So. I4ÏS8. LEID SC H DAGBLAD, ZATERDAG 26 MEI. - TWEEDE BLAD. Anno 1906, PERSOVERZICHT. FEUILLETON. In „Unita's" kwam een artikel voor ran B. R., to Enschede©, waarin gepleit vrordfc voor vrouwen-organisatie i verband met de m i s s t a n ó'c n bij de uisindustrio. Aan dat artikel is het volgende ontleend: Wij zullen dan maar eens beginnen met Amsterdam; een der grootste steden, waar wij het best een greep kunnen nemen uit de huis- 'en confectie-industrie. Treden wij een der grootste magazijnen binnen. Het is begin middag twaalf uur, daar treedt een arbeidster vlug het magazijn binnen met ccn pakje in do hand, waarin een kostuumrok zit, die gepast moet wor den. Ruim een halfuur heeft zo noodig ge had' om van haar huis naar het magazijn tc loopen, voor haar een klein eindje, want te is 't immers gewoonen neemt ze hier voor een loopjongen of loopmeisje, dao Diooten die natuurlijk betaald worden. Kan ïj nu wachten 'rot de rok gepast is? Neen, de dame, voor wio dezo rok gemaakt wordt, heeft natuurlijk geen zin om zelf te komen passen, dit moet door een der dames ran het magazijn gedaan worden. En de "arbeidster? zult ge vragen. Wel, die kan flaar huis gaan om aan *t andere werk te be ginnen, om na verloop van een paar uur weer terug te komen, om zoodoende nog eens een uur to verliezen. Wanflfeer nu de arbeidster terug komt cm dezen rok, die in dien tijd gepast b, weer te balen (t gebeurt ook dikwijls dat zoo'n rok twee keer gepast d.oot worden), dan wordt aan de arbeidster gezegd: Dezo, rok moet morgen vroeg hier terug zijn, want de dame gaat op reis of naar een visite, en die moet ze dus tegen dien lijd' hebben. Of dezo arbeidster dat kan? Wel, daarnaar wordt niet gevraagd: hot moet Komt zij thuis, dan kan zc zicb neerzetten achter haar machine, om don geheelen nacht door te werken, want anders bestaat c geen mogelijkheid om den rok tegen den be paalden tijd klaar te krijgen. Konden de deftige dames der wereld eens een blik slaan in do verschillende kamertjes (van ccn flinko kamer is geen sprake) dezer ar beidsters, zij zouden dan, wanneer er nog een greintje menschclijk gevoel in haar hart aanwezig was, haar pronkzucht een beetje beheerschen, om ten minste dezen ar men wezens die rust te gunnen, die zc zoo noodig hebben. Doch hier hebben wij nog alleen maar een rokwerkster gade geslagen, on een kostuum bestaat uit twee stukkcu, dus ook met een taille-werkster is het niet beter gesteld; ook zij moet, tegen dien bepaalden tijd haar werk klaar hebben, want het ge- heelc kostuum moet dan wordeD afgele verd'. Zulke arbeidsters nu verdjéh'en een loon van 69 gulden per week, "te'n Ahinstc als w ctaarbij eon paar nachten per weck doorgewerkt hebben. Dit z.ijn nu de L'qs te arbeidsters, of liever gezegd, dit ts de beste arbeid, want slaat mén* één' blik in heb atelier of de fabriek, dan is het daar veel treuriger. Komt men er in drukke tijden, dan wer ken de arbeidsters tot 's avonds 10 a 11 uren. Nu mag volgens de wet wel niet zoo lang gewerkt worden, doch geen nood, ook hiervoor weet men wel een middel te vin den. Do arbeidsters worden zoo lang in een and'ere kamer gelaten, indien politie komt zien of er nog gewerkt wordt, en is die ver trokken, dan begint het werk opnieuw. Zul ke arbeidsters werken in die drukke tijden yan des morgens 6 uren tot hali vier, dan treedt er een rusttijd in van anderhalf uur voor hun ontbijt, en dan gaat het weer 'arbeiden tot 10 a 11 uren in den avond. |Dezo arbeidsters nu hebben een loon van zes gulden per week. Doch komt men op an dere tijden, als do drukte wat over is, dan is het loon verminderd tot 3 50 per week. Zulke toestanden nu treft men aan in hel grooto