ao. 14ZU*.
LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 13 JUNI. TWEEDE BLAD.
Anno 190G„
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
In Het ls.amp.
Over de werkbij ze der Kamer
zegt „D e Standaard":
De motie van den heer De Savor-
nin Lohman en andere woordvoerders
van de onderscheidene partijen in het Par
lement, door do Twecdo Kamer aangenomen,
zegt uitdrukkelijk, dat voortaan de Troon
rede niet meer met een Adres zal wor
den beantwoord
Ook vloeit uit de bewoordingen aer mo
tie voort, dat de Minister van Financiën
niet meer zich zal hebben te vermoeien met
het voorleden van liet stuk, bekend onder
den naam van Millioenen-red©aangezien
toch die Millioenen-rcde in een toelichting
tot de Staatsbegrooting cn de ontwerpen
dier begrooting, volgens de motie, thans op
den dag van de opening der Kamers zullen
zijn ingediend.
Het spreekt vanzelf, dat deze motie in
de verste verte niet eenige oplossing aan
de hand doet omtrent het vraagstuk van de
werkwijze der Tweede Kamer.
Dit vraagstuk blijft aan de orde, gelijk
naar wij me enen ook de heer Van Karne-
beek opmerkte.
Toch verdient de motie van do hceren
Lohman c. s. toejuiching. Zij schaft af een
paar gewoonten, die in den loop der jaren
het karakter van formaliteiten hebben ver
kregen en die bovendien nog cenigen tijd
vorderdon
Of nu echter door do afschaffing van het
voorlezen der Millioenen-rede en van het
üares van Antwoord zóóveel tijd zal zijn
gewonnen, als wellicht door sommigen
wordt gehoopt, dient te worden afgewacht.
Wij voor ons zijn op dit stuk ietwat
sceptisch, en vreezen dus, dat het tegen
Kerstmis zal blijven een jagen, een zenuw
achtig vergaderen des daags en des avonds,
om met de Hoofdstukken der Staatsbegroo
ting klaar to komen.
Werkzame Ministeries, die een deugdelijk
program wenschten uit te voeren wij deu
ken hier in do eerste plaats aan het Mi-
nistorie-Kuyper hebben het schadelijke,
het tijdroovende van die gerekte begroo-
tingsdebatben op hoogst onaangename wijze
ondervonden. Zij belemmerden die Ministe
ries in hun arbeid voor het belang van het
land.
Hadden de voorstellers der motie een
middel, een doeltreffend middel gevonden,
om aan die gerekte, aan die veelal nutte-
looze debatten over allerlei locale belangen
een eind te maken zij zouden een hoogst-
veröiensteLijk werk verricht hebben.
Doch wij erkennen, dat zulk een middel
niet zoo gemakkelijk is te vinden, en dat
daarvoor eenige tijd en heel veel overleg
uoodig zijn.
Door do motie-Lohman c. s., die wellicht
toch eenige dagen winst zal geven, is intus-
Bchen meer dan ooit de werkwijze der Kamer
aan de ordo gesteld.
En reeds om die reden juichen wij de
aanneming dier motie van harte toe.
Onder het opschriftAmbtenaren
en Yakvoreoniging lazen wij in
„Dc Nederlander" het volgende
Do heer Duys (soc.-dcm.) heeft een
brochure het licht doen zien over do or
ganisatie en de cischen der ambtenaren.
De schrijver valt liiorin o-a. de Kamer
loden aan, die betoogd hebben, dat een
vak vore en igi ng van ambtenaren, in den
eigenlijken zin van het woord en zooals
deze in de palrtiouliere industrie werkt,
een onding is.
