ao. 14ZU*. LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 13 JUNI. TWEEDE BLAD. Anno 190G„ PERSOVERZICHT. FEUILLETON. In Het ls.amp. Over de werkbij ze der Kamer zegt „D e Standaard": De motie van den heer De Savor- nin Lohman en andere woordvoerders van de onderscheidene partijen in het Par lement, door do Twecdo Kamer aangenomen, zegt uitdrukkelijk, dat voortaan de Troon rede niet meer met een Adres zal wor den beantwoord Ook vloeit uit de bewoordingen aer mo tie voort, dat de Minister van Financiën niet meer zich zal hebben te vermoeien met het voorleden van liet stuk, bekend onder den naam van Millioenen-red©aangezien toch die Millioenen-rcde in een toelichting tot de Staatsbegrooting cn de ontwerpen dier begrooting, volgens de motie, thans op den dag van de opening der Kamers zullen zijn ingediend. Het spreekt vanzelf, dat deze motie in de verste verte niet eenige oplossing aan de hand doet omtrent het vraagstuk van de werkwijze der Tweede Kamer. Dit vraagstuk blijft aan de orde, gelijk naar wij me enen ook de heer Van Karne- beek opmerkte. Toch verdient de motie van do hceren Lohman c. s. toejuiching. Zij schaft af een paar gewoonten, die in den loop der jaren het karakter van formaliteiten hebben ver kregen en die bovendien nog cenigen tijd vorderdon Of nu echter door do afschaffing van het voorlezen der Millioenen-rede en van het üares van Antwoord zóóveel tijd zal zijn gewonnen, als wellicht door sommigen wordt gehoopt, dient te worden afgewacht. Wij voor ons zijn op dit stuk ietwat sceptisch, en vreezen dus, dat het tegen Kerstmis zal blijven een jagen, een zenuw achtig vergaderen des daags en des avonds, om met de Hoofdstukken der Staatsbegroo ting klaar to komen. Werkzame Ministeries, die een deugdelijk program wenschten uit te voeren wij deu ken hier in do eerste plaats aan het Mi- nistorie-Kuyper hebben het schadelijke, het tijdroovende van die gerekte begroo- tingsdebatben op hoogst onaangename wijze ondervonden. Zij belemmerden die Ministe ries in hun arbeid voor het belang van het land. Hadden de voorstellers der motie een middel, een doeltreffend middel gevonden, om aan die gerekte, aan die veelal nutte- looze debatten over allerlei locale belangen een eind te maken zij zouden een hoogst- veröiensteLijk werk verricht hebben. Doch wij erkennen, dat zulk een middel niet zoo gemakkelijk is te vinden, en dat daarvoor eenige tijd en heel veel overleg uoodig zijn. Door do motie-Lohman c. s., die wellicht toch eenige dagen winst zal geven, is intus- Bchen meer dan ooit de werkwijze der Kamer aan de ordo gesteld. En reeds om die reden juichen wij de aanneming dier motie van harte toe. Onder het opschriftAmbtenaren en Yakvoreoniging lazen wij in „Dc Nederlander" het volgende Do heer Duys (soc.-dcm.) heeft een brochure het licht doen zien over do or ganisatie en de cischen der ambtenaren. De schrijver valt liiorin o-a. de Kamer loden aan, die betoogd hebben, dat een vak vore en igi ng van ambtenaren, in den eigenlijken zin van het woord en zooals deze in de palrtiouliere industrie werkt, een onding is. Mr. Troelstra bespreekt dio brochure in „Het Volk" noemt ze lezenswaard; maar merkt op, aat ,,de eigenlijke redeu van het verzet tegen de vakvereenigingen (van ambtenaren) niet door den schrijver wordt behandeid." De eigenlijke reden is, gaat de heer Troelstra voort, de werk staking van ambtenaren. De soc.