tot verderfelijke de toevlucht behoeft te ne-
men.
Smiles zegt: ,,Die zijn werk verricht
met opgewektheid, met opgeruimd ge
moed, is niet alleen voor het oogenblik een
gelukkig man, en er is wellicht geen
rijker bron van levensgenot dan nauwge
zette arbeid maar hij is stellig op weg
om naar wensch te slagen, want veerkracht
des geestes en zelfvertrouwen hangen er
ten nauwste mee samen."
Cassianus leert: „Een vrcolijk gemoed
werkt altijd iets ongemeens uit".
En onze Beets zong
Wees vrooHjk! Vroolijkiheid is kracht,
Is kracht tot arbeid, kracht tot deugd.
Daar wordt niets goeds, niets groots vol
bracht
Dan bij- een innerlijke vreugd.
Kouten hoeden en linten.
Yele der fraaiste zomerhoeden, welke
yrouwen en meisjes dragen, zijn gemaakt
Van schaafkrullen. De fraaiste exemplaren
worden in Japan vervaardigd. Men heeft
ook linten van hout in allerlei soort; som
mige zoo zacht e>n glanzig als satijn, andere
ïjjn en sierlijk als krip.
Slechts 15 peroent van do schaafkrullen
worden uitgevoerd als linten; het overige
wordt verwerkt voor het vlechten van hoe
den, mandjes en andere zaken.
Schoolartsen.
De instelling van schoolartsen begint
meer en meer bu— errecht te verkrijgen. Te
Berlijn is het aantal van 36 artsen tot 44
verhoogd, die ieder 6 7 scholen te verzor
gen hebben. Een nieuw stelsel van werk
zaamheid van den schoolarts is de stad
Solingen voornemens in te voeren. Hier zal
van meet aan n nauwe band tusschen de
ouders on de werkzaamheid van den school
arts geleg I worden; voorts zullen aan do
onderwijzers bijzondere instructiën gegeven
worden, op welke ziekteverschijnselen zij
vooral te letten zullen hebben, en zal da
schoolarts tegen den zomer te beslissen heb
ben, welke kinderen van de stedelijke ge
zondheidsinstellingen, als vacantiekoloniën,
meihjoiren en wat dies meer zij, gebruik
zullen maken. Een vrouwelijke schoolarts
hoeft tot dusver alleen de stad Breslau se
dert 1 October 1905 aangesteld.
RAADGEVING.
De Slaapkamor.
Yele menschon meenen, dat de gewoon
te om bij open venster te slapen een ziekte
kan -veroorzaken.
Deze ongegronde vrees tegen te spreken
is het doel der volgende regelen:
Yóór alles beginne men met het slapen
met open vensters in bet warme jaargetijde.
Wie zeer gevoelig is, opene eerst heel wei
nig het venster en trekke de gordijnen er
overheen of laat de store zakken. In de
steden is het bijna noodzakelijk de gordij
nen te sluiten, daar wel zelden iemand in
de gelukkige mogelijkheid is bij geheel open
venster te kunnen slapen.
Dan zette men het bed altijd zóó, dat het
niet in den tocht staat, en is men bijzonder
gevoelig, dan trekke men een licht wollen
of fluweeloo jakje over de gewone nacht-
kleeding, bedekke het hoofd en harde zich
langzaam.
Waar heel kleine kinderen zijn, is het
beter het venster in een aangrenzende ka
mer to openen en de verbindingsdeur open
te laten. Zoo worden zij van jongs af aan
gezonde, frisscho lucht gewend, zonder dat
men overdreven hygiënische kuren behoeft
fce ondernemen.
Monschon, eenmaal gewoon aan bij open
venster te slapen, kunnen het moeilijk uit
houden in gesloten ruimten. Bij stormach
tig koud weer stoke men een weinig; sluite,
waar het kan, de onderste vensters en ope
ne de bovenste. Over deze (geopende) valt
dan Dog een gordijn, zoodat de lucht vol
doende vrijen toegang heeft en de slapende
toch verhinderd wordt door een schadelijken
tocht getroffen te worden.
Ruime, frissche lucht is een hoofdverdach
te voor de menschelijke gezondheid, en
vooral 's nachts wordt hier veel tegen ge
zondigd.
De slaapkamer is, helaas, nog steeds het
stiefkind en wordt dikwijls in den verst
afgelegent onmogelijks ten hoek verbannen-
Als men dan ten minste nog maar voor
frisschen luchttoevoer zorg droeg, zou het
met de gezondheid veel beter gaan.
STOPGOUD.
Het meerendeel der menschen heeft, even
als de planten, verborgen deugden, welke
het toeval aoet ontdekken.
La Rochefoucauld.
Zij, die een land onsterfelijk maken, heb
ben zelden in zijn paleizen geleefd.
A. S. C. Wallis.
Al het goede, dat niet njet zedelijke be
doeling volbracht wordt, is niets dan schijn.
Kant.
Wekeüjksclie Kalender.
Zondag.
Gedenkt toch, dat uw tijd,
Dat jaren, maanden, dagen,
Yerkorten en vergaan
En heel snol henen jagen.
Maandag.
Yreeselijker dan ziekte of pijnen zijn de
zielesmarten, als wanneer het oog 6preekt
in stede van den mond en het hart weent
in plaats van de oogen.
Dinsdag.