Mr. Troelstra bespreekt dio brochure
in „Het Volk" noemt ze lezenswaard;
maar merkt op, aat ,,de eigenlijke redeu
van het verzet tegen de vakvereenigingen
(van ambtenaren) niet door den schrijver
wordt behandeid." De eigenlijke reden is,
gaat de heer Troelstra voort, de werk
staking van ambtenaren. De
soc.-dem. aanvoerder voegt hier het vol
gende aan toe:
„Mag liet vakbelang van den ambtenaar,
zoo wordt de kwestie gesteld, het alge
meen van den dienst zoodanig overheer-
schen, dat indien hij zijn wenschen niet
kxjjgt ingewilligd, hij tot werkstaking
overgaat
Als men de vraag zóó stelt, ligt haar
beantwoording voor de band. Alleen de in
dividualist kan haar toestemmend beant
woorden; voor ben, die de gemeenschap,
het publiek belang, 6tellen boven, dat van
enkele personen of groepen, kan het ant
woord niet anders dan ontkennend zijn."
Deze erkentenis van den heer Troclstra
is van belang, en beschamend voor de niet-
soe. -democraten, een groot deel der
vrijzinnigen dio voor doze eenvoudige
waarheid do oogen gesloten pogen te hou
den. Want wel voegt de heer Troclstra er
aan toe, dat hiermee de kwestie niet is
afgehandeld; dat de vraag anders ge
steld moet worden, omdat de vakvereeni-
ging van ambtenaren niet slechts eigen
groepbelang behartigt, maar den k 1 a s-
senstrijd voert; en dat-, als men de
kwestie onder het licht beschouwt, het
antwoord gehoed anders komt te luiden,
maar het spreekt vanzelf, dat deze be
schouwingswijze niet kan gelden voor de
vrijzinnigen, die met ons in de vakver-
niging, niet, een instrument in den klas
senstrijd, maar slechts het natuurlijk
orgaan tot behartiging van de belangen
der vakgenooten willen zien.
Do heer Troelstra voegt nl. aan de bo
venstaande, door ons geciteerde, woorden
het volgende toe:
Maar met zulk een algemeen theoretisch
stellen van de vraag maakt men zich haar
oplossing wat al te gemakkelijk.
Immers, die kleine groen kan deel uit
maken van een, die de meerderheid vormt
in het volk, doch gesloten is buiten vol
doende zeggingschap in den Staat, buiten
invloed op de regeling van den publiekon
dienst, zoodat wat oppervlakkig schijnt
een klein groepsbelang, is een algemeen
volksbelang, cn wat oppervlakkig schijnt
de uitdrukking van den algemeenen volks-
wil en van het publiek belang, slechts is do
uiting van den op godrongen wil eencr
heerschende minderheid. Do strijd cener
ambtenaarsgroep is dan niets dan do op-
marsch van óén bataljon van het groote
legea- der oplevende» proletarische klasse,
en haar botsing met den Staat spruit
dan niet uit haai- groepsegoïsme, maar uit
dat der bovendrijvende kliek, die uit
klassebelang weigert, aan billijke cischen
gehoor te geven.
Zoo is in werkelijklieid de positie der amb-
tenaarsvereenigingen in onzo maatschappij.
Do Staat is niet de gemeenschap en de
vakvereenig-mg is moer dan een mlddct
om enkele groepsbelangen to bevorderen.
Men heeft vaak gezegd; in een soc.-dem.
Staat zou geen werkstaking van spoorweg
personeel, ambtenaren, enz. geduld wor
den. Daar de» 6oe.-dcm. Staat veronder
stelt do heerschappij der arbeidersklasse,
die den Staat geleidelijk overbrengt in een
meer economische organisatie van het
maatschappelijk leven, ligt de opmerking
voor de hand, dat daarin botsingen, als
hier worden bedoeld, ondenkbaar zijn.
Achter de directe arbeiders- en ambtenaars-
eischen in een klassestaat staan gewoon
lijk de groote cischen, staat heb algemeen
streven der naar vrijmaking worstelende
arbeidersklasse. Daarin vindt elke actie
der vakbeweging haar politieke verdieping,
haar historische beteekenis.
Is de arbeidersklasse eenmaal aan het
Slot.)