-dem. aanvoerder voegt hier het vol gende aan toe: „Mag liet vakbelang van den ambtenaar, zoo wordt de kwestie gesteld, het alge meen van den dienst zoodanig overheer- schen, dat indien hij zijn wenschen niet kxjjgt ingewilligd, hij tot werkstaking overgaat Als men de vraag zóó stelt, ligt haar beantwoording voor de band. Alleen de in dividualist kan haar toestemmend beant woorden; voor ben, die de gemeenschap, het publiek belang, 6tellen boven, dat van enkele personen of groepen, kan het ant woord niet anders dan ontkennend zijn." Deze erkentenis van den heer Troclstra is van belang, en beschamend voor de niet- soe. -democraten, een groot deel der vrijzinnigen dio voor doze eenvoudige waarheid do oogen gesloten pogen te hou den. Want wel voegt de heer Troclstra er aan toe, dat hiermee de kwestie niet is afgehandeld; dat de vraag anders ge steld moet worden, omdat de vakvereeni- ging van ambtenaren niet slechts eigen groepbelang behartigt, maar den k 1 a s- senstrijd voert; en dat-, als men de kwestie onder het licht beschouwt, het antwoord gehoed anders komt te luiden, maar het spreekt vanzelf, dat deze be schouwingswijze niet kan gelden voor de vrijzinnigen, die met ons in de vakver- niging, niet, een instrument in den klas senstrijd, maar slechts het natuurlijk orgaan tot behartiging van de belangen der vakgenooten willen zien. Do heer Troelstra voegt nl. aan de bo venstaande, door ons geciteerde, woorden het volgende toe: Maar met zulk een algemeen theoretisch stellen van de vraag maakt men zich haar oplossing wat al te gemakkelijk. Immers, die kleine groen kan deel uit maken van een, die de meerderheid vormt in het volk, doch gesloten is buiten vol doende zeggingschap in den Staat, buiten invloed op de regeling van den publiekon dienst, zoodat wat oppervlakkig schijnt een klein groepsbelang, is een algemeen volksbelang, cn wat oppervlakkig schijnt de uitdrukking van den algemeenen volks- wil en van het publiek belang, slechts is do uiting van den op godrongen wil eencr heerschende minderheid. Do strijd cener ambtenaarsgroep is dan niets dan do op- marsch van óén bataljon van het groote legea- der oplevende» proletarische klasse, en haar botsing met den Staat spruit dan niet uit haai- groepsegoïsme, maar uit dat der bovendrijvende kliek, die uit klassebelang weigert, aan billijke cischen gehoor te geven. Zoo is in werkelijklieid de positie der amb- tenaarsvereenigingen in onzo maatschappij. Do Staat is niet de gemeenschap en de vakvereenig-mg is moer dan een mlddct om enkele groepsbelangen to bevorderen. Men heeft vaak gezegd; in een soc.-dem. Staat zou geen werkstaking van spoorweg personeel, ambtenaren, enz. geduld wor den. Daar de» 6oe.-dcm. Staat veronder stelt do heerschappij der arbeidersklasse, die den Staat geleidelijk overbrengt in een meer economische organisatie van het maatschappelijk leven, ligt de opmerking voor de hand, dat daarin botsingen, als hier worden bedoeld, ondenkbaar zijn. Achter de directe arbeiders- en ambtenaars- eischen in een klassestaat staan gewoon lijk de groote cischen, staat heb algemeen streven der naar vrijmaking worstelende arbeidersklasse. Daarin vindt elke actie der vakbeweging haar politieke verdieping, haar historische beteekenis. Is de arbeidersklasse eenmaal aan het Slot.) Prossy had in zijn gewone schuch terheid vermeden haar dadelijk te ontmoeten en draalde bij zijn thuiskomst van den arbeid nog altijd besluiteloos, toen tot zijn leedwezen de deur openging, de jongedame verscheen en regelrecht op hem toekwam. Zij was slank, bevallig en mooi gekleed, cn op elk ander oogenblik zou haar goed uiterlijk op Prosper indruk hebben ge maakt. Haar wenkbrauwen waren echter gefronst, haar donkere oogen welke frappant geleken op die harer moeder fonkelden en al zocht zij oogenscliijnbjk de ontmoeting, zoo gebeurde dat blijkbaar toch niet uit belangstelling. Toen zij een paar stappen van hem bleef staan, bood Prossy haar mot een zwakken glimlach de hand, doch zij weck achteruit. „Kaak mij niet aan I Koul