Amsterdam bij een vluchtigo be schouwing. Wat nu zal men vinden bij een nog nauwkeuriger onderzoek? Wanneer dat eens zou plaats hebben, zal het resultaat zeker niet onder doen. Komen de arbeidsters in Twente om loonsverhooging vragen bij haar patroons, dan wordt hun er altijd op gewezen, in Hol land verdienen, de arbeidsters nog veel minder en werkt men nog veel goeókooper. Hiervan een klein voorbeeld, hetgeen wel een bewijs is van do treurige toestanden. Op een confectiefabriek te Enschedee zou den damesblouses, die gemaakt werden voor 40 cents, verminderd worden tot 25 cents per stuk. Hiervoor gingen enkele arbeid sters naar het kantoor, om met do firma hierover te spreken. Het eerste, wat de firma zeidc, was dan ook: In Amsterdam kunnen zo het ook wel, dus u moet het ook maar doen, anders hebben wij geen werk voor u, want dan kunnen wij niet concur- recren. Toen nu een der arbeidsters opmerkte: Ja maar in Amsterdam zullen ze took ook wel wat verdienen moeten, want daar kun nen zij ook geen honger lijden, toen durfde qo firma te antwoorden: Dat doen zo ook niet; zo kunnen daar des avonds meer ver dienen. Als men zoo iets hoort, behoeft Het ons niet te verwonderen, dat zoovel© arbeid sters zonder er zelf van bewust t© zijn, d©n verkeerden weg op to gaan. Dooh nu genoeg hiervanook in andere plaatsen, zooals Groningen, Arnhem, Utrecht, Kampen, enz., ook in dezo plaat sen behoeft men maar vluchtig rond te zien, om ook te constateeren, hoeveel ver keerde toestanden daar heerschen. Wat nu moet er gedaan worden, wat nu is do weg tor verbetering? Het is vrou- wen-organ isatie! Directeuren en Nederlandse he taal-leer- aren van Hoogere Burgerscholen met vijf jarigen cursus in Gelderland hebben m hun jongste vergadering conclusion aango. nomen, die de strekking hebben de nóg gebruikelijke spelling der Nedorlandsche taal volgens De "Vries en Te Winkel door do zoogenaamd vereenvoudigde s p el 1 i n g bij hot onderwijs aan dc mid delbare school te verdringen. Do ,,A r nh e m b c k e Courant" maakt daarop do volgende kanttecke ningen: Wel is waar hebben wij hier nog slechts te doen met wenschen, waarvan de vervulling niet valt binnen de grenzen der bevoegdheden van directeuren en leeraren, en is nog slechts één oonclusio gelijk te stollen met een besluit, nl. dat op het eind-examen genoegen genomen zal wor den evenzeer met de vereenvou digde als met de gangbare spoiling bij dc beoordeeling van het opstel in het Noder- landsch, toch kan moeilijk worden ontkend, dat dezo conclusion een krachtigen 6tool zullen geven aan do beweging, om als wij het zoo noemen mogen tot do offi cinale erkenning der vereenvoudigde spoi ling te geraken. Reeds te dikwijls is het voor en hot te gen van dezo her vorming" bepleit, dar. dat wij thans, naar aanleiding van de ook door ons betreurde conclusion vaa do Ned. taal-leerareh in Gelderland, de bezwaren daartegen iri den breedo zouden ontwikke len en herhalen. Slechts bepalen wij ons tot een paar opmerkingen. De eerste is deze: duurt het nog lang vóórdat de vereenvoudigde spelling alge meen wordt ingevoerd, en moeilijk kan worden ontkend, dat daarop groot e kans is, dan zal van de aanneming der eersto conclusie onvermijdelijk het gevolg zijn, dat het taalonderwijs verzwaard, in plaats van verlicht wordt omdat den leerlingen, naast de vereenvoudigde spelling, toch de gebruikelijke spelling, en h* de hoogere klas sen ook, do Nederl. spraakkunst zal moe ten worden geleerd, zoolang de wensch der leeraren nog niet is vervuld, dat do Ned. spraakkunst uit het programma voor hot eind-examen en uit den lessenrooster der laatste tweo klassen verbannen worde. Hierop mag inderdaad wel worden