VAN ACHTEN TOT VIEREN.
Loodvergiftigiiig bij schilders.
Bet was gehuurd door de juffrouw van
drie-hoog, om te komen des morgens kwart
vóór achten, en dan kom zij weggaan zoo
om en bij vier uren.
De juffrouw iwas eon doodgoed menschje;
daérover waren alle vrienden en kennissen
het eens. Maar óók daarover, dat ze ,,aan
den preciezen kant" was en een onverzoen
lijke vijandin van al wat naar verspillen
en noodeloos-uitgeven zweemt
Van haar hart zou de juffrouw het niet
hebben kunnen verkrijgen om Betje des
morgens aan bet werk te laten gaan vóór
dat het kind een kopje koffie had gebruikt.
En zelfs dreef zdj de milddadigheid dan zóó
ver, om een heel klein sobepje suiker, een
ietsje, zoovéél als er cp de punt vau
het lepeltje kon rusten, in dat kommetje te
doen. BCct zat dan in het keukentje, nog
doodmoe van 't werken thoris, waar het van
halfzeven af, als oudste, moeder moest
helpen, de dampende koffie te slurpen.
Haar magere, .bloedrood© vingers Omklem
den het kommetje en koesterden zich aan
de verkwikkende warmte, die er van uit
straalde. Had de juffrouw een extra-goe-
do bui, dan kreeg ze nog een „bakkie",
maar nu natuurlijk zonder suiker.
,,Hé, Bet, dat heeft gesmaakt, niet?"
rroeg juffie en van boven haar bril keek zij
het dagmeisje vriendelijk aan, „maar nu
ook aan den sLag! Het is al over achten,
met al dat praten. J>c© maar gauw je
schort voor!"
Dan meest Bet werken tot bij negenen. De
juffrouw was vriendin van orde en regel
maat. In haar leventje was alles gere
geld, op de minunt en seconde af, als bij
een aartssolide klok.
Als het negen uren was geworden, zette
de juffrouw zich in haar voorkamer neer.
Daar wachtte haar hot blanke eitje naast
haar bordje. Dan lagen daar het hompje
brood en het kadetje. Dan scheen rustig-
lokkend het blauwige spiritus-vlammetje
onder den trekpot. Dan had poes zich uit
haar eerste vToegc'chtend-sluimering los
gemaakt, behoorlijk uitgerekt, cn kwam,
met vadsig-omzichtige pasjes, zaohtkens mi
auwend, om haar schoteltje water en melk
bedelen. En dan was voor Bet ook schatt
in alfuur aangebroken. In het keukentje was
voor haar klaargezet een bordje met twee
„flienterbjes" van boterhammen, waar do
juffrouw een laagje puike margarine o*p had
uitgestreken.
Soms waren er een paar brokjes
kaas op gelegd', die t-och wel 2/3 van de
broodvlakte maagdelijk lieten. Zij had dan
de juffrouw haar eitje moeten koken, met
groote nauwkeurigheid, want dat mooht
geen ideetje te hard of te zacht wezen. En
als zij het netje met ei naar boven haalde,
dan kromp er wel eens iets in haar vijftien
jarige maag, van grooton trek naar zoo'n
lekkernij. En ae juffrouw had haar, op een
Zondagochtend, toen zij zich de luxe van
twee eitjes veroorloofde het was Paascb-
tijd op een „kopje" getrakteerd. De lek
kere smaak van zoo'n halfzacht ei kwam
weer bjj haar op, zoodat het water haar.
van graagte uit hetverhemelte scheen te
wellen, daoht ze zoo.
Maar vragen om een ei, ze zou het niet
gedurfd hebben De juffrouw zou haar zien
aankomen.
Wel trok zij een enkele maal de stoute
schoenen aan en ging ,,nog een klein stuk-
kie broou" vragen, als na de twee „flieu-
tertjes" het in haar maag al te erg kromp
en jeukte. Grif gin v dat niet. De juffrouw
was nogmaals gezegd een best, braaf
zieltje, doch ze kon maar niet begrijpen,
dat iemand ;an bepaalden regel afweek.
Zij zou, na. haar kadetje plus een sneetje
brood, plus een eitje vo'or geen goud tor
wereld iets gebruikt hebben. Een dagmeid
behoorde haar „paar boterhammen" t© heb
ben en daarmee uit.
Wanneer dan ook Betje, met kleur van
verlegenheid", brutaal was ze heelemaal
niet! met haar leeg bordje aankwam,
zette de juffrouw groote oogen, van echte
verbazing, op.
