NS. 14188.
Derde Blad.
26 Mei 1906.
Gambeita's ballon.
fan iemand, die geen soep kon eten.
I
Het toeval, of beter gezegd een automo
biel, bracht mij en een paai* vrienden kort
geleden in bet kleine dorp Romilly.
„Ziet gij", merkte een der mederijdende
heeren op, „dit schijnbaar onbeduidend
dorpje beeft een historische vermaardheid.
Zoowat driehonderd M. hier vandaan in
het eikenhout, dat gij daar ziet, is op 7
October 1870 de beroemde luchtballon neer
gedaald, waarin Gambetta met zijn secre
taris Pullis uit het omsingelde Parijs was
opgestegen.
Toen ik vóór eenige jaren naar deze
streek vejplaatst werd, heb ik getracht
nauwkeurige feiten samen te stellen, maar
zooveel menschen en ooggetuigen ik er naar
vroeg, evenveel lezingen ureeg ik. Zooveel
staat echter vast: de dorpsbewoners hebben
eerlijk hun plicht gedaan. Zij hebben de
reizigers, die met hun ballon in de boomen
verward zaten, geholpen, hun eten gegeven
en hun een paard en wagen verschaft, om
weg te komen. Daarbij hebben zij de uhlanen
op een verkeerd spoor gebracht.
Dat was nu alles heel mooi en goed, en
ik twijfel er geen oogenblik aan of de men
schen hebben toen beelemaal naar mensche-
lijk en vaderl .ndlievend gevoel gehandeld,
zonder eenige bijgedachten, in den loop der
tijden is dat echter anders geworden. Al
heel gauw kwamen de bewonors van Romilly
tot de overtuiging, dat de gemeente, die de
oorsprong was van zoo'n belangrijk voor
val, ook aanspraak kon maken op openlijke
vereering.
Er kjn streken, waar de menschen leven
van dén asperge- of den aardbeienhandel.
Zoo leeft Romilly van Gambetta's luchtbal
lon.
De eerste, die zich bdj de Regeering aan
meldde, was de burgemeester. Men onder
vroeg hem, wat hij voor de luchtreizigers
gedaan hacL
„O, alles", antwoordde hij.
„Niets", beweerden zijn tegenstanders;
,,op den bewusten dag zat hij in een nabu
rig dorp kaart te spelen. Maar de lucht
ballon waa in zijn gemeente, neergedaald,
derhalve was het zeer begrijpelijk, dat hij
een onderscheiding kreeg.
Hij bepleitte zijn zaak eenige malen bij
Spuller, die intusschen minister geworden
as, en deze, het gezeur moede, beloofde
hem de onderscheiding. Daarop kocht dc
burgemeester zich een stukje rood lint en
kwam met een versierd knoopsgat in zijn
gemeente terug.
Zijn burgers geloofden niet veel van de
onderscheiding, omdat de officieel^ uitrei
king niet volgde.
„Dat is precies hetzelfde, de Minister
heeft het gezegd en dat is mij voldoen
de."
En hij bleef zoo halsstarrig aan dit idee
vasthouden, dat het ministerie, om aan al
len strijd een einde te maken, in werkelijk
heid de onderscheiding bekrachtigde.
De Minister hoopte waarschijnlijk in zijn
eenvoud, dat Jiij daarmee voor goed van de
Gambetta-kwestie af was. Maar hij had bui
ten den waard gerekend.
De dorpsbewoners hadden integendeel
hieruit moed geput, en waren bovendien
woedend, dat do burgemeester die in de
buurt kaart gespeeld' had met de beloo
ning ging strijken, waarop anderen recht
hadden.
Het duurde niet lang, of het regende
requesten bij het ministerie. Eén beweerde,
dat hij hot paard geleend had; een ander,
do kar; een derde het glas, waaruit Gam
betta had gedronken; een vierde den wijn
in dat glas, cn zoo ging het voort. Het bee-
le kalme dorp was door de Gambetta-koorts
aangetast.
Onder al die menschen was er één, waar
voor Gambetta's ballon een flinke brood
winning was geworden.
Hij heette Armaria Barbis, een oud man,
met eon sluw gezicht. Op zijn jas droeg
hij een reusachtige medaille. Hij kwam eens
bij mij, na om een onderhoud verzocht te
hebben, en fluisterde mij heel geheimzinnig
in het oor: „Voor bet vaderland."
En toen ik hem ©enigszins verwondeird
aanzag, zei hij:
„O, u kent mij nog niet, ik* ben de man
met den gordel..."
Ik begreep hem nog niet. Toen vertelde
hij mij, dat hij de man was geweest, die
Gambetta gered had.