gelet in velband met veler klachten over onder- wijsoverlading aan de Hoogero Burger scholen. En de tweede-opmerking is, .dab, al zijn wij besliste tegenstanders der vereenvou digde spelling, omdat wij daarin zien een aanranding van de schoonheid onzer taal, die in de laatste halve eeuw daarvan toch reeds zooveel heeft ingeboet, het toch in do verste verte niet aesthetisohe redenen zijn, waarom wij handhaving der spelling van De Vries en To Winkel voorstaan. Tor voorkoming van misverstand aohtton wij deze verklaring gewenscht. Hoe het zij, de door directeuren en Ncd. taal-leeraren genomen conclusiën omtrent heb vereenvoudigde-spolling-vraagstuk be treuren wij in hooge mate en wij aarzelen niet er onze teleurstelling over uit te spre ken, dat-, blijkens die conclusiën, wat wij niet anders als een kwaad kunnen noemen, reeds dieper is doorgedrongen onder de Nederlandsche taalleeraren dan dc'or ons werd vermoed- Toch geve men den moed niet op, dat hot kwaad niet meer te keeron zou zija en het inzicht niet zou kunnen veld winnen, dat op het gebied der taal eenvoud juist niet altijd is kenteeken van bet ware schoons „De M i d d en s tan de i*', orgaan van de Handelsvereeniging .Rotterdam", onder hoofdredactie van Frans Netscher, is zeer slecht te spreken over do 9 Juni 1904 ingestelde Staatscommissie voor. den Middenstand en geeft daaraan lucht in een artikel: Abdiquee- ren? Het hooge woord moet er dan nu maar eens uit, zegt het blad, en dit is: ,,dat wanneer de Middenstand zich ooit aan ccn illusie vergaapt heeft, het zeker wel aan deze is, dat hij iets te wachten heeft „van de Staatscommissie voor den Middenstand". Noodgedrongen gaan die woorden uit de pen, wordt gezegd. Voor het instellen dior commissie kan do betrokken Minister van twee overwe gingen zijn uitgegaan. ,,In de eerste plaats kan Iiij zioh hebben laten leiden door het werkelijk ernstig voornemen, om iets voor den betrokken stand te doen; en in do tweede plaats kan hij het plan hebben opgevat, om wij ver oorloven ons hier een meer huiselijke dan parlementaire uitdrukking ,»van het gezanik af te wezen." De Minister kon dan, wanneer men uit de Middenstands kringen weer met verzoeken bij hem aan kwam, zeggen: Ik heb jullie nu een eigen Staatscommissie gegeven; met die heb ik alleen officieel te makenaan haar voor lichting houd ik mij, en aW jullie nu iets hebben, vecht het dan maar eerst met haar uit. Do Minister ken die Commissie alles op den hals schuiven, zich achter haar verschuilen en zich dan verder... van alles afmaken. Mocht dit zijn stille bedoeling zijn ge weest, dan heeft dc Minister zijn 'doel vol komen bereikt, want tusschen do Regee ring cn den Middenstand staat nu de Staatscommissie; zij vormt den buffer, die do stooton van beneden af legen do Regeering do'oft cndoodt. Ja, dóódt 1 Want do lieelc actie van den Midden stand ten behoeve van Staatstusschenkomst voor zijn belangen wordt thans door dio Commissie heengeleid, en op haar wog daar doorheen gesmoord en verstikt dc'or de inertie van dat lichaam. Absolute inertie, totale stilstand t" Vervolgens stelt dc heer Netscher do vraag wat de Commissie gedurende haar tweejarig bestaan heeft tot stand gebracht. Antwoord: niets. Want het zich laten kie ken, het maken van een kostenberekening vc'or eigen uitgaven en het zoo nu en dan eens deftig bij elkaar komen is toch geen „•werken", zegt de schrijver, en verder heeft ze toch niets gedaan. Om "dal to be wijzen' worden- enkele vragen gesteld, welko „D o Middenstander" zoo vrij is zelf te beantwoorden. „Waar "zijn de rapporten en memories over belnngrijko middenstands-vraagstuk ken, aan do Regeering uitgebracht? Ze zijn er niet! Waar