geen stap dar der, of ik schreeuw 1" Prossy, stamelde, steeds nog onnoozel lachend, dat hij haar alleen de hand wilde drukken en keerde zich zijwaarts naar het huis. „Haïti" zeide zij cn stampte met haar smal voetje. „Blijf waar ge zij tl Wij moe ten elkaar hier spreken. Binnen, in haar bijzijni wil ik geen woorden aan u verspil len Prossy bleef staan. „Waarom handelt ge zoo?" zeide zij toornig. „Hoe durfdet, hoe konö'et gij het wagen? Zijt gij een man of de dwaas, dien zij van u maakt 1" ,,Wat moet ik dan gedaan hebben." zei de Prossy braveerend. „Wat gij gedaan hebt? Gij hebt mijn moeder zoover gebracht, om u voor haar zoon uit te gevenGij hebt haar hierheen onder deze mannen gelokt, waar zij ge dwongen is oen leven vol leugen te lei den." „Z:j wilde immers," zeide Prossy treu rig. „Ik zeide haar wat zij te doen l.a-d en zij scheen dat goed te keuren." „Maar kondet gij dan niet zien, dat zij oud en zwak is, dat zij voor haar hande lingen niet verantwoordelijk kan gesteld worden Of dacht gij slechts aan uzelven Deze laatste steek ging hem door het hart. Hij keek op. Hij had nu geen zwakke oude vrouw voor zich, zooals den vorigen dag, maar een mooi meisje, dat in elk op zicht zijn meerdere en daarbij nog in haar recht was. Een onbestemd gevoel van eer leidde er hem toe, zicbzelven te verdedi gen. Hij barstte los: „Ik heb niet aan mijzel- ven gedachtIk had nooit een oudo moe der; ik heb nooit geweten, wat het wil zeggen, haar te missen; maar het waren de kameraden En daar ik er geen voer hen kon krijgen, nam ik er een voor mijzel- ven;dat zou him ook ten goede komen ik dacht, dat zij zich gelukkiger zouden voelen als er een in het kamp was." Zijn stem droeg den onmiskenbaren toon der waarheid. Een flauw glimlachje speel de om do lippen van het jonge meisje. Maar die prikkelde slechts den ongcluk- kigon Prosper. Gij moogt lachen, juffrouw Pottinger, maar het is de zuivere waar heid. Toen uw moeder u echter als mijn zuster bier wilde brengen, verzette ik mij daartegen. Dat deed ikEn gij kunt mij ondanks al uw lachen danken, dat gij in dit kamp onder uw eigen naam verschijnt en slechts mijn nicht zijt." „Hebt gij mogelijk gedacht, dat uw kos telijke vrienden ook een zuster noodig kon den hebben?" zeide het meisje ironisch. „Het komt er nu niet meer op aan, wat zij noodig hebben," zeide hij treurig. „Want," voegde hij er bij in een plotse linge uitbarsting van wanhoop, „nu it alles uit! Ja! Gij en uw moeder zult van van hier weg willen, om allen argwaan het hoofd te bieden. Dan zal ik rondstrooien, dat gij uw tante voor oen tijdje meeneemt. Ik zal haar dan duizend dollars geven voor al de onrust, welke ik haar heb ver oorzaakt en gij zult haar wegbrengen. Ik roer gekomen, dan kunnen er ovor allerlei regelingen zeer zeker disputen voorkomen, maar deze missen dan den diepen onder grond, die daaraan onder de heerschappij der bouigeoisie veelal zulk een groote, alge- meone beteekenis geeft." Hieruit ziet men dat de workstakiug van ambtenaren, in theorie onduldbaar ook volgens den heer Troelstra, practisch wordt goedgepraat met argumenten aan de klassenstrijd-fantasieën ontleend; argu menten alzoo, die alleen golden voor hen, die aan deze fantasieën dwangvoorstel- lingen der sociaal-democratie lijden. Zij, die in den Staat wel degelijk het centraal punt aller belangen zien, cn die in de vakvereeniging niet „meer" zien dan „een middel om groepsbelangen te bevorderen," werden door des heeren Troelstra's rodenee ring uiteraard niet overtuigd. Zij maakt op hen niet den ge rings ten indruk. Voor hen blijft slechts geldon zijn woord, dat staking van ambte naren in publiekon dienst theoretisch onverdedigbaar is. Te meer klemt dit, waar de- soc.