Prossy had in zijn gewone schuch
terheid vermeden haar dadelijk te
ontmoeten en draalde bij zijn thuiskomst
van den arbeid nog altijd besluiteloos,
toen tot zijn leedwezen de deur openging,
de jongedame verscheen en regelrecht op
hem toekwam.
Zij was slank, bevallig en mooi gekleed,
cn op elk ander oogenblik zou haar goed
uiterlijk op Prosper indruk hebben ge
maakt. Haar wenkbrauwen waren echter
gefronst, haar donkere oogen welke
frappant geleken op die harer moeder
fonkelden en al zocht zij oogenscliijnbjk
de ontmoeting, zoo gebeurde dat blijkbaar
toch niet uit belangstelling. Toen zij een
paar stappen van hem bleef staan, bood
Prossy haar mot een zwakken glimlach
de hand, doch zij weck achteruit.
„Kaak mij niet aan I Koul geen stap dar
der, of ik schreeuw 1"
Prossy, stamelde, steeds nog onnoozel
lachend, dat hij haar alleen de hand wilde
drukken en keerde zich zijwaarts naar
het huis.
„Haïti" zeide zij cn stampte met haar
smal voetje. „Blijf waar ge zij tl Wij moe
ten elkaar hier spreken. Binnen, in haar
bijzijni wil ik geen woorden aan u verspil
len
Prossy bleef staan.
„Waarom handelt ge zoo?" zeide zij
toornig. „Hoe durfdet, hoe konö'et gij het
wagen? Zijt gij een man of de dwaas, dien
zij van u maakt 1"
,,Wat moet ik dan gedaan hebben." zei
de Prossy braveerend.
„Wat gij gedaan hebt? Gij hebt mijn
moeder zoover gebracht, om u voor haar
zoon uit te gevenGij hebt haar hierheen
onder deze mannen gelokt, waar zij ge
dwongen is oen leven vol leugen te lei
den."
„Z:j wilde immers," zeide Prossy treu
rig. „Ik zeide haar wat zij te doen l.a-d en
zij scheen dat goed te keuren."
„Maar kondet gij dan niet zien, dat zij
oud en zwak is, dat zij voor haar hande
lingen niet verantwoordelijk kan gesteld
worden Of dacht gij slechts aan uzelven
Deze laatste steek ging hem door het
hart. Hij keek op. Hij had nu geen zwakke
oude vrouw voor zich, zooals den vorigen
dag, maar een mooi meisje, dat in elk op
zicht zijn meerdere en daarbij nog in haar
recht was. Een onbestemd gevoel van eer
leidde er hem toe, zicbzelven te verdedi
gen.
Hij barstte los: „Ik heb niet aan mijzel-
ven gedachtIk had nooit een oudo moe
der; ik heb nooit geweten, wat het wil
zeggen, haar te missen; maar het waren de
kameraden En daar ik er geen voer hen
kon krijgen, nam ik er een voor mijzel-
ven;dat zou him ook ten goede komen
ik dacht, dat zij zich gelukkiger zouden
voelen als er een in het kamp was."
Zijn stem droeg den onmiskenbaren toon
der waarheid. Een flauw glimlachje speel
de om do lippen van het jonge meisje.
Maar die prikkelde slechts den ongcluk-
kigon Prosper. Gij moogt lachen, juffrouw
Pottinger, maar het is de zuivere waar
heid. Toen uw moeder u echter als mijn
zuster bier wilde brengen, verzette ik mij
daartegen. Dat deed ikEn gij kunt mij
ondanks al uw lachen danken, dat gij in
dit kamp onder uw eigen naam verschijnt
en slechts mijn nicht zijt."
„Hebt gij mogelijk gedacht, dat uw kos
telijke vrienden ook een zuster noodig kon
den hebben?" zeide het meisje ironisch.
„Het komt er nu niet meer op aan, wat
zij noodig hebben," zeide hij treurig.