zijn de adviezen, om voor de hand liggende maatregelen tc treffen? Zo zijn er niet 1 "Waar zijn de ontwerpen om de oneerlijke concurrentie tegen te gaan, het handoh- vakonderwijs te bevorderen, haar opinie in zake dc wijziging der wet op de Personeele Belasting we noemen slechts een paar zaken, waarvoor do bouwstoffen gereed liggen en die na twee jaron dus lang ver werkt hadden kunnen wezen? Z© zijn er niet I "Waar is een voorstel aan do Regeering over de te houden middenstands-enquête, waarover, wat uitgebreidheid der enquête commissie en de to stollen vragen betreft, buit-en dc Staatscommissie zich al een communis opinio aan het vormen is? Ze is er niet!'' „Er is nietsheet het verder. De Middenstand is gedupeerd. „En de StaatsccPamissie is tot nu foo een faillure geweest". Eerlijkheidshalve maakt het blad er de Staatscommissie in haar geheel geen ver wijt van, Eet schijnt bij één persoon to schuilen, en genoemd wordt dan dc heer R. P. J. Tutein Nolthcnius. Nfets afdoende op zijn theoretische konnis van het Middenstandsvraagstuk, moet hij, lozen wo verder, wat do p racti- 8 c li c actie voor do Middenstandsbclan- gen betreft, niet zijn meegevallen. Hij, als voorzitter, had do ziel dier Cctn missie moeten wezen, had cr achterheen moeten zitten; moeten zorgen, dat er ver gaderd werd, do zaken moeten doen ento- meeren, anderen aan het werk gezet, ge pord cn aangevuurd hebben maar dat alles is niet geschied cn ieder, dio kennis van het werken van commissies heeft, weet, dat do geest van den voorzitter zich op den duur, maar zeker cn vast ook aan do loden, dus aan do gehcclo commissie gaat mede deden. Op do vraag, of het blad dan de gehcclo Staatscommissie wilde zien opgedoekt-, klinkt het antwoord geslist neon. Want „wo gclóoven,", aldus wordt het antwoord gemotiveerd, „al heeft ze ook twee jaar nutteloos laten voorbijgaan, dat we nog w©l iets van haar kunnen verwaohton, mits tenzij..., z© onder con andero lei ding kome tc staan." Aandringen op het ontslag van den heer Tutcin Nolthonius doet „Do Middenstan- dor" niet, omdat het niet zal baten: voor een daad van public-ko désavoucering zou toch geen enkele Regeering zijn te vinden. Wat het blad dan zou willen doen, is: „aan den heer Tutein Nolthcnius in gc- moedc vragenAls gij geen lijd of lust of ambitie of energie meer hebt om het pre sidentschap van dezo Commissie waar to nomen op de wijzo zcV>als gij zelf wel zult voelen, dat 't geschieden moet, of als er iets anders aan mocht haperen cn gij draagt den Middenstand werkelijk ecö goed hart toe, welnu, houdt ccn vluggo behartiging van zijn belangen dan nog niet langer op, maar ruim uit eigen beweging uw plaats in voor een anderen leider: abbiquecr vóór dat gij door dezo Commissie uw naam hebt verspeeld Ten slótte volgt do uiteenzetting, waar om liet blad 'or aiiot dan schoorvc'otond too is overgegaan om de pen op t-e nemen over dozc kwestie. Dit gcschieddo „alleen omdat wo den vijanden van den Midden stand slechts ncode dc gelegenheid wcnsch- ton te geven om hem to kleineeren en te la- ton uitroepen: Kijk, dio Middenstanders rooron de grooto trom, nu de Regeering hun in hun belang eindelijk een Staatscom missie geeft, nu gaan zij zolf aan het har. rowarren; ze verdienen dus niet, dat men zich voor hen interesseert." Ter wille van een hc'ogcr bclar.g wordt dat wroeten van den vijand dozen keer ge negeerd. Het belang, hier bedoeld, is: „dat er in het huidig Kabmct een Minister zitting heeft-, dio ons een goed hart toe draagt en dio mogelijk nog maar drie jaar een ministerieel leven voor zich heeft, ter wijl een zijnor collega's middelen beraamt om de Rijksfinanciën te versterken, uit wier