„Grut, kind, met plezier, hoor; maar ik
zou zeggen waar laat je bet! Strakkies is
het weer twaalf uur. Dan mot-je toch weer
eten, hè? Zou het geen valsche honger zijn?
Het eind was dan wel, dat Bet nog een
„flientertje" kreeg, met slechts vage scha
duw van margarine er op; edoch, de juf
frouw sneed heel langzaam, als peinzend,
als aarzelend, en wierp dan nog een wee
moedigen blik op het hompje restant brood,
dat bedenkelijk en abnormaal geslonken in
den bak terugzonk.
Toen is het gebeurd, op een middag, 'dat
juffie een extra-hartig soepje had klaar
gemaakt, dat al lekkere geurtjes in het
keukontje begon 'te verspreiden.
Bet was bijna klaar met haar werk.
En de soepgeur drong in haar neus en
maakte haar wrevelig. Eéns was zij al
bij elk pasje stilstaand en luisterend of
do juffrouw ook naderde tot bij het for
nuisje geslopen. De verleiding werd groot,
uitgehongerd kind van armoê-huisje, waar
zij nooit behoorlijk eten kregen on vader
3/4 van zijn loon aan jenever verkwistte. Do
verleiding was h:.ur te sterk geworden. Zij
had willen stelen, soep stelen. Gauw, gauw
een bordje uitlepelen. Zich te goed doen.
Het kon haar niet meer schelen. De groe
vende, knellende, knijpende honger maakte
haar verdrietig, wanhopig. Zij had het dek
seltje opgelicht; maar ze merkte, ^dat het
nog te vroeg was: do soep was nog niea
eetbaar. Het vteesck en de beentjes waren
nog te rauw; het drabbige vocht moest nog
een lekker kostje worden. Moest nog uur
tjes-lang lekker staan te pruttelen. Nijdig
smeet zij het dekseltje op den soeppot. Bleef
staan nadenken. Drong de tranen terug, die
haar naar do oogen drongen.
Klopte toen aan bij de juffrouw.
En dadelijk merkte juffie, dat er wat
gaande was. Zij stond te schreien tranen van
honger, van ellende, van verkropte woede;
de andere begreep het natuurlijk niet en
dacht, dat ze zoo'n verdriet had. Vroeg,
met heel-goodig stemmetje van deernis, wat
Betje scheelde.
En de meid barstte het uit. Loog, tus-
schen haar tranen door, van vader, die zoo
erg ziek was. Van dat het elk oogenbli k er
ger kon worden. En dat ze geen eten in
huis hadden.
Juffie stond er formeel van te beven op
haar beenen; wat witjes om haar small en
neus geworden en had, mot trillende stok-
vingertjes, den bril wat vaster voor tegen
de oogen geschoven.
Een voorschotje, d'aér kwam het op neer.
Eén guldentje maar. Juffie kon het Zater
dag afhouden. Gerust. Bet zou dan maar
drie kwartjes krijgen. Maar gerust, vader
was zoo naar.
De juffrouw trok een zeer bedenkelijk ge
zicht, was er heelemaal ontsteld van. Bet
moest weten, dat zij nooit, uit principe, aan
wien ook, al was het haar Uoeoeigen zuster,
gejd leende als voorschot.
Maar, ja, als- Bet haar vader dan zóó
naar was.
En het geraas van Bets wanhopig geschrei
krijschto door het stille, propere kamertje.
De bevende vingers van juffie tastten
naar haar knipje.
En ze zag niet, hoe op dat oogenblik
Bets oogen fonkelden, schitterden. Zij
haalde er een guldentje uit, hield het munt
stuk nog oventjes vast. Begon preekerig te
beduiden: Bet moest r.i wèl weten, dat
maar ééns, maar nóóit meer. Juffrouw zou
dan, met het zog op vaders ziekte, bij hooge
uitzondering. Afijn, het was al Donderdag,
en Zaterdag kreeg ze toch haar geld. Maar
ze moest wèl weten, wkt er ook gebeurde.
Bet luisterde niet naar het teemend! ver
maan. Gluurd<xnaar het zilverstuk, had bet
eindelijk beef. Bedankte stormachtig, vloog
de tra-ppen af; zalig, in het besef, dat zo
eindelijk, eindelijk had geld, waar moeder
nog niet van wist.
Vloog voort over de straat, tot zij kwam
hij een „melksalon" ...ging daar binnen. Be-
stélde taartjes en chocolade. Vergat alles
om zich heen. At slechts; verzadigde zich.
