DE SLAAP. De oorsprong van eenige onzer zeden en gebruiken. waarmede u zich ontfermd hebt over mijn 'jongen, dien een vergeetachtige baker..." ,,Dank mij niet; de jongen behoort mij. Ik heb hem aangenomen; hier zijn de papie ren. Ik verzoek u, het kind los te laten; niemand zal het mij ontnemen „Maar, meneer. U zult toch toestaan..." „Ik sta niets toel" riep de hofraad ver bitterd. „Ik zou sterven, als men mij don jongen ontnam. En Micha wil o.k graag bij mij blijven. Zie maai', hoe hij lacht. Laat mij hem, ik zal hem een goede opvoe ding geven." De moeder scheen door deze woorden diep getroffen en zeide: „Maar waarom trouwt u niet, als u zulk een kindervriend' is?" Het hart klopte den hofraad onstuimig en het bloed steeg hem naar het hoofd. Waarom hij niet trouwde? Hij was dus wer kelijk, niet te oud? Geen vrouw had hem ooit die vraag gedaan. Hij had zich wel is waar nooit veed om vrouwen bekommerd. Maar toch 1 Hij zag de weduwe verwonderd aan en bemerkte eerst nu, dat het een mooie vrouw was, die voor hem stond. Het waren dezelfde mooie blauwe oogen als Micha had en dezelfde lieve mond. Weer begon hij te smeeken: „Laat hem ten minste vandaag nog hier. Eet vanmiddag bij mij. Nietwaar, ge zegt niet neen?" Glimlachend zeide de dame: „Zooals u wilt." De maaltijd scheen hem zeer merkwaardig toe. Hij kon niet gewennen aan de gedach te, dat een dame bij hem aan tafel zat, dat die dame met hem sprak en lachte en zelfs op zijn welzijn dronk. Na den middag spraken zij over dingen, die hen beiden zeer interesseerden, en hun meeningen en wen- schen stemden zoo goed met elkaar overeen, 'dat de wet twee maanden later hen voor altijd verbond. Twee jaar later komt Micha achter bij zijn vader en roept: „Is het werkelijk de ooievaar, die de kleine Helena gebracht heeft?" „Ja zeKjr." „Wil u dan aan een ooievaar zeggen, dat hij liever een jongen moot brengen, want ik houd niet van kleine meisjes." De hofraad kust zijn Micha en denkt aan zijn vrijgezellen tijd, dien hij onder geen omstandigheden zou terugwenschen. Den slaap kan menseh noch dier ontberen en hoe heilzaam die rust is, weet ieder bij ondervinding. Hij herstelt onze verloren krachten, ontrukt ons aan smart en lijden, verfrischfc ons oordeel en schenkt kranken en gezonden levensmoed; hij is het rust punt van alle vreugd en leed. Wat eigen lijk do slaap is, valt niet te verklaren. Een vast kenteeken van den slaap is bdt ontspannen der spieren, die slap en wer keloos blijven; misschien heeft dit aan leiding gegeven tot do gissing, dat het woord „slaap" van „slap" afstamt of daaraan verwant is. Het slapen draagt verschillende namen. De een gaat onder zeil; een tweede ligt op één cor; een derde doet een dutje of een tukje; een vierde bekijkt zich van bin nen een vijfde zit te knikkebollen (geen gemakkelijke manier van slapen)een zes- do snorkt, of, om met Frits Reuter te spre ken hij zaagt hout; een zevende knapt of vangt een uiltje, enz. Het is, voor zoover ik weet, den taaivormers nog niet gelukt, de laatste zegswijze afdoende te verkla ren: allerlei gissingen zijn geopperd; de eeno verklaring heeft de andero verdron gen. Bilderdijk denkt aan ogeltjc, verklein woord van oog, en de beteekenis zou zijn een ogeltje (oogje) knippen, d.i. knijpen, toeknijpen. We zijn gewoon veel menechelijke ver richtingen met die vaji de dieren te verge lijken, bijv.: hij eet als een wolf, loopt als een haas, zweet als een paard, zingt als een lijster, enz. Op dezelfde wijze zegt men: hij slaapt als een os, wanneer nl de rust diep en vast is; slaapt iemand echter los en onrustig, dan praat men van een hazeslaap. Van een kind, dat met de kleur der gezondheid op de wangen in bed