opbrengst liet Cns niet onverschillig kan zijn of or ook iets ter behartiging van onz© belangen zal worden besteed. En met •het oCg op die naaste toekomst cn op do twee jaren, dio nu reeds door dc Staats commissie hopeloos zijn zoek gebracht wenschen wij van die CommisMe nog te recht te brengen .wat er onder energieke leiding van te redden valt." „We wenschen haar", zoo wordt het ar- tikol besloten, „inmiddels op 9 Juni a.s. een voorspoedigen verjaardag cn beter schap toe." Ds. H. Pierson, te Zotten, schrijft in de „Bode der Heldringgestioh- ten": Merkwaardig mag het heoten, zooals in do laatste dertig jaren, sedert ik mijn ar beid hier aanvaardde, het- getal van nog niet gedoopto aannemeliu- gon steeds klim monde is. Daar wij' uit alle oorden leerlingen ontvangen, kan men hier do verhouding van do nict-gc- doopten tot het aantal aanncmclingen min of meer als een thermometer bo schouwen van ons geheel© vader land. In het geheel werd gedu rende dien tijd ondor mijn bodieniog door 1113 leerlingen belijdenis dos geloofs afge legd. Daarvan waren Doopsgezinden, die met goedvinden van hun Kcrkeraad hier belijdenis deden en dio ik natuurlijk buiten rekening laat, zoodat do statistiek over 1089 leerlingen loopt. Daaronder nu waren cr 96, dus 8-81 percent, niet gedoopt. Sprekender worden dio cijfers echter, wanneer men zo in groepen verdeelt. In het eerste drietal jaren 1877—1879 werden er 65 aangenomen, allen gedoopt. Wanneer wij echter de daaropvolgende 27 jaron in drie groepen, elk van 9 jaren, ver doelen, worden do verhoudingen steeds ou- gunstiger, blijkens de volgende statistiek: Aannomolingea Ongedoopt. 1877-1879 65 0 1880—1888 293 15 5.12 pCt. 1889-1897 891 40 10.23 1898-1906 340 41 12.0G 1089 De sprong van 0 op 15 is zeker aanzien lijk, maar daar het eerste tijdvak slechts over drie on hot volgende over 9 jaren loopt, kan dit toevallig zijn, daar iu het tweede tijdvak ook nog 3 jaren voorkomen, waarin allen gedoopt bloken. Na 1888 was cr echter geen enkel jaar, waarin do doop niet moest bediend worden, on dan is dc sprong van 15 op 40 cn 41 personon of van ruim- 5 op 10 en 12 peroont ontzaglijk groot. Eons, in 1903, waren or van do 40 aanno- mclingen 10, dus 25 pet., niet gedoopt. In de „Haag so li o Courant'' schrijft H. Nu in don laatstcn tijd zooveol aanmer kingen gemaakt worden op het afnemen der examens 1 a g o r o u a e r w ij s, veroor loof ik mij hierover eonigo opmerkingen. Men hoort zeggen: „Ja, weet jo wat zo m'o zelfs vroegen?" En dan volgen vragoa als: Noem het verschil tusschen duiker-, waaier- on schutsluizen. Een andor beklaagt zich, omdat men vroeg naar het „Onzo Vader" en aanmerking maakte, toen werd gezegd: dio in do Homolen is", in plaats van: dio in dc Hemelen zijt. Een dcrd'o is verbitterd, omdat mea vroeg naar het nummer van het „Staats- b 1 a d", waarin do Onderwijswet is afge kondigd. Hoo kan men dat nu vragon I Wol, dat ging zóó. Den eandidaat werd gevraagd cca reisjo per boot to maken van Arnhem naar Amsterdam. Het antwoord is: Van Arnhem, den Rijn af tot Wijkbij-Duurstede, dan den, Krommen-Rijn, tot Utreoht, onz. Hé, ze;*: de examinator, kunt li den Krommen Rijn opvar< r wat voor sluis is bij Wijk-bij-Duurstedo? Een duikcrsluis is hot antwoord; cn do eandidaat blijft er bij, dat hij dezen weg zal nemen. Nu wordt ge vraagd, eonigo soorten sluizen op to uoeraon en het verschil aan to geven. Do candidaab blijkt totaal geen begrip to hebben van oen duikeraluis. Is het nu zoo slecht om daar naar te vragen; is het heusch waterbouw kunde, of moet een onderwijzer het weten? Wat zou hij doen, wanneer do kindoren or naar vroegen Nu het „Onze Vader". Do eandidaat koos in verschillende zinnen steeds een ver- kèerdep vorm van het werkwoord. Om nu hem wat to helpen, moest hij het „Onzo Vader" opzeggen. lo. Blcok, dat do eandidaat dit gebed niet kende. 