens de dorst naar avontur.n in hem was ontwaakt. Hij peinsde sedert sic.'hls over het mid del zelf de prairieën van Amerika to be zoeken. Eindelijk meende hij heb te hebben ge vonden. Op zijn vorja rdag ontving hij tweo gouden tic jes on twee dagen later was hij verdwenen. Dee avoDds kwam er een briefkaart over do post met deze woor den „Béste papa en mama. Weest niet boos of niot bang. Ik ga op reis en kom schatrijk terug." Hij was er in geslaagd zich als scheeps jongen te laten aannemen op een naar Amerika vertrekkend schip. Moedig doorstond hij alle beproevingen aan boord on dc harde woorden en niet minder har de slagen der matrozenhet was immers slechts voor korten tijd, dacht hij en in derdaad, zoodra men in de Nieuwe We reld aankwam, begaf lliij zich aan wal, wisselde zijn geld en vertrok per spoor naar hot Westen. Heel arm steeg hij op zekeren dag uit aan een klein station en blikte verlan gend rond naar de indrukwekkende figu ren van Roodhuiden, met wie hij de vre despijp hoopte te kunnen rookenmaar nergens ontdekte hij het gevederde hoofd van een Witten •Bison en dienzelfden avond, na vergeefs rondgedoold te heb ben, keerde hij terug naar het station cn vroeg den juisten weg. ,,Ik heb zoo'n honger," zeide hij verle gen, ,,cn geen geld ,,Dat is een lcelijk geval," antwoordde de stationsohcf mot een ruwen lach, cn na hem gedwongen te hebben zijn geschiede nis te vertellen, voegde hij er bij: „Jo kunt hier blijven en eten ook, als je die nen wilt voor kindermeid bij mijn zes kleintjes. Wij zoeken vruchteloos naar zulk een dienstbode. Indianen zijn er niet meer in deze streek. Zes maanden lang zwoegde en sloofde Johan in die betrekking, die hem geen geld en meer slaag dan eten opleverde. Toen hij eindelijk een reiziger wist over te halen aan zijn vador te schrijven en deze overkwam om hem mede to nemen, was alle ondeugd cr uit. Een zonderling gevecht. De volgende gebeurtenis wordt door een jongen Afrikaander medegedeeld, wiena hoeve in de Zwaart Ruggens is gelegen. Ik reed langzaam te paard langs dc berg helling, die naar de Montagupas vfcert, toen ik voor mij uit een troep groote apen op den weg en daar omheen zag zitten. Mijn eerste werk was dreigend do hand op te heffen en luidkeels te schreeuwen, om hun schrik aan te jagen, maar ik had mij gerust dio mocito iiunnen besparen, want de dieren -namen er hoegenaamd geen notitie van. Het was mij al vaak ge beurd, zoowel op de bergen als op de we gen deze reusachtige apen te ontmoeten, maar deze uitdagende houding was iets geheel nieuws voor mij. Echter in het ge heel niet bang voor de beesten zijnde, steeg ik af en raapte eenigo steencn op, om zo daarmede op de vlucht te jagen. Nog stond ik gebukt, om stecnen op ta nemen, toen eon groote aap mij van ach teren besprong, en dat zoo onverwacht, dat ik op den grond rolde. Gelukkig was een mijner armen vrij ge bleven, zoodat ik bet dier uit al mijn macht een slag tusschen do oogen toebrengen kon. Hij moet dien geducht hebben ge voeld, want met een gil van woedo sprong hij overeind, greep mij aan en sleurdo mü met zich over den lagen wal aan den zoom van den weg. Op dat walletje volgde on middellijk een steile glooiing van omstreek® vijftig voet, daarna een reekB terrasvor mige rotsblokken en aan den voet daarvan een diepte van driehonderd voet, die in dc rivier eindigde. Toen wij over den steenen wal rolden, zag ik duidelijk het ontzettend gevaar in, waarin ik mij bovond. Dat