-domo- cratfo haai' goedpraten van ambtenaare stakingen niet beperkt tot landen, waar geen algemeen kiesrecht bestaat. Men den- ke bijv. aan do postbeambten-staking in Frankrijk. Toch, zou men zeggen, is het daar met de „zeggingschap in don Staat" in orde. Heel dit goedpraten berust dan ook slechts op de onhoudbare en vergiftigende voorstelling van den politiekon klassen strijd. Een inzender, die zioh A. E. teekent, vestigt in „Hot Vaderland" dc aandacht op de gobrekki go inrichting van het notarieel examen, speciaal van het derde gedeelte. Hij schrijft: „Dit (examen) aldus hot programma betreft „de practischo bedrevenheid in do toepassing van „het recht en het ontwei- pen van notarieele akten." Bedenkt men, dat aan dit examen voorafgaan de niet licht te schatten eerste en tweede gedeel ten, loopende over het theoretische gedeelte van het reoht, dan vraagt men zich on willekeurig af, hoe het mogelijk kan zijn, dat in do laatste jaren een zoo groot aantal adspiranten de deur word gewezen: in 1901 zes en zeventig van de 11C, en in 1905 negen en zestig van de 105 adspiranten, alzoo na genoeg twee derde gedeelte Had nu een dergelijke strenge schifting nog ten gevolge, dat het diploma van can- didaat-notaris ten goede kwam aan do be- kwoamsten onder do bekwamen, dan kan men er volkomen vredemede hobben; het publiek belang zou er mede gebaat zijn. Doch dat dit resultaat niet bereikt wordt, is bekend. Ieder toch, die in dezen de kaart van het land kent, weet, dat er onder de slachtoffers verscheiden zijn, dio op groote notariskantoren niet alléén de rechterhand van den patroon zijn, maar ook dezen vol komen kunnen vervangen, terwijl van do geslaagden velen nimmer praotisch werk zaam zijn geweest; ja, zelfs in do praktijk later geen blijk gaven van „practische be drevenheid in de toepassing van het reoht.' Do oorzaak van dit alles ligt in de niet altijd even oordeelkundige wijze waarop het derde gedeelte wordt afgenomendc opgaven, die den adspiranten ter uitwer king worden gegeven, zijn in den regel een allesbehalve juiste en billijke waardemeter. Of de opgaven zijn puzzles, öf zij zijn zóó gecompliceerd en omvangrijk, dat men wel een juridische sneldenker moet zijn om in den gegeven tijd tot een draaglijko uitwer king tc komen. Een dagblad is niet de plaats dit een en ander te domonstreeren, doch ieder vakman zal zich nog weten te herinneren de scherpe, maar verdiende cri- tiek, waaraan de examen-opgaven o.a. in ben een dwaas geweest, juffrouw Pottin ger, en wellicht ben ik er nog een, maar ik zal doen, wat moet gebeuren l" Hij zag er zoo eenvoudig en goedhartig uit geheel als een brave schooljongen, die een fout erkent, cn zijn straf wil on dergaan, ondanks zijn zes voet lengte en zijn zijdoachtigen knevel, dat juffrouw Poccmger haar oogen neersloeg. Zij her stelde zich echter spoedig en zeide scherp: „Gij kunt niet goed over haar weggaan pratenDat wil zij niet. Gij staat bij haar in een goed blaadje ja, moer dan ik, dan óén van onsZij zegt, dat gij de eeni ge zijt, dio haar als een moeder heeft be handeld, zooals een moeder behandeld moet worden. Zij zegt, dat zij nooit heeft geweten, wat vrede en behaaglijkheid was, voordat zij bij u kwam. Nul Kijk maar niet zoo! Begrijpt gij dat niet? Merkt gij het dan niet? Moet ik u nog bovendien zeggen, dat zij wonderlijk is, dat zij steeds hoogst eigenaardig was, en nog eigenaar diger, dank zij haar rampzalige hebbelijk heden, welke gij zeker kent, mijnheer Riggs! Zij had altijd ruzie met ons allen- Ik trok naar mijn tante en zij begaf zich naar San-Francisco met een dwaze aan klacht tegen de reoders van mijn vader. De Hemel alleen weet, hoe zij het klaar gespeeld heeft om daar te leven, maar zij wist