2o. Maakte hij juist in den eenigen rcgol, dio hem bekend was, dozelfd'o fout. Dit go- bed to vragen en do aanmerking to maken, hierboven genoemd, is dus ook al niet zoo Alva-achtig als wordt voorgesteld'. 28) „Mevrouw Maltbar is mij welkom; ik hoop, dat het haar bij ons bevalt," ant woordde May met de haar eigen kalme waardigheid. Daarna wendde zij zich tot haar moeder; haar eerste vraag echter gold haar vader. Onafgewond beschouwd© mevrouw Malt bar haar jonge schoonzustor. Zij vond haar meer lieftallig dan schoon, maar nog zeer jeugdig en meisjesachtig. Hoe was het mo gelijk, dat men haar in do groote wereld zoo zeer "opgemerkt, neen, bewonderd had! Mevrouw Maltbar zou aan de trotsche schoonheid der zuster de voorkeur hebben gegeven. Zeker, de smaak der mannen is onberekenbaar. „Waarom heb jo ons den tijd van je aankomst niet gemeld Emily V' vroeg d© Heer William thans. „Dan had ik j© een rijtuig aan het station gezonden." „Daar was het te laat voor; gisteravond cei-st kwam het plan op om op reis te gaan. J© wèet, ik houd van spoedig beslui ten." „Heel goed zoover het ónszelvén betreft, maar niet, wanneer andoren er door getrof fen worden", was het droge antwoord. „Lieve Ada", zoo wendde de baronet zich tot zijn schoonzustor, „het verheugt mij u bij ons te zien. Gij voorkomt daarmee onze wenschen. Wij haddeu besloten u eerstdaags van „Do Olmen" yeg te halen. „Ge blijft toch bij ons?" Ada had rich reeds lang weer hersteld. Toch niet, mijnheer William, vandaag is het onmogelijk", verzekerd o zij. „Ik moet mama naar huis brengen. Niet waar, lieve May „Zeker," stemde mevrouw Markham toe. „Ik kom je morgenvoormiddag afhalen, Ada. Maar moet je! i niet afrijden, mamal Ik vrees, dat het te laat voor u wordt, do avonden zijn nog koel." „Volkomen mijn gevoelen," meende do heer William. „Ik begrijp trouwens niet, mevrouw Greville, hoe- u uw kostbare ge zondheid zoo onvoorzichtig op het spel kunt zetten; u weet toch, dat u dat volstrekt niet verdraagt. Ik hoop, dat het zoo spoe dig niet weer gebeurt; wij althans zullen cr geen aanleiding toe geven." Aldus moest mevrouw Grevillo Stanham Park verlaten, ofschoon zij er vast op ge rekend had aan tafel genoodigd te wor den. Zoo weinig de heer William het aan hoffelijke vormen Het ontbreken, even dui delijk gaf hij to verstaan, dat in zijn huis geen plaats voor haar was. Mevr. Greville was - onder het rijden zeer misnoegd, te meer, daar zij geen tastbare reden voor aanmerkingen had. Nauwelijks was mevrouw Grevillo weg gereden, of de huisbel maand© tot kleeden. May wildo haar schoonzuster naar haar kamers vergezellen, maar mevrouw Malt bar verklaarde, dat dit overbodig waszij wist den weg heel goed. Tot haar verras sing echter kwam haar op den corridor, dio naar d© logeerkamers voerden haar kar menier to gemoet, met de boodschap, dat haar gebiedster andere kamers waren aan gewezen. „Onmogelijk, dat is een vergissing!" riep mevrouw Maltbar. „Gij hebt toch nog niet uitgepakt-, x'arker?" „Zeker, mevrouw, het is tijd om te klee den: wat moest ik doen? Juffrouw Westón zelve had mij dc kamers aangewezen." „Roep Weston hier, dadelijk. Ik wil haar zolf spreken." „In het benedenhuis vond d© kameuier den keldermeester, die in do eotzaal was gaan kijken, of alles in ordo was. Naar juffrouw Weston gevraagd, verklaard© hij, dat deze hem had uitgenoodigd op haar kamer thee te drinken, juffrouw Parker moest maar met hem meegaan. Toen zij de kamer binnentraden, speelde een duchtig glimlachje om juffrouw