moet ook do aap gedaan hebben, want hij liet mij on middellijk los. ALijn vrij geworden airmen uitslaande, poogde ik mij aan het een of ander vast te grijpen, om mijn val te stuiten, en ik had werkelijk het geluk terecht te komen tegen den eenigen grooten boom, die op die plek groeide. Als een wanhopige klem- d >.ik mij daaraan vast, maar ik rilde van angst bij het voelen, dat de boom over begon fe hellen en het hooren losraken der wortels. Van oogenblik tot oogenblik verwachten de, dat do boom geheel ontworteld zou geraken en met mij in den afgrond zou verdwijnen, besloot ik niettemin tot het eind toe om het leven te kampen en klom ik er ademloos tegen op, in de flauwe hoop het rotsblok te bereiken, waar een dor bovenste takken aan grensde. Dit gelukte mij dan ook ten laatste en ik was gered, maar, als door oen wonder, want, neerblikkende, zag ik, dat alle wor tels los waren go.aakt, op slechts één enkele na. Eenmaal in veiligheid zijnde, vroeg ik mij af, wat er van mijn viervoetigen vij and was geworden. Ik keek nogmaals over den rand van den afgrond heen en zag het kwaadaardige dier geen dertig voet onder mij op een smal rotsblok staan. Zoodra bij mij gewaar werd, kregen zira boosaardigo oogen een nog woester uit drukking en ook hij begon naar omhoog te klauteren langs den boom. Een nieuwe vrees greep mij aan. Als hii mij inhaalde, w'as ik verloren. Ik was lang zoo vlug niet als dat even lenige als woedende dier, en kon onmogelijk zoo gauw den weg bereiken, om te paard weg te rennen. Wat moes', ik beginnen? Het Engelsche gouvernement heeft ons verboden vuurwa^ penen bij ons to dragen. Ik was dus slechts voorzien van een scherp mes. Plotseling kreeg ik een ingeving. Ik ging op den rotswand liggen en begon aan den laats ten tak té zagen. Daarin lag nog mijn eenige kans op behoud. Zou ik er waarlijk in geslaagd zijn hem door te krii- gen in zoo weinig tijd Ik weet het niet. Zeker is het, dat ik op een andere wijze gered werd. Het gewicht van bet monster deed beter werk dan mijn mes. Met een knal als van een pistoolschot brak opeens de laatste wortel af en de boom en mijn vijand werden te zamen in de diepte ge slingerd. Ingez. door Jacob v. Gelder, te Leiden. A.Nu is het zulk prachtig weer, geen tochtje is er aan do lucht en wilt go wel ge- looven, dat ik voor geen gulden op de pier zou willen zijn. B-: Wel, waarom dan niet? A.Omdat het slechts een dubbeltje kost. Ingez. door Corry Popp te Leiden, i. Mijn naam is 9 letters lang. Voor een 1, 2, 3, 4 rijt gij g»wis wel bang, Hij is dc koning va-n elk dier. Als het vleesch is 6, 5, 3, 4, Dan moet men het nog gaan bakken. Een 9, 5, 6 is vol van grappen, Hij leefde aan bet hof bij den koning, In het paleis was zijn woning. Door de V, 8, 3, 8, komt men op de straat Ik wed, dat ge het nu wel raadt. Ingez. door Jan Leyenaar te Leiden. n. Ik ben een fier dier, een 0 er bij en ik ben een bekendo bloera.: Ingez. door Gorry v. Konijnenburg te Zoeterwoudei. III. Zoek het tegenovergestelde vanvlijtig, hiji, klein, onedel, arm.. De; béginlettters van de wooaden, die men verkrijgt, moe ten den naam vormen van een verscheu rend dier. Ingezonden door P. R., t© Leiden'. IV. De katten vangeh mui?en, Maar hoor eens, kameraad, Ik ken een muis, die nooit zich Do>r katten vangen laat. Ingez. door Lina Noll, te Leiden. V„ Kunt gij den dichter wel noemen, wiens naam bestaat uit twee deelen, waarvan het eerste deel in do keuken gebruikt wordt en het tweedo gedeelte door den tuinman. Bertha, Jan en Anna Hoogeveen, Took on Erans Boom, Martha en Jan Stroebei, Wil lem Laterveer, Jacobus Keyser, M. de Jong, Daniële Keyser, Corry Popp, Jacoba van Weeren, Piet, Jan en Jaeoba Leyenaar, Ine van Nifterik, Cecilia en Gerard Pauli- des, J., U. J. en Rens Peereboom, Mertina G.