door haar optreden steeds do men- sohen voor zich te winnen en de een of an der ondersteunde haar altijd 1 Eindelijk verzocht ik mijn tante, haar te mogen be zoeken cn vond haar hier. Daarl Als gij mij alles gezegd hebt, dan hebt rJ,\ nu ook mij al mijn verklaringen afgenomen en nog wel over mijn eigen moeder! Wat moet er nu gebeuren?" „Alles wat gij goed vindt, juffrouw Pot tinger, is mij ook goed," zeide Prossy voi- melijk. „Maar gij moet mij niet zoo luidt juf frouw Pottinger noemen. Iemand zou hot kunnen hooren," antwoordde zij boosaar dig. „Heel goed; lieve nicht," zeide hij met een opvallende kleur. Ik stel voor naaf binnen te gaan." 1904 tot zelfs in 's lande raadzaal bobben blootgestaan. Het samenstellen van dergelijke opgaven is niet een ieders werk; omstandigheden, dat men, hetzij als notaris een omvangrijke praktijk bezit hetzij als registratie-ambte naar den lande tal van jaren met onkreuk bare trouw gediend heeft, bieden op zich zelf geen voldoenden waarborg aan, dat men volkomen, berekend is voor zulk een moeilijke en verantwoordelijke taak. Het is van harte te hopen, dat onder do leiding van den nieuwen voorzitter de war gen voortaan in het rechte spoor worde ge houden. Onder het hoofd Volle kazernes wordt in „De Telegraaf' het volgende ge zegd: Men zit tegenwoordig verlegen met de kazemeeringsruimte. Do voorhanden kazer nes zijn, cok al rekent men de nieuwaan- gebouwdc cr bij, in sommige maanden van het jaar lang niet voldoende om het groot aantal miliciens te bergen, dat de herzieno militiewet tns thans geeft. Als de leuze „Allen weerbaar" ooit wer kelijkheid mocht worden, zal men in som mige tijden van het jaar daar nog heel an ders mee zitten en zelfs als men den eerst- volgenden stap in dio richting: uitbreiding van het jaarlijksch contingent tot bijv. 23- k 24,000 man, gaat doen, zal men zich ter dege moeten afvragen, hoo in de huisves ting van al dat personeel zal zijn to voor zien. Thans weet men er zich nog ze' o w a t uit te redden, door do voorhanden kazernelo kalen zooveel maar kan vol te stoppen, dCor plaatsing van tenten hier en daar, en door het betrekken van kampementen ge durende den tijd, dat door de opkomst vootr herhalingsoefeningen de sterkte der troepou op het hcogsb is. Maar elk jaar wordt eeq zwakke lichting overgebracht naar de Landweer cn treedt een jonge, rolgens de niouwo wet veel sterkere, lich ting in dienst. Op zichzelf is dat een reden voor blijd schap. Immers, hot word tns een tiental jaren geleden nog zoo nadrukkelijk en her haaldelijk betoogd, dat de grondfout van ons defensiestelsel was: dc veel te geringo legersterkto in verhouding tct do bevolking, en dat die storage thans beduidend aan het toenemen is, mag zeker tot dankbaar heid stemmen. Maar niet te ontkomen is aan de vraag: Hoo brengen we in vredestijd die grootere contingenten onder dak? En hoe zal dat bij een volgende legeruitbreiding moeten gaan? Daar komt nog bij, dat niemand er aan denkt om de voorhanden kazcrnceringR- ruirato zóó ontzaglijk uit te breiden, dat de geheel© vredessterkto zou kunnen wor den gekazerneerd. De tijd toch, dat de troepen zoo sterk zijn, duurt maar één of twoe maanden, en zal bij verminde ring van den duur der herhalings oefeningen, in de toekomst nog aanzienlijk verminderen, Gedurendo tien of olf maan. den zou men dus de kostbare kazernes voor een groot deel onbewoond moeten laten. Iets, dat zich bij afschaffing van het blijvend gedeelte wol eveneens zal voordoen, doch met dit onderscheid, dat alsdan go li ce le kazernes zullen worden ontruimd en gesloten, en dus geen perso neel voor bewaking, geen verwarming of verlichting, en sleehts weinig geld voor on derhoud zullen vergen. Daarom is al