Van een Moeder. vallen voor. Maar Lambert, een beroemd duiker, sloot op 160 voet (48 M-) de vloed- douren van den Severntunncl, dio opengela ten waren, waarbij bij nog 400 M. door den tunnel moest loopen. Volgens de genoemde onderzoekers zou het gevaar echter niet be staan in de drukking, maar wel hierin, dat do druk te snel wordt verminderd, wat trouwens in overeenstemming is met de waarnemingen van ander© onderzoekers. Bij klein# lichtje, Hare oogen blind, Daar work.to ©n zwoegde Zij voor haar kind.. Verworpeling© Der maatschappij, iWas z© in haar lijden Nog fier en vrij: Nooit zou zij eten Gebedeld brood; Maar werken, work en Tot aan haar dood, En werken, werken Haast dag en naoht, Dat zij haar kindje Wart; weeLde brtachfc. „Het mocht niet schreien „Om warmte en brood; „Het mocht niet kennen „Zijns moeders nood: „De wereld bracht hem „Nog leeds genoeg: „Het mocht niet lijden „Zóó jong, zóó vroeg J*' Enmoe van 't werken En moe gedacht Viel zij in sluim'ring, Heel stil en zacht. Maar zelfs bij 't slapen Houdt zorg en last Het zorgvol peinzen Der moeder vast Zij droomde: Vóór haar Lag 't teed're wicht, Een guitig lachje Op 't lief gezicht, Eén mollig handje Op 't witte dek, Eén arm geslagen Rondom den nek..- Maar eensklaps gloordo Een held're glans Als ma .ichtblinken Aan blauwen trans, Zóó zacht en teeder, Zóó eind'loos rein Als in den winter De sterren zijn. En naast het wiegje Een engel stond... flel-zilver straalde Zijn lokkenblond, Bij 't kleed, dof glanzend Als bleek opaal, Leek 't witte linnen Wel grauw en vaal; Zijn oogen waren Zoo zacht en diep, Of daar een wereld Van leed in sliep; En in zijn hand was Der velden roem, Een slanke, statige Leliebloem. Maar om hem henen* Uit honour *fe*r. Daar vielen anjers En rozen neer. En 't blonde hoofdje Der kleine, thans, Scheen wel to omzweven Een bloemenkrans Zij wilde spreken En vragen toen: „O, goede Engel, „Wat wilt gij doen V' Maar zwijgend wenkte Do Godsgezant, En legde op 't wiegje Zijn zilveren hand. En sprak dof zingend Het somb're woord: „Aan mij, o vrouwe, „Dit kind behoort i „'k Weet, dat uw hatts „Hem 't beste gunty „Ik zal hem geven „Wat gij niet kunt*. „En voor deeri wereld „Vol smart en „Een eind'loos leven „Van zaligheid- „Gij zult heramen „Van nood en pijn,, „En al uw zorg zal ,;G'el©den zijn, „En è-1 uw zwoegen „En strijd' voorbij: „Laat af, o, vrouwe: „Dit kind-'is mij'!" Zij wildo spreken, Want eind'loos leed Z' om wat de Godsman Haar hooren deed; In tranen dempte Haar stemgeluid; Maar eind'lijk gilde Zij 't schreiend uit: „Neen!... Neen O, Heere! „Dit offer niet!... „Hoe zou 'k nog dragen „Zóó groot verdriet? „Hij is mijn levon, „Mijn kracht, mijn vlijt* „Hij is mijn wereld, „Mijn zaligheid. „O, heb erbarmen „Ontneem mij niet „Al wat Gods goedheid „Me aan vreugde liet „Achzoo Zijn wijsheid „Het andors wou, „Laat mij niet blijven „In smart en kou!... „Wat was mij 't loven „Als ik niet%had „Mijn zorg, mijn wereld* „Mijn liefsten schat." En smeekend hief zij De .-and©' omhoog ■Maar d'Engel zeide Met weenend cog: „Gij weet niet, moeder, „Wat gij begeert. „Hoo weinig of gij „Gods wijsheid eert!... „Voor al uw liefde „En groote trouw „Wacht u een helle „Van leed en rcuw; „Met hardheid zal hij „Eens van u gaan; „U diepe striemen „En wonden slaan. „Uw lief, teer kindje, .,Uw blonde zoon, „Zal u beloonen „Met schimp en hoon; „En zelfs u vloeken „Met grof verwijt, „Dat gij de cörzaak „Zijns levens zijt. „Wat wilt gij, vrouwe?.., „De dag breekt aan. ,,'k Moet voor den morgen „Weer keeren gaan „Naar verre oordcd „Van licht en glans.., jr. „Zog, trouwe Moeder, „Wat wilt gdj th&D*V« En rillend lag zij.., In angst on smart... Een strijd van wanhcx>g In 't moederhart., ..Toen riep zij: „Heea^ „Ik bon bereid „Voor hem te Ujde* „lm eemmdgheitid..#^ „frfw 9atf hem ajg« „Hoe Wed e*K druïü£- „Döor hem wordt RTgo „Eu emarb... gabdc-k.^ „O, Koor oen moeder, - „Die büud'linga mint /„Haar levensroepïngo „Haar lief, lief löucN^ Tóen kwam een glimlach- Vol zacht en vrêe Dp 't •Eng'len-aanfiohSiSp,; - wDat neder gfêo. En zeeg'nen'd neeg Hjj Zijj blank gericht En kuste 't blozende^ Lieve wicht. - „Hoor, lieve MoecïarjlJ# -r-Zoo zong hij teeijsr „Ik zoek alleeni®;-,^-.' „Mijn Hemel weer, - - „Ik Laat het kindje „Voor u, o vrouw;.* „Eens zal het kronon. „Uw liefde en trouw.., „Ontwaak!... Laat 't pugpgÈ „Van morgenschijn „U eon belofte „Van leven zijn 1".., Toon sloeg rij plots'ling; Hare oogen op In 't wiegjo lacht© Haar kleine pop., En woelde aartel, Mot hoogen blos. Uit 't warm© bedj© Zijn leedjes I03... Door 't arm'lijk vensterken, Laag en klein, Viel gouden glanzend» Zonneschijn., Toon... knielend viel zij Voor 't wiegje neer En snikte luide: „Heb dank, o, HeerK' De eerste.penseeGstoeek. tJh de jougd van don tegenwoordigmi Keizer van Duitschland wordt de volgend© anekdote verhaald. Terwijl do toenmalige Prins Wilhelm vier jaar oud was, logeerde hij met zijn ou ders op het slot Windsor, het Engelsche koninklijko verblijf Op verlangen van Ko ningin (Victoria poseerden alle leden der koninklijko familie voor den portretschil der Frith, die daartoe eveneens in het slot verblij* hield. Bij deze gelegenheid hield oe Prin9 rioh gaarne op in het atelier van den schilder. Op zekeren morgen, toen hij, onder begeleiding van rijn gouvernante, het atelier weder opgezocht had, gaf de schilder den Prins, om hem bezig to hou den, penseel en verf in de hand en liet hem in den hoek van rijn eigen portret, waar de kleine geen schade kon veroorzaken, naar hartelust knoeien. Hij had veel plei- zier over de dwaze krullen en strepen, die het kine maakte. Het gevolg van dit eerst© uitstapje op het gebied der kunst was, dat Prins Wilhelm in rijn ijver zich van boven tot onder aan handen en gezicht met rood, groen en blauw besmeerde, zoodat hij er als getatoueerd uitzag. Do arme gouvernante raakt© daarover zóó in verlegenheid, dat zij den schilde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 13