^üpstra, Marinus Catin, Jan en Mane Klesser, Maria de Vrind, Suze Vermij, Eli- se Zurloh, Marietje Boers, Gcrrit en Sophia Hendriks, Corrie en Jo Holm, Maria en Johanna van den Nieuwendijk, Dina Ver- heggen, Johan Tierolf, Philippus, Hendrik, Alctta en Maria de Nie, Jo, Jacob, An toon en Gerard Righart van Gelder, Adriana Kaiser, Abram Galjaard, Anna van Leeu wen, Truida Bleekstijn, Louise Pollmann, Catootje Peetcrs, Tonic, Jozef en Piet Dingjan, Mies Jansse, Jacques van Harte- veld, Toos Aniba, Marietje van der Nat, Lina Noll, Joh. Jonk, Jo Wempo, Jo Pij per, Bernard e Hendrik Pijpers, allen te Leiden. Jo do Rooy, te Delft, Cor co Klaas de Vries, Jacob Dol, Johanna en Willem van der Veer, Jansje en Maria den Elzen, Antje en Roelof van Nieuwkoop, Mijndert van Wieringen, Gerrit Roos, Gcrrit en Klaas de Vries, Maria van Haastrecht, Maria Roos, Gijs Roos, Aagje Bol, Gerrïtjc Roos, allen to Haariemmerimécr. Cor en Antje van Veen, Jacob van Nieuwkoop, Cornelis en Jacob Spaargaren, Jan van Nieuwkoop, iMarib van der Horst, Johanna en Cor nelia Nell, Gcrritje en Agnes Doeswijk, Mietje en Cornelia Koek, Sophia cn Jan Los, Johanna Lemmerzaal, Cornelia Vlugt, Hazina en Mientje Lemmerzaal, Willem en Koos Doeswijk, Hcndr. Los, Ype en Gijs Wielenga, Gerritjo Zwetsloot, Dirk van 'Nieuwkoop, Leen en Gerrit Loogman, allen te Kaag, Jansje Heenk, to Leimui den, Lena Koningsveld, to Oegstgeest, Adriaan en Maria Fortgens, te Hazerswoude, Abr. en Nic. v_ d. Kwaak, tc Sassenheim, Ma- rijtje, Soph ié en Dirk Na^veld, te Voorscho ten, Dirk van Tinus, Johanna en Gerard Bergman, te Warmond, Nceltjo Hijzelen- doorn, te Nieuwewctering. De rijzen vielen ten deel aanWillem v. d. Veer, te Haarlemmermeer en A r. Galjaard, te L e i d o o. Corr e sp ondentie. Jo Jc Rooy to Deli.. Ja meisjoliet, ik zal het heel prettig -einden, als jo jo in de vacantic dio moei v wilt geven, om eenige raadsels voor onze rubrics saam te stellen, want met mijn voorraad is het treurig gesteld. iWnneer begint jo vacan- tie? 'J o P ij p e r te Leiden. Met genoegen vernani ik, dat jc b"sloten heb!) aan onze rubriek mede te doen. Wanneer er onder de opgegeven raadsels soms éón is, dat jo niet knnt oplossen, behoeft je dat riet te weerhouden mij do overige oplossingen toe te zenden. Vriendelijke groeten. Lïïïa aI-o 11 to Leiden. Nu, ik moet zeggen, dat j Ton goeden verjaardag ge- Ead hebt; die geschenken waarover je mij geschreven hebt vind ik heel mooi. M a r i e t j c v. d. N at te Leiden. Van harte gefeliciteerd met je verjaardag en dien van je Moe. Ik kom wel een paar daagjes to laat met mijn gelukwensen, doch geef je de verzekering, dat ik het niet minder hartelijk rneeD. Vindt jo het niet heerlijk zoo'n klein lief broertje te hebben? Mag je hem wel eens in het wagentje rijden? Mies Jansse te Leiden Ik vind het heel lief en vriendelijk van je Mies, dat jo reeds zoo spoedig gevolg gaaft aan mijn verzoek; maar je raadsel, beste kind, is wat hl te bekend. Wil je dus nog eens iets anders bedenken? Tonie, Jozef en Piot Dingjan to Leiden. Tot mijn spijt moet ik jullio zeggen, dat jo ingezonden verhaaltjo niet