of wieg sluimert, geldt de spreekwijze: het slaapt als een rooe. Slapeloosheid ia een ware kwelling voor ziel en lichaam, en te beklagen is de lij der, die, moede en afgetobd, vruchteloos in nachtrust verkwikking zoekt; voor hem komt aan den langen winternacht geen einde. Men wenscht honderden malen zijn vrienden en kennissen „slaapt wèl" toe, zonder er bij te denken, hoe groot een schat in de vervulling van dien wensch ligt opgesloten. Komt slapeloosheid voort uit krankte, dan is het zaak, onmiddellijk oen ervaren arts te raadplegen, doch in vele gevallen ligt de schuld aan ons zei ven. Voor goede spijsvertering is matige ar beid en beweging een vereischte. Zonder werken geen natuurlijke vermoeidheid en zonder deze geen gezonde slaap. Afkeu ring verdient het deelnemen aan overvloe dige soupers en aanbeveling het geregeld op tijd naar bed gaan en opstaan. En ligt men te bed, zet zorg en smart op zijde. Niets onderdrukt den geest meer dan het onafgebroken peinzen ever wat ons on aangenaams treft of treffen kan. Franklin placht te zeggen: „Loop uw zorgen niot vooruit en kwel u niet met wat misschien nooit gebeurt." Ik erken, dat het den eenen menseh gemakkelijker valt dan den anderen, wezenbjke of denkbeeldige zorgen op zij te zetten, maar bedenk, dat een ernstige wil veel vermag. Bovendien, als de slaap ons ontvlucht, wordt het humeur er niet beter o|p en een slecht hu meur is aanstekelijk; het bederft de stem ming der huisgenooten en de patiënt loopt gevaar, dat zijn ontevreden luim den vorm van een chronische kwaal aanneemt. Zulk een karakterplooi verloochent zich nooit, zalfs niet als alles voor den wind gaat. Oharles Lamb vertelt van iemand, die bij het whisten altijd klaagde, dat hij geen troeven had. Zijn vrienden, om hem dat af te leeren, gaven hem ongemerkt der tien hartens in de vingers. „Wel, Tom", zei Lamb, „heb je nu troeven genoeg?" „Ja", pruttelde Tom, „maar ik heb geen andere kaarten." De meerdere of mindere behoefte aan slaap hangt van gestel en leeftijd af. Men beweert, dat voor een volwassen menseh in normalen toestand zeven uren slapens voldoende is. Oats zegt: „Wie zeven uren slaapt, die heeft zijn volle maat". Door cefening kan echter een gezond menseh zich aan minder slaap gewennen. Er wordt, verhaald, dat de beroemde geleer de Leibnitz slechts drie uren aan zijn nachtrust besteedde en toch zeventig jaar leefde. Van Froderik den Groote, die vier en zeventig jaar oud werd, meldt de geschiedenis, dat hij vijf uren van een et maal aan den slaap offerde, hoewel hem bij het klimmen zijner jaren het volhouden van de gewoonte moeite kostte. Generaal Grant, president der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, daarentegen, zei: „Ik kan niets doen zender negen uren sla pens." Lessing kon slapen, wanneer hij ei zich toe zette; Napoleon I zoo verhaalt men kon slapen ©n waken naar belie ven, een groot voorrecht voor een regee- rend vorst, en Gladstone zei: In mijn lieele staatkundige loopbaan ben ik door geen enkel debat in het Parlement vijf minuten wakker gehouden; waaruit men zou kun nen afleiden, dat de „grand old man" aan het debatteeren weinig waarde hechtte. De verkwikkende slaap, zegt Hufeland, is een dagelij ksch© wedergeboorte van den menseh en onmisbaar voor allen. Dat kinde ren meer behoefte aan slaap hebben dan volwassenen en toch graag opblijven als groote menschen, dat ze het liedje van verlangen zingen, is algemeen bekend en toe te schrijven aan de zucht tot navolgen. Bij enkele feestelijke gelegenheden kan men den kleinen daarin ter wille zijn, mits men wel in het oog houde, dat een gezond kind minstens tien uren slaap noodig heeft en dat jonge kinderen