De hoop is de morgenster der jeugd en
de herinnering is het avondrood der grijs
heid.
Woensdag.
Een enkele druppel van ontevredenheid
kan een geheelen beker van geluk vergallen.
Donderdag.
Niet alleen in de muziek, waar alles
op toon aankomt, ook in ons gesprek, in
onze manier van handelen, speelt do toon,
de wijs, een groote rol.
Vrijdag.
Wie niet geleerd heeft van het verleden,
wordt aoor de toekomst gestrafte
Zaterdag.
De matigheid it, een boom, welks wortel
is tevredenheid en wcLls vrucht is kalmte
en vrede.
RECEPT.
Aardbeienpudding.
Een pond.' aardbeien wordt goed gëwas-
schen en door een paardenharen zeef fijn
gewreven; los een blaadje gelatine op in
een glas kokend water, voeg daarbij eenige
groote lepels suiker en het sap van een
citroen, doe tut alles bij de fijngewreven
aardbeien en veumeng de massa met een
kwart-liter geslagen room. Zoodra het stijf
begint te worden, vul er dan een steenen
vorm mede.
ALLES&LEI.
Theorie en praefcijk. Be
jaard redenaar: „Houden we ons
steeds aan natuur en waarheid! Al wat de
natuur verbeteren wil, is onrecht, is..."
Stem uit het publiek: „Zeg, wat
doe jij dan met die pruik op je kalen knik
ker?"
Weetgierig zoontje: „Pa, wat
is apotheose?"
Y a d e r (die liet zelf niet weet, maar
zijn waardigheid tegenover zijn zoon wil
ophouden): )rEen vrouwelijke apotheker,
jongen."
Zoo niet bedoeldl Boer (bij
een fotograaf): „Wat kost een portret?"
Fotogr aa f„Drie kwartjes, maar bij
het dozijn is het goedkooper 1"
Boer: „O, wacht dan maar eventjes, dan
zal ik mJn wijf en m'n tien kinderen halen 1"
„Zeg, kan je mij misschien een paar hon
derd gulden leenen voor een maand of
wat?"
„Nu kan ik geen geld missen, maar als ik
uit Rusland terugkom, is het tot je dienst."
„Ik wist niet, dat jo van plan was naar
Rusland te gaan."
„Dat doe ik ook niet!"
„Ik heb gelezen, dat u iemand zoekt om
te etaleeren," zei een jonkman tot een groot
winkelier.
„Ja; hebt ge daar nogal gl.ig van?"
„Ik heb altijd de uitstalkast van den
laats ten winkel, waar ik werkzaam was,
zóó gerangschikt, dat iedere dame, die er
langs kwam, bleef staan en er naar keek."
„Dat bevalt me. Ge zijt juist de man, dien
ik hebben moet. Waarin handelde die
firma?"
„In spiegels 1"
Op be.t land. Logé: „Wat doen
die ruenschen 'n werk om groenten te telen.
Die uit de bus smaken evengoed."
„Wat schrijf je daar op die kaart?" vroeg
de kruidenier aan zijn bediende.
„Versche eieren."
„Maak cr liever van „versch gelegde
eieren".7'
„Maar, maar, dat weet iedereen wel, dat
eieren versch zijn als ze gelegd worden."
„Juist en dat ie alles wat wij met eenige
veiligheid van deze eieren kunnen zeggen."
Nagevolgd.
Een hmsknecht ging eens op visite bij
een vriend, die major domus was bij een
edelman. Zij zaten samen koffie te drin
ken, toen de heer des buizes lnid schelde.
„Wat een vervelende kerel", zei de ma
jor domus. „Waarom kan hij ons niet met
rust laten? Nu moet hij natuurlijk weer
eten hebben. Ga maar eens naar boven,
dan zal ik je eens laten hooren hoe ik met
hem omspring."
Do bezoeker ging met zijn vriend de trap
pen op en bleef m de kamer, di© uitliep in
het slaapvertrek van den ouden heer. Daar
kon hij alles verstaan en zoo hoorde hij, hoe
zijn vriend zijn meester op nijdigen toon
toesprak:
„Waarom kunnen we nu niet rustig blij
ven eten, zeg? Dat moet uit zijn, verstaat
u? Anders ben ik den langsten tijd h:er ge
weest. Nu heb ik maar het een en ander
meegebracht, maar het is voor den Laatsten
keer, hoort u?"
De oude heer antwoordde niets en de
gast vond het een prachtig voorbeeld van
tucht. Toen hij nu in zijn eigen dienst was
teruggekeerd, deed hij precies na wat hij
zijn vriend hoorde doen.
Zijn meester bleef een paar minuten
sprakeloos van verbazing zitten. Toen trok
hij aan de schel en er verscheen een koet
sier.
„Trek dezen vlegel onmiddellijk zijn li
vrei uit", zei hij, „en gooi hem de deur
uit. Het eenige getuigschrift, dat luj krij
gen kan, zag ik hem met een zweep op zijn
rug ranselen. Geen woord meer en er uit."
Do ontslagen knecht ging direct naar zijn
vriend en beklaagde zich bitter over het
slechte resultaat van zijn eerste proefne
ming.
„O", zei de major domus, „het schijnt,
dat ik een kleinigheid vergeten heb je te
vertellen. Mijn baas is stokdoof, moet je
weten."-