voor plaatsing in aanmerking kan komen» omdat ik verhaaltjes, die uit boeken oveiU geschreven zijn, niet mag opnemen. Je opmerking, dat jullie nog te jong zijt, om zelf verhaaltjes te bedenken, is volko men juist, daarom moeten jullie dat maar aan mij overlaten en jo liever beijveren raadsels saam te stellen. Met anccdoten i3 het een ander geval, dio raag je genu - aan kalenders of andere tijdschriften ontlecnen. Louise fo 1 I m a n n te Leiden. Wel zoo, lieve vreindin kom jc ook weer eens meedoen, du dat dact mo genoegen; en ik hoop, dat je je belofto gestand zult doen'. Vriendelijk dank voor je bijdragen. Truida Bleekst ij n te Leiden. Neen beste kind, jo ingc-zonden raadsels waren tot mijn spijt onbruikbaar. Adriana Kaiser tc Leiden. Van hart© welkom in onzen kring nieuw raad selvriendinnetje I Jo besluit doet mij vee* genoegen Jo leeftijd is voorloopig nog geen bezwaar om met ons meo to doen, stel je dus daaromtrent maar gerust. Vriende lijk dank voor ja bijdragen Johan Tierolf t© Leiden. Ik vond het heel aardig van jou ook eens een brief je to ontvangen, broer Je moet maar flink jo best blijven doen, dan zal je schrift' gaandeweg wol verbeteren. Suze Vorm ij te Leiden. In danfc ontving ik jo .odsel dat ik, indien L. geschikt blijkt te zijn, binnenkort hoop te plaatsen. Betsy Boers te Leidén. Vriendelijk dank voor do beeldig mooie prentkaart,, die ik van j© mocht ontvangen. Ik vind! het heel lief van jo, dat je jo raadsel- vriendin onder geen omstandigheden ver geet, en stel jo vriendschap zeer op prijs. •Vriendelijk© groetjes- MARIE VAN AMSTEL. Adjunct-ingenieur* S. S. in Ned.-I o di Ter benoeming tot adjunct-ingenieur bij den dienst der Staatsspoorwegen in Ned.-' Indië worden gevraagd drie civiele en twee werktuigkundige ingenieurs, in het bezit van het diploma, bedoeld bij artikel 118 den Hooger Onderwijswet. Do werktuigkundige ingenieurs moeten afwisselend bij do ex ploitatie der Staatsspoorwegen en het toe zicht op do spoorwegdiensten en het, stoomwezen dienst doen. Zij die voor plaatsing in aanmerking wen-< sohen te komen, behooren zich vóór ultimo* September 1906, bij gozogold adres, te wenden tot het dopartement van koloniën. Nadcro bijzonderheden bevat de „Sta- Ct." No. 184. Staatsexamen. Aan het Staatsexamen tot toelating aan do Universiteit namen deel van 6 tot 8 Augustus elf oandidaten voor de facultei-f ten der godgeleerdheid, enz. Toegelaten' zijn zes candidaten: P. N. van Eyk, S» Rodrigues 'P'ereira, F. G. Schuringa, J. AL, F. van Asperen, I. 0. Elink Sterk, mei'. M. ten Bosch. Voor de faculteiten dor geneeskunde, enz. werden elf candidaten geëxamineerd.. Toegelaten rijn vijf candidaten: R. Brom-' borg, J. Droste, J. Straub, J. van der Wijk, A. H. J. do Gocy. Beide diploma's werden gevraagd door een candidaat, die het diploma B verwierf: H. Houtzagers. Gedurende den loop van het examen trokken zich tweo candidaten terug. Het" examen wordt voortgezet met drie candi daten. Na voortzetting van het ex-amen' rijn van de vorige groep alsno^ geslaagd: D. Voute en mej. L. M. van den Blink voor diploma A. Oplossingen der Raadsels. i. Levertraan., II. Parijs—patrijs., III, Beer—kameel—koé—ezel IV. Bal—hoepeltolpopgeweer,. V, Koffiekoffer0 86) Zij had eens gemeend, dat zij niet meer van Walter hield, wijl hij zoo Biecht, zoo .Verachtelijk over Wolf gedaoht en geoor deeld had Verscheurde harten, verbroken kameraadschap tussohen broeder en zuster, totdat dc ziekte