Wes tons lippen. „Juffrouw Parker 1" riep zij, sohijnbaar zeer verrast. „Wat verschaft mij de eer?" „Vergeef me do stoornis, maar me vrouw wensoht u dadelijk tc spreken." „Mevrouw Markham? Op zoo'n ongewoon uur? Ik kom oogenbhkkobjk." Zij stond van haar stoel op. „Neen, niet mevrouw Markham me vrouw Maltbar, mijn meesteres." „Nu, de mijn© is zij niet, dan zal hel wel zoo'n haast niet hebben," antwoorddo juffrouw Weston, weer plaats nemende. „Zijt gij om theo in de dienstbodenkamer geweest, Parker? Niet? Ei, ei, ge kent toch do hüisorde, ze wordt tegenwoordig stren ger gehandhaafd dan vroeger. Drink dan dus vandaag weer bee bij mijDc heer Walker zal er wei niets tegen hebben." D© keldermeester knikte. „Ja, ja, hot thëeuurtje is voor mij het aangenaamste uur van den dag. Dan zijn do dames en heeren zich aan hot kleeden, en do heer William en mevrouw Markham zijn te at tent, dan dat zij ons noodoloos zouden sto ren. Daarvoor worden zij ook goed ge diend." „Maar mevrouw Maltbarbegon juf frouw Parker nogmaals. „Wat is ons aan mevrouw Maltbar ge legen?... Nog een kopjo thee, Walker? Die dam© is een gast van Stanham Park, en wij weten, wat zoo iemand toekomt. Dat zal haar geworden, maar meer niet. Daar- meo basta 1" Schril klonk een door eon driftige hand getrokken schol door het huis. „Do schel van mijn meesteres 1" riep juffrouw 'Parker opspringend. Juffrouw Weston volgde haar met afgemeten tred. Middelerwijl l'cp lady Maltbar ongedul dig in de kamer heen en weer; zij was niet gewoon te wachten. „Gij hebt Parker ver keerde kamers aangewezen, juffrouw Wes ton," riep zij do huishoudster te gemoet. „Open dadelijk dc blauwe, dio ik altijd bewoon, en help Parker mijn koffers cr heen te brengen. Dat dommo schepsel heeft reeds gedeeltelijk uitgepakt." „Zou uwe Genade liever de groene ka- mors hebben?" vroeg juffrouw Weston be leefd. „Dan kunnen wij gauw verhuizen, bij ons is steeds alles in orde." „Do groene, waarin men er als een ci troen uitziet? Gij hebt mij bHjkbaar ver keerd begrepen, Weston. Do blauw© ka mers wil ik hebben." „De blauwe? Het spijt mij mevrouw, maar dat gaat niet. Mijn meesteres heeft uitdrukkelijk bevolen: de rood© of do groe ne, welke haar Genade het liefst had en toon dacht ik „Wat gij dacht, komt heelemaal niet in aanmerking. Zijn cr op het oogenblik geen andero gasten hier?" „Neen, mevrouw." „Dio kamers zijn dus vrij?" „Dat niet, mevrouw. Juffrouw Grevillo bowoont zo, zoodra zij hier kooit. Me vrouw Markham heeft bepaald, dat daar in niets veranderd mocht worden." „Ha, zoo, heeft mevrouw Markham dat bepaald!"... 't Is goed juffrouw Westen Juffrouw Weston maakte een eerbiedige buiging, maar voor de deur begon zij heel oneerbiedig in stilte te lachen. Mevrouw Maltbar was ten hoogste ver bitterd. Hoe! Dit jonge ding, half een kind nog, wio hot op onbegrijpelijke wijze gelukt was den baronet in haar netten to vangen, verstoutte zich tegenover haar de meesteres des huizee te willen spelen? Zij, mevrouw Maltbar, toch had van ouds her in het huis haars broeders geregeerd, alsof het haar pigen was, cn zoo zou het blijven ook. Hoo eerder mevrouw Mark ham dit begreep, des te beter; mevrouw Maltbar zou haar dat wel aan het ver sland breDgen. Maar hoe stond bet mot den heer William Kon zijn zuster op hem rekenen? Wist hij, dat zij aldus achteraf word gezet? Daarnaar moest zij vandaag nog rauwkeurig onderzoek doen. „Hoor eens, William," zei zij aan tafel, „ik heb voor do volgende week eenigo konnissen op Stanham Park genoodigd.^ „Heb jij bier kennissen uitgenoodigd? vroeg de baronet, scherp op bet tweede woord drukkend. Wör'dl vtfvolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5