„Want," voegde hij er bij in een plotse
linge uitbarsting van wanhoop, „nu it
alles uit! Ja! Gij en uw moeder zult van
van hier weg willen, om allen argwaan het
hoofd te bieden. Dan zal ik rondstrooien,
dat gij uw tante voor oen tijdje meeneemt.
Ik zal haar dan duizend dollars geven
voor al de onrust, welke ik haar heb ver
oorzaakt en gij zult haar wegbrengen. Ik
roer gekomen, dan kunnen er ovor allerlei
regelingen zeer zeker disputen voorkomen,
maar deze missen dan den diepen onder
grond, die daaraan onder de heerschappij
der bouigeoisie veelal zulk een groote, alge-
meone beteekenis geeft."
Hieruit ziet men dat de workstakiug
van ambtenaren, in theorie onduldbaar
ook volgens den heer Troelstra, practisch
wordt goedgepraat met argumenten aan
de klassenstrijd-fantasieën ontleend; argu
menten alzoo, die alleen golden voor hen,
die aan deze fantasieën dwangvoorstel-
lingen der sociaal-democratie lijden.
Zij, die in den Staat wel degelijk het
centraal punt aller belangen zien, cn
die in de vakvereeniging niet „meer"
zien dan „een middel om groepsbelangen
te bevorderen," werden door des heeren
Troelstra's rodenee ring uiteraard niet
overtuigd. Zij maakt op hen niet den ge
rings ten indruk. Voor hen blijft slechts
geldon zijn woord, dat staking van ambte
naren in publiekon dienst theoretisch
onverdedigbaar is.
Te meer klemt dit, waar de- soc.-domo-
cratfo haai' goedpraten van ambtenaare
stakingen niet beperkt tot landen, waar
geen algemeen kiesrecht bestaat. Men den-
ke bijv. aan do postbeambten-staking in
Frankrijk. Toch, zou men zeggen, is het
daar met de „zeggingschap in don Staat"
in orde.
Heel dit goedpraten berust dan ook
slechts op de onhoudbare en vergiftigende
voorstelling van den politiekon klassen
strijd.
Een inzender, die zioh A. E. teekent,
vestigt in „Hot Vaderland" dc aandacht
op de gobrekki go inrichting
van het notarieel examen, speciaal
van het derde gedeelte. Hij schrijft:
„Dit (examen) aldus hot programma
betreft „de practischo bedrevenheid in
do toepassing van „het recht en het ontwei-
pen van notarieele akten." Bedenkt men,
dat aan dit examen voorafgaan de niet
licht te schatten eerste en tweede gedeel
ten, loopende over het theoretische gedeelte
van het reoht, dan vraagt men zich on
willekeurig af, hoe het mogelijk kan zijn,
dat in do laatste jaren een zoo groot aantal
adspiranten de deur word gewezen: in 1901
zes en zeventig van de 11C, en in 1905 negen
en zestig van de 105 adspiranten, alzoo na
genoeg twee derde gedeelte
Had nu een dergelijke strenge schifting
nog ten gevolge, dat het diploma van can-
didaat-notaris ten goede kwam aan do be-
kwoamsten onder do bekwamen, dan kan
men er volkomen vredemede hobben; het
publiek belang zou er mede gebaat zijn.
Doch dat dit resultaat niet bereikt wordt,
is bekend. Ieder toch, die in dezen de kaart
van het land kent, weet, dat er onder de
slachtoffers verscheiden zijn, dio op groote
notariskantoren niet alléén de rechterhand
van den patroon zijn, maar ook dezen vol
komen kunnen vervangen, terwijl van do
geslaagden velen nimmer praotisch werk
zaam zijn geweest; ja, zelfs in do praktijk
later geen blijk gaven van „practische be
drevenheid in de toepassing van het reoht.'
Do oorzaak van dit alles ligt in de niet
altijd even oordeelkundige wijze waarop
het derde gedeelte wordt afgenomendc
opgaven, die den adspiranten ter uitwer
king worden gegeven, zijn in den regel een
allesbehalve juiste en billijke waardemeter.