zioli openbaarde en alles deed vergeten en begroef. En nu, hoe anders zag alles er uit Nu fclicp hij en zijn mond zou zich nooit meer tot eon hard, tot een liof woord openen. En den bloei van zijn leven, trotsch en onkwetsbaar, stond daar de ander oro rijn deelneming te betuigen. Wolf gaf haar de hand en hij zag bet aan haar schokkende beweging, voordat zij die vluchtig met de hare aanraakte, en hij voelde het nu ook, dat het geen vrees bij haar was, maar do levende nala tenschap van den dooden broeder. Hij wendde zich af zonder iets te zeg gen. Hij wist het immers reeds, dat hij klaar was, hij met haar, rij met hem, voor goed. Dat het groote opruimen reeds ach ter hen lag. Waarom voer dan hetgeen hem uit haar oogen aanstaarde, nog als een harde stoot tegen zijn eeuwig weerspannig, eeuwig cti- bevredigd hart? De herhaling ivan dezelfde) levenserva ring, welke Item cn morgen zoo geschokt had: de zeg praal xan den dood over het leven. Hij gaf nog zijn voorschriften, maakte nog zijn opmerkingen, die noodig en ge bruikelijk waren in omstandigheden als deze hier, nam afscheid en reed weg. Weg, voorbij, dood. Sterven. Aan w heeft zich nog geen ster veling gewend. Is dat niet een tegenstrijdig gezegde? Wij zouden evengoed kunnen zeg gen: Leven, aan u heeft zich nog geen le vende gewend. Het is togen dc natuur, dat wij het ons in het geval vaft dezen weerzin in onze natuur, niet, zooals an ders onze cgwoonto is, gemakkelijk maken. Er was leven, dus zal er dood zijn. Leer dat toch eindelijk van buiten, menschen- kind, cn wind u niet telkenmale opnieuw op. Yaarwel, mijn doodo Else. In het voorjaar vond do groote verhuizing plaa/ts. Er was cntzlettend veelte doien, heen en weer te reizen, te verhandelen, te huren, te pakken, afscheid te nemen, den opvolger te installecrcn, en slecht weer en ziekte-epidemieën bemoeilijkten en Ver- mcerdorden nog het werk, zoodat men pas weer tot bezinning kwam, toen alles voor bij was en men in de groote 6tad in een betrekkelijk bekrclnpen woning zijn introk had genomen. Otto Wedel bleef te Neuenholz achter. Karl Eggers, do oude, bood zich aan, hem bij zich te nemen, zoodra hij was gehuis vest Otto was daarover niet ontevreden met den vader was do ctngang in elk ge val gemakkelijker dan met den zoon. Er was met Ulrick ook nog iets voorgevallen den dag na die onaangename geschiedenis in de kroeg. Wat er gebeurd was, Otto gaf zich alle moeito, daarcVer niet veel na te denken, en vertelde aan alle mensehen zoo dikwijls "en met zooveel ophef, dat hij aan kiespijn leed, totdat bij het zelf ge loofde. Het was nu alles zoo bij Wolf geregeld, dat men precies wist, hoeveel men in de eerste jaren ken uitgeven. Het was niet te weinig, doch ook slechts even genoeg. Er viel daarbij niet veel voor weelde en ge noegens af. Wolf was den goheelen dag niet thuis. Marianne had Bleohts een dienstmeisje en het levendige, drukke kind. Daarbij wae het een bijzonder warme zo mer, welke zich in do kleine woning druk kend merkbaar maakte. De beido echtgencoten waren geen men- sohen voor een groote stad. Zij hadden heimwee naar den frisscben wind, die over do landen strijkt; naar golvende koren velden, naar del beuken wouden "van hun geboorteland Maar dat deerde niet. Er komen tijden, waarin men dingen als heimwee en ontbering meer ncodig heoft dan de boter op hét brood en den wijn op do tafel. Al het voorbijgegano, dikwijls zpo ver warde, onopgeloste, al die gewelddadighe