dikwijls de vraag gerezen: Waarom schaft het legerbestuur niet ere aantal barakken aan Al een kwart-eeuw is het geleden, dat generaal Den Beer Poortugael dio aan schaffing bepleitte. Hij bedoelde toen: Ondanks do nieuwsgierigheid van het kamp, liet men in de eerato dagen de gc- bruikelijk© avondbezoeken bij Prossy's moeder achterwege. „Zij zullen over oudo tijden willen spre ken en wij moeten ons niet te vroeg ver- toonen," beweende Wynbrook. Doch, toen zij eindelijk met de nieuwe nicht kennis maakten, waren zij eenparig in hun lof. In hun oogen scheen zij al de voornaam heid en beschaafde manier van spreken van haar tante te bezitten en daarbij een slechts haar eigene levendigheid en vroo- lijkheid. Binnen enkele dagen was het ge- heele kamp op haar verliefd. Zij verdeelde echter haar gunst met zulk een onpartij- digen tact en op zulk een onschuldige wijzo, vrij van allo coquetteric dat er geen harten ontvlamden; en de ongeluk kige, die zich iets had ingebeeld, zou door zijn kameraden zijn uitgelachenZij legde de nieuwsgierigheid van een stadsmeisje in het leven in het kamp aan den dag, het welk zij ccn „eeuwig pic-nic" noemde, en als haar slanke, bevallige gestalte zich bij een kuil, waarin de mannen werkten, ver toonde, was zij hun even welkom als dc zonneschijn van de nieuwe lente. Het ge- heelo kamp werd netter; op de avonden bij Prossy's moeder sprak het vanzelf, dat men zijn beste kleoren aandeed. Er violen min der ruwheden voor en er was minder ge schreeuw in de kanalen waar do gouddel vers werkten. „Het gaat immers heel goed, zoo met de oude moeder", zeide de cynische kastelein, „maar dit meisje heeft cr in een weck meer toe bijgedragen het kamp fatsoenlijk H ma ken dan do oude vrouw Riggs in een geheelo maand van Zondagen." Sinds het korte gesprek, dat Prossy voor het huis met juffrouw Pottinger had ge voerd, was de vraag „wat moet er gebeu ren?" door geen van beiden weer t© berde gebracht. Do jonge dam© had oogenschijn- lijk met de gedachtenlcoz© vroolijkhoid van een logé© aan de genoegens van het kamp deelgenomen, en het was Prossy's zaak niet zelfs als hij het had gewenecht haar er aan te herinneren, dat baar gewichtige houten barakken, dio als een kermistent uiteengenomen .worden, cn telkens op an dere punten tot een kampement kunnen worden verecnigd, naarmate van do bo- hoeften. Zulk© barakken worden in liet buiten land veelvuldig als nood-kazernes ge bruikt. Zij hebben boven tenten voor, dat z© veel beter beschutting tegeu weer en wind geven, dat men er vuur in knu aan leggen, er keukens en ambulanocs van kan maken; kortom, dat ze nagenoeg geheel voldoen aan de eischcn van oen redelijk bewoonbaar kazernement. Voorts is haar verplaatsbaarheid ccn groot voordeel. Men kan ze nu in dit ge deelte van het Rijk opslaan, ecu volgend jaar ergens anders. Zoo zou meu bijv. elk jaar één of twee division kunnen concon- treeren, dan wel om het andere jaar de barakken over meerdere punten verdeden. Het Icgeringsvrangstuk verdient ook daarom de volle aandacht, omdat men bij het volgen der nieuwere richting op defen siegebied drie zeer verschillende vredes- sterkten zal hebben: lo. het tijdperk, dat er recrutcn onder d© wapenen zijn om hun eersten ocfonings- tijd t© doorloopcn; 2o. dat, waarin liet oefenen van „troe pen" op den voorgron l treedt, cn waarin men door het oproepen van ouder© lichtin gen de sterkto dezer troepen zxx> hoog mogelijk opvoert en 2o. het tijdperk na afloop dor sub 2o. be doelde oefeningen, waarin dc sterkte tot het uiterste minimum is teruggebracht. Het valt daarbij in het oog, dat vooral in het sub 2o. bedoelde gedeelte van het jaar het legeringsbezwaar zioh zal doen gevoelen. Zelfs zoo, dat, als men clan