Of de opgaven zijn puzzles, öf zij zijn zóó
gecompliceerd en omvangrijk, dat men wel
een juridische sneldenker moet zijn om in
den gegeven tijd tot een draaglijko uitwer
king tc komen. Een dagblad is niet de
plaats dit een en ander te domonstreeren,
doch ieder vakman zal zich nog weten te
herinneren de scherpe, maar verdiende cri-
tiek, waaraan de examen-opgaven o.a. in
ben een dwaas geweest, juffrouw Pottin
ger, en wellicht ben ik er nog een, maar
ik zal doen, wat moet gebeuren l"
Hij zag er zoo eenvoudig en goedhartig
uit geheel als een brave schooljongen,
die een fout erkent, cn zijn straf wil on
dergaan, ondanks zijn zes voet lengte en
zijn zijdoachtigen knevel, dat juffrouw
Poccmger haar oogen neersloeg. Zij her
stelde zich echter spoedig en zeide scherp:
„Gij kunt niet goed over haar weggaan
pratenDat wil zij niet. Gij staat bij haar
in een goed blaadje ja, moer dan ik,
dan óén van onsZij zegt, dat gij de eeni
ge zijt, dio haar als een moeder heeft be
handeld, zooals een moeder behandeld
moet worden. Zij zegt, dat zij nooit heeft
geweten, wat vrede en behaaglijkheid was,
voordat zij bij u kwam. Nul Kijk maar
niet zoo! Begrijpt gij dat niet? Merkt gij
het dan niet? Moet ik u nog bovendien
zeggen, dat zij wonderlijk is, dat zij steeds
hoogst eigenaardig was, en nog eigenaar
diger, dank zij haar rampzalige hebbelijk
heden, welke gij zeker kent, mijnheer
Riggs! Zij had altijd ruzie met ons allen-
Ik trok naar mijn tante en zij begaf zich
naar San-Francisco met een dwaze aan
klacht tegen de reoders van mijn vader.
De Hemel alleen weet, hoe zij het klaar
gespeeld heeft om daar te leven, maar zij
wist door haar optreden steeds do men-
sohen voor zich te winnen en de een of an
der ondersteunde haar altijd 1 Eindelijk
verzocht ik mijn tante, haar te mogen be
zoeken cn vond haar hier. Daarl Als gij
mij alles gezegd hebt, dan hebt rJ,\ nu ook
mij al mijn verklaringen afgenomen en
nog wel over mijn eigen moeder! Wat
moet er nu gebeuren?"
„Alles wat gij goed vindt, juffrouw Pot
tinger, is mij ook goed," zeide Prossy voi-
melijk.
„Maar gij moet mij niet zoo luidt juf
frouw Pottinger noemen. Iemand zou hot
kunnen hooren," antwoordde zij boosaar
dig.
„Heel goed; lieve nicht," zeide hij met
een opvallende kleur. Ik stel voor naaf
binnen te gaan."
1904 tot zelfs in 's lande raadzaal bobben
blootgestaan.
Het samenstellen van dergelijke opgaven
is niet een ieders werk; omstandigheden,
dat men, hetzij als notaris een omvangrijke
praktijk bezit hetzij als registratie-ambte
naar den lande tal van jaren met onkreuk
bare trouw gediend heeft, bieden op zich
zelf geen voldoenden waarborg aan, dat
men volkomen, berekend is voor zulk een
moeilijke en verantwoordelijke taak.
Het is van harte te hopen, dat onder do
leiding van den nieuwen voorzitter de war
gen voortaan in het rechte spoor worde ge
houden.
Onder het hoofd Volle kazernes
wordt in „De Telegraaf' het volgende ge
zegd:
Men zit tegenwoordig verlegen met de
kazemeeringsruimte. Do voorhanden kazer
nes zijn, cok al rekent men de nieuwaan-
gebouwdc cr bij, in sommige maanden van
het jaar lang niet voldoende om het groot
aantal miliciens te bergen, dat de herzieno
militiewet tns thans geeft.