den in zijn lot en die verminking van het lot zijner medemenscheu, legden voor Wolf hun eenzijdig en begrensd voorkomen af, eigen aan hetgeen al to nabij is, en traden in het aanschouwelijk licht van het geen ervaring niet alleen gebeurtenis gewerden is. En te midden van zijn drukke bezighe den, te midden van den strijd met 's le vens ztrgen en met de machten van het verleden, drong zich langzamerhand de overtuiging aan hem op, dat op den bo dem van elk leven toch niet de dood rnst. maar do kiem tot nieuw leven.. En dat niets dcod is, Diets verloren is, wat een maal was, wat eenmaal leefde. Ondanks een moeilijk en inspannend le ven, ontlook Marian^o" naast hem. Zit sleepte, nieb meer doelloos, hopelcos den last van den vorigen winter met zich rond. Die was haar niet ontnomen, die was niet vergeten, maar die was een deel van haar zelve geworden. Dat gaf aan haar wezen zijn zwaartepunt, aan haar gemoed de stille, klare diepte. Dat streek persoonlijk hangeq en verlan gen en eigen wenschen als klatergoud van haar af. Dat ontnam en gaf haar tegelij kertijd, met harde handen, met rijk© han- deD. Dat deed haar, beter dan do kleine, blonde zachte Else daartoo ooit zcAi heb ben gedeugd, tot Wolfs vrouw rijpen, zoo als dezo trotsche en dikwijls met zichzel- ven in strijd zijnde, deze zachte en dik wijls barsche, deze onstuimige en dikwijls teleurgestelde man er een ncodig had. Be grepen zij dit? "Vermoedden zij dat in hun aanhc'udend samenzijn? Het was veel meer dan een vermoeden en toch ook geen weten, hetwelk men on der de gebruikelijke uitingsvormen der ge dachten en onder woorden kan brengen. Het was het diepe, zwijgende beleven, dat schijnbaar zonder een spoor na le laten voorbijgaat en toch diepe wortels slaat. Af en too kwam er iemand van -ik fa milie, mama Éggers of een ander, of ook wel een kennis uit Neuenhclz in do kleine bovenwoning logeeren. ,,Hoe ziet het er uit bij dokter Eggers?" werd er dan thuis gevraagd. „Hm. Nog wel wat kaal en eenvoudig., maar dat is immers tijdelijk. De jongge trouwden schijnen het echter zeer goed sa-» men to kunnen vinden, beter dau kier, waar hij altijd zijn eigen weg ging. Dat komt, omdat zij op elkaar zijn aangewe zen; dan raakt men aan elkaar gewend." Dan raakt men aan elkaar gewend 1 Wolf en Marianne „wonden'' aan elkaar. En dit stille, zachte wennen, waarbij zich ds heek in de holte en do holte om den hoek vc-egt, waarin tweo jonge, sterke boomen onmerk baar in elkaar groeien, is zeker uog niet de slechtste figuur in de geschiedenis der menschen Het werd herfat, naargeestig weer, en stormen daagden op. Ruri vierde rijo eer sten geboortendag. 's Namiddags toen de lamp reeds brandde, kwam Wolf thuis; een ledepop en een zweep kwamen uit zijn natte overjas te voorschijn. „Hier, bengel, sla toel" „Een zweep F riep Marianne ontsteld en keek met een angstig voorgevoel in do kamer "rond. Welf lachte. „En al slaat hij ook een paar glazen stuk, wat is dat dan nog?" Rudi 'ras een mooi, sterk kereltje, nie# zeer dik, maar ook niet te dun, en nu in het gevaarlijk stadium van het leeren loo- pen gekomen. F'j had vaders stompneutf en vaders breeden schedel onder het zijde achtige haar, maar ook dions goede oogen.. Want zijn oogen waren goed, voor ieder, die weet te rien Wolf wist het niet, hoe- vole kussen, die ook hem mcegoldon, door Mariannes lippen op dit zachte goziohtjé waren gedrukt. (Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 6