N£. 14205. Derde Blad. 16 Juni 1906. VAN- HET WAT WAS BIET? Ik was verliefd. Daaromtrent bestond geen twijfel. En die verliefdheid was met geweld, plotseling over mij gekomen, zooals in den modernen tijd niet meer in de mod© schijnt te zijn, maar zooals zij in romans van de oude soort een groote rol speelt. Deze of geen I Dat wil zeggen, zoo ver was ik eigenlijk nog niet. Ik zat in een der omnibussen te Nieuw- York, welke don naam dragen van „Eifth Avenue Stage". Ieder, die zich wel eens door deze omnibussen heeft laten door-el- kaar-schudden, zal het met mij eens zijn, dat men in zulke oogenblikken weinig voor verliefdheid vatbaar is. Hoogstens misschien een dichter, die zich daarbij in den schoe nen tijd der postkoetsromantiek terug- droomt. Maar ik ben geen dichter, heel e- maal niet. In plaats van te droomen, er gerde ik mij vreeselijk over mijn dwaasheid den omnibus te hebben genomen. Een paar minuten later was ik evenwel geneigd de zelfde dwaasheid voor het geniaalste oogen- blik van mijn leven te houden. Dat was, nadat zij verschenen was. Ik had een courant voor den dag gehaald en wilde beginnen te lezen, om mijn erger nis eenigszins te verbergen. Op hetzelfde oogenblik hield het gevaarte stil, de deur ging open en zij kwam binnen en nam plaats. Zij beviel mij dadelijk zoozeer, dat ik mijn blad nog alleen eenigszina als dek mantel gebruikte, om haar beter te kun nen beschouwen. En hoe langer ik naar haar beek, des te meer zij mij beviel. Toen zij echter uit een fijn gewerkt beursje een vijf-cents-stui: nam en mij verzocht het verder te geven want conducteurs zijn er in de moderne „Fifth Avenue Stage" en de heldere lieve stem aan mijn oor hoor de, was ik geheel van streek. Ik zou graag het geldstuk ongemerkt vlug met een ander uit mijn zak willen verwis selen. Het voorwerp, dat haar kleine han den aangeraakt hadden, zou ik gaarne be waard hebben om mee naar huis te nemen en in een boek te leggen. De verschijning der bewonderde had ech ter nog een merkwaardig gevolg, want ik 'ontdekte plotseling hoo leelijk de andere medereizigers waren. De dilck© neus van de eene, de leelijke teint van de andere .dame, de onaesthetische lippen van haar huurman kwamen mij ineens nog veel leelij- ker voor. Mijn bewondering voor haar was zeer begrijpelijk, want zelfs onder de schoo- ne Amerikaanschen vindt men niet vaak zulk een bekoorlijk schepseltje als dit slan ke meisje met haar ovaal gezicht, de fijue trekken en het goudbruin kroeshaar. Wat haar in mijn oogen een bijzondere bekoring gaf, was een zweempje van mei an- cholie, dat over haar scheen te zweven. ■Toen zij insteeg, lag er een rood blosje op haar wangen, dio echter spoedig verbleek ten. Mijn hart klopte sneller en ik maakte jUiij bezorgd wat haar zou kunnen hinde ren. Waarom verbleekte dat schoone gelaat? Terwijl wij de winkels der kunsthande laars voorbijgingen, had haar blik met een droomexige uitdrukking alles waargenomen en daardoor wem mij volop gelegenheid ge geven, mij meer in het raadselachtige te verdiepen. Des levens zorgen waren hot niet, die haar donkere schaduwen over haar wier pen; ua&rtegen getuigde de sierlijkheid van haar toilet. Het onberispelijk zittende, streng modern© lichtgrijze kostuum, de pas sende, goed staande lichte hoed, getuigden zoo duidelijk een eigen smaak, dio geheel met den mijnen overeenkwam, dat ik dacht, dat wij elkaar zouden begrijpen. Het spreekwoord van de uitersten, die elkaar raken, is even onwaar, als de meeste waar heden, dacht bij het aanschouwen van het beminnelijke figuurtje tegenover mij. Slechts mensohen met gelijken smaak kun nen harmonisch met elkaar leven. Wij kwamen nu in de wijk der million- nairs van do vijfde Avenue, gingen do Union League Club voorbij, het huis van Gould, de paleizen van Vanderbïlb, de University Club. Mijn schoone Het haar blik gaan langs de prachtige pca'eizen en marmeren porta len en een diepe zucht ontsnapte aan haar lippen. Was dit een uitgangspunt voor mijn gedachten? Werd zij gekweld door eerzucht? Zou zij, ondanks haar schoonheid, geen toe gang hebben gevonden in die hoogste krin gen van Nieuw-York? Deze gedachte hield niet lang stand. Neen, bij zooveel schoon heid en bevalligheid moesten zich de deuren dor trotsche geld-aristocraten openen, hoo ontoegankelijk de kring der kolen-, suiker en zeepkoningen overigens ook is. Naar den blauwen hemel verhieven zich cle spitse, sneeuwwitte torens van de St.