Als de leuze „Allen weerbaar" ooit wer
kelijkheid mocht worden, zal men in som
mige tijden van het jaar daar nog heel an
ders mee zitten en zelfs als men den eerst-
volgenden stap in dio richting: uitbreiding
van het jaarlijksch contingent tot bijv. 23-
k 24,000 man, gaat doen, zal men zich ter
dege moeten afvragen, hoo in de huisves
ting van al dat personeel zal zijn to voor
zien.
Thans weet men er zich nog ze' o w a t uit
te redden, door do voorhanden kazernelo
kalen zooveel maar kan vol te stoppen,
dCor plaatsing van tenten hier en daar, en
door het betrekken van kampementen ge
durende den tijd, dat door de opkomst
vootr herhalingsoefeningen de sterkte der
troepou op het hcogsb is. Maar elk jaar
wordt eeq zwakke lichting overgebracht
naar de Landweer cn treedt een jonge,
rolgens de niouwo wet veel sterkere, lich
ting in dienst.
Op zichzelf is dat een reden voor blijd
schap. Immers, hot word tns een tiental
jaren geleden nog zoo nadrukkelijk en her
haaldelijk betoogd, dat de grondfout van
ons defensiestelsel was: dc veel te geringo
legersterkto in verhouding tct do bevolking,
en dat die storage thans beduidend aan
het toenemen is, mag zeker tot dankbaar
heid stemmen.
Maar niet te ontkomen is aan de vraag:
Hoo brengen we in vredestijd die grootere
contingenten onder dak? En hoe zal dat
bij een volgende legeruitbreiding moeten
gaan?
Daar komt nog bij, dat niemand er aan
denkt om de voorhanden kazcrnceringR-
ruirato zóó ontzaglijk uit te breiden, dat
de geheel© vredessterkto zou kunnen wor
den gekazerneerd. De tijd toch, dat de
troepen zoo sterk zijn, duurt maar één of
twoe maanden, en zal bij verminde
ring van den duur der herhalings
oefeningen, in de toekomst nog aanzienlijk
verminderen, Gedurendo tien of olf maan.
den zou men dus de kostbare kazernes
voor een groot deel onbewoond moeten
laten. Iets, dat zich bij afschaffing van
het blijvend gedeelte wol eveneens zal
voordoen, doch met dit onderscheid, dat
alsdan go li ce le kazernes zullen worden
ontruimd en gesloten, en dus geen perso
neel voor bewaking, geen verwarming of
verlichting, en sleehts weinig geld voor on
derhoud zullen vergen.
Daarom is al dikwijls de vraag gerezen:
Waarom schaft het legerbestuur niet ere
aantal barakken aan
Al een kwart-eeuw is het geleden, dat
generaal Den Beer Poortugael dio aan
schaffing bepleitte. Hij bedoelde toen:
Ondanks do nieuwsgierigheid van het
kamp, liet men in de eerato dagen de gc-
bruikelijk© avondbezoeken bij Prossy's
moeder achterwege.
„Zij zullen over oudo tijden willen spre
ken en wij moeten ons niet te vroeg ver-
toonen," beweende Wynbrook. Doch, toen
zij eindelijk met de nieuwe nicht kennis
maakten, waren zij eenparig in hun lof.