Hij had in de buurt in het bosch ge
werkt, toen de ballon verward raakte in
de takken, was in een boom geklauterd en
met behulp van zijn gordel had hij de rei
zigers gered. Sedert dien tijd droeg hij
steeds zijn gordel; vandaar zijn bijnaam.
„Ziet u, mijnheer, Engelschen hebben mij
al honderden en duizenden voor den gordel
geboden, maar voor niets tea* wereld wil
ik hem verkoopen."
Toen tilde hij zijn vest op en niet zonder
eerbied' bekeek ik het reddingsmiddel.
De oude man vertelde hierop nog: „Mijn
heer Gambetta heeft mij indertijd gezegd:
„Vriend, als ik je ooit een dienst kan bewij
zen, don kom je bij mij en opdat ik je ber.
kennen zal, zeg je „Voor het vaderland 1"
dan gaan alle deuren voor je open"."
En „Voor het vaderland!" werd hem een
tooversprouk.
Eerst een zilveren medaille, toen een gou
den, toen een positie met meer inkomen,
daarna een werkkring voor zijn schoonzoon.
„Voor het vaderland" moest zijn zoon die
nen.
„Voor het vaderland" moest hij belasting
betalen, de man, dio Gambetta gered had.
En „Voor bet vaderlandI" dan dit, dan
dat.
Slechts één man in het dorpje had niets
verlangdeen arme, oude, zieke schaapher
der, dezelfde man, die de uhlanen op bet
valsche spoor gebracht had. Dat is de man,
die w e r k e 1 ij k Gambetta gered had."
De Fransché humorist Tristan Bernard
logeerde cenigen tijd geleden aan de Ri
viera.
Op een namiddag, na een drukken dag,,
want de humorist vond altoos een massa
vrienden, die hem ophielden en van zijn
müppigheid wilden genieten, kwam hij een;
der voornaamste restaurants van Nizza
binnen.
Hij ging aan een tafel voor het venster,
zitten, vroeg de spijskaart en zette zich
aan een langdurige, ijverige studie, op wel
ker, afloop de kellner, die Bernard al kendo
en wist, dat hij lastig was, geduldig stond
te wachten.
Na allesoepgerechten met overleg en ijver
te hebben bestudeerd, bestelde Bernard ten
leste een dikke soep met sneetjes geroos
terd brood.
„Miaar snel asjeblieft 1" gebood hij er bij.
De kellner vloog naar het buffet, do
juffrouw daar zette de Vermouthflesch,
waaruit zij bezig was een glaasje te drin-
ken, dadelijk neer, de man in de keuken
ijlde naar den kok en precies vijf minuten:
later stond het dampend bord soep op Ber
nards tafeltje.
De schrijver was in heel Nizza bekend en
een zoodanige gast moet door hotelperso
neel, dat zichzelf waardeert en wat voor do
zaak gevoelt, met de grootste zorgvuldig
heid worden bediend.
Evenwel, tot verwondering van allen, die
hem begluurden, de kellner niet bet'
minst, bekeek Bernard met wantrouwen'
do heete soep, wenkte dan den kellner nabij'
en sprak, met zijn eigenaardig nadrukke
lijke, diep in den neus vastgehouden stem:
„Kellner, deze broodsneetjessoep kan ik
tot mijn spijt niet eten."
De kellner, voor wien dc goede naam vaa
het huis op het spel stond, werd zoo wit'
als het servet, dat Bernard in zijn handenj
had, stamelde enkele woorden van leedwe
zen en vroeg, zoo onderdanig mogelijk:
„Wil meneer dan misschien een andere
soep?"
„Zooals ge wilt!" antwoordde Bernard,
terwijl hij den kellner rustig aankeek.
Do kellner rammelde ijverig al de soepen,
die het restaurant dien middag voor zijn.
gasten beschikbaar had, met derzelver zeer.
bijzondere nomen af„Wil meneer Suwarof- j
soep of Gortschakofsoep of voorjaarsgroen-,
tensoep of schildpadsoep of wijnsoep?"
„Wat ge wilt", antwoordde Tristan Ber
nard op aUergemoedelijisten toon.
De kellner, zeer onder den Indruk, snel
de wederom naar het buffet, de juffrouw
zette smeet bijna de roomkan, die zij i
nu in de hand had^ neer, de keukenman
repte zich buitengewoon, de kok liet een
omelet, waaraan hij bezig was, aanbranden
en drie minuten later zette de kellner
voor Bernard een lekkere, geurige voor-!
jaarsgroenténsoep neer.
Dat was het puikje aller soepen, had de
kok, een weinig in zijn eer getast en toch