nog meer rust behoe ven. Wat het uur van naar-bed-gaan be treft, laat dit van leeftijd en gestel afhan gen. Op één verkeerdheid moet ik hier wijzen. Enkele ouders sturen hun lastige of ongehoorzame kleinen soms op helder lichten dag naar bed. Dit middel om en kind te straffen of „van den vloer" heb ben, verdient afkeuring, want slapen doet het niet en door wakker in bed te liggen kan het zich hebbelijkheden aanwennen, die niet alleen geest en lichaam schaden, maar ook dikwijls onuitroeibaar zijn. Van vroeg opstaan hebben veel menschen, grooten en kleinen, een afkeer, "t Is jam mer, want een verkwikkende slaap maakt den geest helder en geschikt voor studie. Nog édn waarschuwing: slaap niet met open mond. Om to kunnen slapen is stilte gewcnscht, schoon de voorbeelden niet ontbreken van. menschen, die zelfs te midden van rumoer en drukte de oogen luiken. Eentonigheid en verveling bevorderen de neiging naar rust, bijv. het tiktakken van de klok, het piepen of krassen van een windwijzer, het razen van een waterketel, het zeurige zingen of vertollen van baker of kinder meid, de vingeroefeningen op de piano, enz. Een vervelend boek heeft dezelfde uitwerking. Zeker uitgever zeide eens, dat hij de hem ter uitgave aangeboden kopij, na het eten in zijn leuningstoel begon te lezen Vielen hem daarbij de oogen dicht, dan was de roman of het verhaal veroor deeld. Wij hopen nu maar, lezer, dat wij u met dit praatje over den slaap niet in slaap" gemaakt hebben. Men meent veelal, dat liet geheele mo derne leven met al zijn gewoonten en ge bruiken geheel en al een nieuwen en ori- gineelen geest ademt. Men schaft conven- tioneele gebruiken af; men emancipeert zich van het verleden. Daarom is het goed er aan te herinneren, dat wij ook nu nog met duizenden draden aan het verleden verbonden zijn en dat wij dikwijls in alle- daagscke handelingen, welke wij verrich ten, omdat wij er aan gewoon zijn, van een samenhang met het eerste verleden ge tuigen, dat wij gebaren en gebruiken na bootsen, waarvan wij de diepere beteeke nis niet meer vermoeden en die een doode vorm geworden zijn. Eenige van zulke gewoonten noemen wij hier. Wij vinden het tegenwoordig niet netjes, dat een heer een dame de in een hand schoen gestoken hand reikt. Dat gebruik "was in den riddertijd, toen de mannen zware ijzeren handschoenen droegen, ge rechtvaardigd; bij onze zachte handschoe nen schijnt het onzinnig. Waarom neemt men bij het groeten den hoed af? Ook dit verklaart de schrijver uit middel eeuw sc he gebruiken. Als des tijds een gewapende een ander ontmoette, nam hij, om van zijn vreedzame bedoeling te doen blijken, den helm af, opdat de ander voor eiken plotselingen aanval vei lig was en oen waarborg voor een vriende lijke houding had. Hetzelfde motief beeft ook het gebruik doen ontstaan, een ko menden gast met saluutschoten der kanon nen te begroeten. Toen de kanonnen in gebruik kwamen, betuigde men een vriend, die op het kasteel kwam, zijn groot ver trouwen door de scherp geladen kanonnen in de lucht af te schieten, hem daarmede te kennen gevend, dat men zich van zijn wapens ontdeed, en ook op zijn vreedzame bedoelingen vertrouwde. Maar omdat dit gebruik dikwijls tot misbruik leidde, door dien de onder zich de wapenloosheid ten nutte maakte, meende men de hoffelijk heid voldoende in acht te nemen, als men losse schoten afvuurde. In die tijden was het laden der kanonnen een zóó moeilijk werk, dat eens afgeschoten kanonnen voor langen tijd onbruikbaar waren. Ttums hebben wij snelvuurkanonnen en de sa luutschoten zijn tot een beleefdheidswm gedaald. Ook het reiken der rechterhand baj het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12