In hun oogen scheen zij al de voornaam
heid en beschaafde manier van spreken
van haar tante te bezitten en daarbij een
slechts haar eigene levendigheid en vroo-
lijkheid. Binnen enkele dagen was het ge-
heele kamp op haar verliefd. Zij verdeelde
echter haar gunst met zulk een onpartij-
digen tact en op zulk een onschuldige
wijzo, vrij van allo coquetteric dat er
geen harten ontvlamden; en de ongeluk
kige, die zich iets had ingebeeld, zou door
zijn kameraden zijn uitgelachenZij legde
de nieuwsgierigheid van een stadsmeisje in
het leven in het kamp aan den dag, het
welk zij ccn „eeuwig pic-nic" noemde, en
als haar slanke, bevallige gestalte zich bij
een kuil, waarin de mannen werkten, ver
toonde, was zij hun even welkom als dc
zonneschijn van de nieuwe lente. Het ge-
heelo kamp werd netter; op de avonden bij
Prossy's moeder sprak het vanzelf, dat men
zijn beste kleoren aandeed. Er violen min
der ruwheden voor en er was minder ge
schreeuw in de kanalen waar do gouddel
vers werkten.
„Het gaat immers heel goed, zoo met de
oude moeder", zeide de cynische kastelein,
„maar dit meisje heeft cr in een weck meer
toe bijgedragen het kamp fatsoenlijk H ma
ken dan do oude vrouw Riggs in een geheelo
maand van Zondagen."
Sinds het korte gesprek, dat Prossy voor
het huis met juffrouw Pottinger had ge
voerd, was de vraag „wat moet er gebeu
ren?" door geen van beiden weer t© berde
gebracht. Do jonge dam© had oogenschijn-
lijk met de gedachtenlcoz© vroolijkhoid van
een logé© aan de genoegens van het kamp
deelgenomen, en het was Prossy's zaak niet
zelfs als hij het had gewenecht haar
er aan te herinneren, dat baar gewichtige
houten barakken, dio als een kermistent
uiteengenomen .worden, cn telkens op an
dere punten tot een kampement kunnen
worden verecnigd, naarmate van do bo-
hoeften.
Zulk© barakken worden in liet buiten
land veelvuldig als nood-kazernes ge
bruikt. Zij hebben boven tenten voor, dat
z© veel beter beschutting tegeu weer en
wind geven, dat men er vuur in knu aan
leggen, er keukens en ambulanocs van kan
maken; kortom, dat ze nagenoeg geheel
voldoen aan de eischcn van oen redelijk
bewoonbaar kazernement.
Voorts is haar verplaatsbaarheid ccn
groot voordeel. Men kan ze nu in dit ge
deelte van het Rijk opslaan, ecu volgend
jaar ergens anders. Zoo zou meu bijv. elk
jaar één of twee division kunnen concon-
treeren, dan wel om het andere jaar de
barakken over meerdere punten verdeden.
Het Icgeringsvrangstuk verdient ook
daarom de volle aandacht, omdat men bij
het volgen der nieuwere richting op defen
siegebied drie zeer verschillende vredes-
sterkten zal hebben:
lo. het tijdperk, dat er recrutcn onder
d© wapenen zijn om hun eersten ocfonings-
tijd t© doorloopcn;
2o. dat, waarin liet oefenen van „troe
pen" op den voorgron l treedt, cn waarin
men door het oproepen van ouder© lichtin
gen de sterkto dezer troepen zxx> hoog
mogelijk opvoert en
2o. het tijdperk na afloop dor sub 2o. be
doelde oefeningen, waarin dc sterkte tot
het uiterste minimum is teruggebracht.
Het valt daarbij in het oog, dat vooral
in het sub 2o. bedoelde gedeelte van het
jaar het legeringsbezwaar zioh zal doen
gevoelen. Zelfs zoo, dat, als men clan geen
afdoende maatregelen weet te nomen, men
in do kaart speelt van dc nog staeds niet
geheel tot zwijgen gebrachte voorstan
ders van ccn „klein" leger, waarin aller
lei uitwassen «welig kunnen tieren, zonder
op het oorlogabudget al t© veel in den kij
ker t© loopen.
Do oplossing van het lcgeringarrangatuk
zal dus, behalve in do aanschaffing van
een aantal verplaatsbare barakken,
ook hierin mooten worden gezocht, dat
men do voorhanden kazernes, kampemen
ten, enz. achtereenvolgens laat
gebruiken door verschillende troepen-een
heden. Iets, dat natuur1 ijk op zichzelf weer
onderstelt: een belangrijke verkorting van
den eersten kazernetijd cn van den duur
der herhalingsoefeningen.