Kon eindelijk bevredigen dat schrijnende,
schroeiende gewring in haar vijftienjarig©
maag van folterend hongerlijden.
Voor èo juffrouw is de tragedie van het
gebeurd© Bet, die wel drie weken lang
broodjes, taartjes, koekjes op haar naam
en crediet haaide, tot de leverancier haar
een maanbriefje schreef en do bom aldus
losbarstte aanleiding te meer om te wij
zen op het kostelijke van haar grondbegin
selen: doe nooit aan voorschot-geven. Je
ziet nu de gevolgen or van
Bet, de vijftienjarige oplichtster, stond
sprakeloos en verslagen voor den rechter.
Waarom zij het gedaan had?
Zij wist niet wat te zeggen. Haalde, met
zekere cynische onverschilligheid, de schou
ders op.
Haar verdediger vertelde het voor haar:
Hit honger, uit puren honger, had' ze zich
.vergeten.
Toen ze zich, voor dien gulden, dien mid-,
dag verzadigd, te goed gedaan had, werd;
de foltering van al-maar-honger-voelen-
schroeien onduldbaar voor de schrale meid, j
het kind, dat „in den vollen groei" was.
Kon haar niet schelen hoe, de onge
lukkige cagmeid, maar aan eten, aan
verzadiging moest ze komen. Dat was het'
heele geval.
En uit de diep-ingezonken oogen van de.
beklaagde schoten terwijl deze verklaring
van liaar delict werd gegeven stralen,
waarin men iets las van de wilde begeerte
van het dier, dat rondsluipt, zoekend naar
buit om te bevredigen zijn onstilbaren lust
naar voedsel.
Onder de beroepen, waarbij de lood ver
giftiging het veelvuldigst voorkomt, be
hoort ongetwijfeld t'ok het schildersbedrijf.
Dit verschijnsel is algemeen bekend, zóó
zelfs, dat vroeger de loodkoliek onder deo
naam van schilder&kohek bekend was.
Alle heil© verfstoffen bestaan hoofdzake
lijk uit loodwit; door toevoeging van een
uiterst kleine hoeveelheid kleurstof geeftJ
men de verf dc gewenschte kleur. Verder
wordt aan de verf nog een mengsel toege
voegd, opdat de verf spoedig opdrogeook
bij de bereiding van dit mengsel spelen
lood bestanddeel en een belangrijke ro'l.
Nog grooter dan bij het eigenlijke schil
derwerk is het gevaar voor loodvergifti-
ging bij het plemuren. Het plemuur bevat
een groot percentage loodwit en wordt,
daareuboven nog door de werklieden uit
gemakzucht in de hand gehouden. Een ver-
eeniging van plemuurders in Frankrijk
heeft nagegaan, dat van 200 leden in twee
jaar tijds 18 gestorven warende oudste
was slechts 36 jaren oud geworden.
Deze feiten in aanmerking genomen,
is het te begrijpen, dat men reeds langen
tijd bezig is om maatregelen te bedenken1
om 1 c©dvergiftigingen in het schildersbe
drijf te voor kotoen.
Een afdoend middel daartegen is het
gebruiken van zinkwit in plaats van lood
wit bij de samenstelling van de verf. Ook
om een spoedig opdrogen der verf te ver
krijgen, zijn middelen bekend, die abso
luut geen lood bevatten (o. a. verschillen
de mangaan-oxyden).
Sommige schilderspatroons hebben tegen
verf van zinkwit een tegenzin; zij beweren,
dat deze niet zo© deugdzaam is. Om dit(
te beslissen, heeft in 1902 de „Sooiété de'
niédccine publique et de génie sanitaire",
in overleg met de schilderspatröonsvereeni-
ging te Parijs besloten vergelijkende proe
ven met loodwit- en zinkwitverf te nemen.
Daartoe zijn twee muren naast elkaar, de
ééne met loodwitverf, de andere met zink
witverf beschilderd. Eéns per jaar ver-
eenigt zich een commissie van doctoren
en schilders, om de duurzaamheid en het
weerstandsvermogen van beide verfsoorten
te onderzoeken. Tot heden vertooncn zoo
wel inwendig als uitwendig de beide niet'
het minste verschil.
En zélfs al ware er 'cenig verschil, dan
nog moet, wegens de groote hygïënisohe'
voordeelen, aan de zinkwitverf de voorkeur,
gegeven worden. Reeds sedert geruime^,
tijd dan ook hebben de Regeeringen in ve
le Staten zich deze zaak aangetrokken.'