- Patrioks-Kathedraal. Niet lang daarna na derden wij de door reusachtige hotels om geven Plaza en de eerste groene hoornen van het Centraalpark werden zichtbaar. De trek van zwaarmoedigheid op liet ge laat van mijn schoone vis-èrvis werd steeds opvallender en ik brandde van verlangen haar te kunnen helpen. Was mijn bede verhoord of was mijn wensch als een flui- dum tot haar overgegaan? Zij begon aan hot raampje te rukken en trachtte het te openen. Met dubbele vreugd© vervulde mij dit voorvalin de eerste plaats gaf het mij gelegenheid haar te hulp to komen en het raampje te openen, waarvoor mij een blik en een goddelijk glimlachje beloonden, en in de tweede plaats bewees het mij, dat mijn kleine schoonheid niet tot die Ameri kaanschen behoorde, die koel op alle man nen neerzien. Zij behoorde tot de echt be minnelijke vrouwen, die willeh steunen op den sterken arm van den man. Bij de poging om het raampje te openen, was een rolletje muziek, dat tot nog toe onopgemerkt naast haar had gelegen, meer in het oog gov; len. Een nieuwe gedachte ging mij door het hoofd. Was zij een zan geres en streefde haar ziel naar volmaking en roem? Was haar stem niet sterk genoeg, haar talent niet groot genoeg en was haar zwaarmoedigheid daaruit voortgekomen Door het open venster kwam een sterke, krachtige geur van bloemen en aarde naar binnen. Zij leunde met het hoofd achter over en hield haar oogen gesloten. Ook de fijne lippen waren verbleekt ik zag het nu duidelijk en de pijnlijke trok scheen dieper te worden. Dat had geen kunstenaarseerzucht veroor zaakt; dat was de uiting van een lijdend hart. Terwijl de zachte luchtstroom aan hield en wij zoo dicht langs het park kwa- men, dat wij het jonge gras, de knoppen aan struiken en boomeu en het spiegelende watervlak van het meertje duidelijk konden zien, was mijn hoofd vervuld van duizend gedachten- Mogelijk was zij, ondanks haar jeugdige verschijning, reeds gehuwd. De man, hoogst waarschijnlijk een koel geldmensch, begreep het fijne vrouwtje natuurlijk niet. Misschien was ook een scheiding aanhangig en ver langde zij naar den afloop. Of zou mijn bart kromp ineen bij de gedachte een ongelukkige liefde haar doen lijden? Zou den haar ouders baar willen dwingen? De omnibus was bijna leeg; alleen de vrouw met den dikken neus was met ons de eanige passagier. Lk haatte (Et vrouw- mensch, want als zij daar niet gezeten had, zou ik zeer zeker den moed hebben gehad, da heimelijk aangebedene aan te spreken en haar alles te zeggen, waarvan mijn hart vol was en dat de lente mij scheen toe te fluisteren. Ergens buiten riep een heldere jongens- j stem: „Viooltjes!" Ik zag mij reeds denj jongen naderbij roepen, hem zijn geheeden voorraad aikoopen en haar aan de voeten gelegd en terwijl de oude omnibus vol gea-i ren was van dezo lenteboden, zou ik woor den gevonden hebben, overtuigende, vurige. Ik zou haar gesmeekt hebben, mij te ver trouwen, mij haar geheim verdriet meo te deelenik zou haar verteld hebben hbo schoon de wereld is en do lente. Eerst zou zij mij misschien verwonderd en verschrikt hebben aangeziendaar had ik op gerekend. Maar daarna zou zij zeker hebben ingezien, dat het toeval dezo plaats en dit uur had uitgezocht om twee sympathiseerende har ten tot elkaar te brengen; zij zou zich heb ben laten overtuigenwant alle vrouwen laten zich overtuigen, wanneer men verstan dig handelt, zij zou Daar ging de vrouw met den dikken rtens staan. Het was ook tijd, want mijn haat zoowel als mijn liefde waren tot het hoog ste gestegen. Het rijtuig hield stil. Wij wa ren alleen. Ik haalde diep adem. Plotse ling ging do deur opnieuw open en een oude dame steeg in. Ik had nauwelijks tijd- mijn haat op de nieuwe storende over te dragen, want van een levendige begroeting tusschen de beide dames was ik getuige. Daarbij viel een helle lichtstraal in db duisternis van mijn twijfel. De zachte, klagende stem' mijner aange bedene zeide: „Van den vroegen morgen af ben ik reeds op pad; en de lentelucht" haar trekken drukten de haar kwellende smart uit „wekt zoo'n verschrikkeiijken eetlust op I"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 11