In de Juni-Kroniek van do „Stom
men voor Waarheid cn V rod o"
maakt dr. Bronsveld na een lofzang cp do
Meimaand te hebben aangeheven, do vol
gende opmerkingen:
„Wat mij echter pijnlijk aandoet, is de
verwoesting, welke in Gods schoc.no natuur
op zoo menige plaats wordt aangericht
door de monschen. Hatelijk zijn in mijn
oogen de plankon borden, welke verkondi
gen, dat er „bouwterrein" to koop ia. Hebt
gij het dorp Bloemendaal gekend, hot oudo
Bloomendaal bij Haarlem, waar De Gone-
stct zoo dikwerf vertoefde? Tr.»l*ns, liet id
niet meer. Het is ingenomen e./ tvorlu^rd
door lieden, die „buiten" wilden v.oncn,
en nu, na lindo en eik t© hebben uitgeroeid,,
en voor in de plaats te zetten een dier lcc-
lijkc, kakelbonte tcntc.i van halfsteensmu-
ron i/pgctrokken, met zink gedekt, en naar
don Laatsten wansmaak gemeubileerd.
En een dergelijk vandalisme vertoont
zich bijna cveral, waar men door het
stoomtuig gemakkelijk ccn groote stad bo-
reiken kan.
En dan dio zocgcnaamdo „vil ln-par-
k c n", welker grond per vierkanten meter
vraag nooit beantwoord was geworden. Do
vrcugo welk© l ij over haar vroolijkheid
gevoeld©, werd nog door bet met haar ge
deeld© geheim gekruid.
Dri© weken waren verloopen; dc laatsto
winterregen was verdwenen; dc lento werd
melkbaar in struik cn bosch, in het stroo
men van het water, in het sap der groot©
pijnboomen en in het ontluiken der bloe
men. Was het dus wonder, dat Prossy's
jong hart zich ook ccn weinig deed gevoe
len Eon gedacht© kwam bij hem op, een
doll© gedacht©, welke hem bijna even on
gerijmd scheen als die, waaraan hij al dezo
onrust had to danken Dio was evenals in
dertijd bij hem opgekomen midden in den
nacht en op een morgen was do goedo
jongen met koortsachtigen ijver opgestaan,
ten einde dio gedacht© tot een daad te ma
ken 1 Dit bracht ücm tot den ongchöorden
stap, alleen met juffrouw Pottinger een
wandeling t© maken cn onder een groen
dak van bladeren in eenzame wouden rond
te dolen, totdat hij hand in hand met haar
in een kleinen hollen weg stond, slechts
door een wijsneuzig cckhoorntjo beluisterd.
Doch alles, wat dat teleurgestelde dier
hom hoorde stamelen, was: „Weet ge, lie
veling dan zou het geen leugen meer zijn,
aan, begrijpt ge, zou zij werkelijk evengoed
mijn moeder als do uwo zijn."
Het huwelijk van Prossy Ringgs en juf
frouw Pottinger werd te SacrameDto in
allo stilt© gesloten, maar Prossy's oud©
moeder keerde niet mot het gelukkige paar
terug.
Een voorstelling van mevrouw -P'ottingevs
later© loopbaan kan men uit een brief krij
gen, dien Prossy ccn jaar na zijn huwelijk
ontving. „Omstandigheden," schreef me
vrouw Pottinger, „dio mij noodzaakten bet
aanbod van een weduwnaar aan to nemen
om zijn huishouden te bestieren, hebben tot
ccn duurzaam, echtelijk verbond geleid, zoo
dat ik 6teeds mijn lieven Prossy een tehuis
bij zijn moeder kan aanbieden, zoo Hij !>©-
sluiten mocht, dezo plaats en een tweeden
vader in den persoon van den heer W. Wa
terford op te zoeken.'4