geen afdoende maatregelen weet te nomen, men in do kaart speelt van dc nog staeds niet geheel tot zwijgen gebrachte voorstan ders van ccn „klein" leger, waarin aller lei uitwassen «welig kunnen tieren, zonder op het oorlogabudget al t© veel in den kij ker t© loopen. Do oplossing van het lcgeringarrangatuk zal dus, behalve in do aanschaffing van een aantal verplaatsbare barakken, ook hierin mooten worden gezocht, dat men do voorhanden kazernes, kampemen ten, enz. achtereenvolgens laat gebruiken door verschillende troepen-een heden. Iets, dat natuur1 ijk op zichzelf weer onderstelt: een belangrijke verkorting van den eersten kazernetijd cn van den duur der herhalingsoefeningen. In de Juni-Kroniek van do „Stom men voor Waarheid cn V rod o" maakt dr. Bronsveld na een lofzang cp do Meimaand te hebben aangeheven, do vol gende opmerkingen: „Wat mij echter pijnlijk aandoet, is de verwoesting, welke in Gods schoc.no natuur op zoo menige plaats wordt aangericht door de monschen. Hatelijk zijn in mijn oogen de plankon borden, welke verkondi gen, dat er „bouwterrein" to koop ia. Hebt gij het dorp Bloemendaal gekend, hot oudo Bloomendaal bij Haarlem, waar De Gone- stct zoo dikwerf vertoefde? Tr.»l*ns, liet id niet meer. Het is ingenomen e./ tvorlu^rd door lieden, die „buiten" wilden v.oncn, en nu, na lindo en eik t© hebben uitgeroeid,, en voor in de plaats te zetten een dier lcc- lijkc, kakelbonte tcntc.i van halfsteensmu- ron i/pgctrokken, met zink gedekt, en naar don Laatsten wansmaak gemeubileerd. En een dergelijk vandalisme vertoont zich bijna cveral, waar men door het stoomtuig gemakkelijk ccn groote stad bo- reiken kan. En dan dio zocgcnaamdo „vil ln-par- k c n", welker grond per vierkanten meter vraag nooit beantwoord was geworden. Do vrcugo welk© l ij over haar vroolijkheid gevoeld©, werd nog door bet met haar ge deeld© geheim gekruid. Dri© weken waren verloopen; dc laatsto winterregen was verdwenen; dc lento werd melkbaar in struik cn bosch, in het stroo men van het water, in het sap der groot© pijnboomen en in het ontluiken der bloe men. Was het dus wonder, dat Prossy's jong hart zich ook ccn weinig deed gevoe len Eon gedacht© kwam bij hem op, een doll© gedacht©, welke hem bijna even on gerijmd scheen als die, waaraan hij al dezo onrust had to danken Dio was evenals in dertijd bij hem opgekomen midden in den nacht en op een morgen was do goedo jongen met koortsachtigen ijver opgestaan, ten einde dio gedacht© tot een daad te ma ken 1 Dit bracht ücm tot den ongchöorden stap, alleen met juffrouw Pottinger een wandeling t© maken cn onder een groen dak van bladeren in eenzame wouden rond te dolen, totdat hij hand in hand met haar in een kleinen hollen weg stond, slechts door een wijsneuzig cckhoorntjo beluisterd. Doch alles, wat dat teleurgestelde dier hom hoorde stamelen, was: „Weet ge, lie veling dan zou het geen leugen meer zijn, aan, begrijpt ge, zou zij werkelijk evengoed mijn moeder als do uwo zijn." Het huwelijk van Prossy Ringgs en juf frouw Pottinger werd te SacrameDto in allo stilt© gesloten, maar Prossy's oud© moeder keerde niet mot het gelukkige paar terug. Een voorstelling van mevrouw -P'ottingevs later© loopbaan kan men uit een brief krij gen, dien Prossy ccn jaar na zijn huwelijk ontving. „Omstandigheden," schreef me vrouw Pottinger, „dio mij noodzaakten bet aanbod van een weduwnaar aan to nemen om zijn huishouden te bestieren, hebben tot ccn duurzaam, echtelijk verbond geleid, zoo dat ik 6teeds mijn lieven Prossy een tehuis bij zijn moeder kan aanbieden, zoo Hij !>©- sluiten mocht, dezo plaats en een tweeden vader in den persoon van den heer W. Wa terford op te zoeken.'4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5