Het kind van de straat
NS. 14177.
Derde Blad.
12 Mei 1906.
VAN HET
De hofraad Alexander Graboff zat voor
het venster van zijn elegant studeervertrek
en keek op de straat, waai- eenigc kinde
ren vTOolijk speelden.
De buren keken met verwondering naar
het venster, want het was een wonder,
den hofraad om dezen tijd thuis te zien.
En hoe treurig en ontstemd zag de anders
zoo vriendelijk kijkende hofraad er uit!
Zuchtend streek hij zich met de hand
over het voorhoofd. Reeds eenige dagen
hadden hem de kwellende gedachten ver
volgd: „Waarom leef ik eigenlijk? Wie
heeft van mijn bestaan voordeel of ge
not?"
Het zou toch anders kunnen zijn, als hij
een rrouw had, die als een zonnestraal
de donkere vertrekken zou verhelderen, en
dan kinderen, misschien een jongen en
een meisje, die om hem zouden spelen
en juichen. Maar nu, hij zuchtte weer
nu is het te laat. Nu moet hij alleen blij
ven. Een verstandig -man trouwt op
twee-en - veert igj arigen. leeftijd niet meer.
Om zijn opgewonden zenuwen to kalmee-
ren, besloot hij een groote wandeling to
maken, maar nauwelijks had hij eenige
minuten gewandeld, of hij hoorde een
smeekende en van snikken bevende stem.
Een in lompen gehulde bedelares stond
voor hem ten hield een kind in haar ar
men, dat ongeveer twee jaren oud kon
zijn.
„Heb medelijden, meneer; noch ik, noch
liet arme kind hebben vandaag iets te eten
gehad."
De hofraad Graboff had altijd een goed
hart, doch vandaag was hij bijzonder week
hartig. Hij bleef staan, keek een oogenblik
naar het kind en bracht de beide hongeri-
gen naar het naaste restaurant, waar hij
vleeseh met aardappelen en voor den klei
ne warme melk bestelde. De beide gasten
wierpen zich gretig op de spijzen, terwijl
de heer Graboff dit schouwspel met te
vreden blikken volgde.
De vrouw was voor het overige een zeer
alledaagsch schepsel. Bedelarij scheen
haar beroep te zijn, dat zij uitoefende,
om niet te moeten werken. Het kind daar
entegen had reine, edele trekken, en groo
te, blauwe oogen, die met de nieuwsgierig
heid van een vogeltje de wereld inkeken.
„Het is een mooie, een prachtige jongen,"
dacht de hofraad, ,,al is hij ook wat vuil
en verwaarloosd."
Toen begoj| hij het kind met de bedela
res te vergéiijken. Neen, deze vrouw kon
onmogelijk do moeder van dezen knaap zijn.
Ten slotte vroeg hij
„Is do kleine uw kind?"
De vrouw keek hem onderzoekend aan.
Zij wilde in zijn gez'e!.. lezen, welk ant
woord haar het meeste voordeel zou bren
gen.
Nadat Zij een pcos getalmd had, zeide zij:
„Hij behoort mij, de kleine, omdat ik
hem onderhoud en. voor hem.' zorg, maar
is niet mijn kind. De moeder en de vader
will ten van het kind niets weten. Als ik mij
niet om het wurmpje bekommerd had, zou
het al lang dood en vergeten zijn."
Een steen viel den hofraad van het hart.
De kleine was niet het kind van deze vrouw
en om zoo te zeggen zonder ouders 1
„Onder die omstandigheden is het kind
je zeker tot last?" ging hij voort.
De bedelares begreep niet dadelijk de re
den van de belangstelling, die hij voor het
kind oetoonde. Om op alles voorbereid te
zijn, antwoordde zij voorzichtig:
„De kleine mij tot last?... Ach, hoe kan
het anders zijn, vaar. ik gedwongen ben,
d« barmhartigheid van vreemde menschen
in te roepen, om mijn armzalig leven te
kunnen voortsleepen. Maar ik draag dezen
last geduldig. Ik héb den kleine zoo innig
lief".
„Hoor eens," zei de heer Graboff, „laat
mij het kind, ik zal het aannemen en je
vijftig roebel geven."
„Aoh, meneer, mijn hart zou breken, als
ik gedwongen was van mijn lieveling te
scheiden," antwoordde de bedelares schijn
heilig, terwijt-haar .gezicht de gemeenste
hebzucht verraadde.
Toen de hofraad niets antwoordde, ging
zij na eenige oogenblikken voort:
„Doe aer nog vijftig roebel bij, beste me
neer. Het valt mij zoo moeilijk, het kleine
wurmpje, mijn eenige vreugde, te verlaten."
„Goed, je zult honderd roebel hebben,
maar ik wil het kind dadelijk meenemen."
„Zooals u wensoht, meneer!"
De hofraad vroeg niet meer, maar liep
haastig naar huis.
De oude huishoudster schrikte geweldig,
toen zij haar meester thuis zag komen met
een havelooze bedelares en een kind.
Toen zij van den schrik bekomen was en
vernam, dat het kind thuis zou blijven,
en dat de heer Graboff het als zijn eigen
kind wilde aannemen, wierp zij haar mees
ter zulke woedende blikken toe, dat deze
verwonderd vroeg, wat hij haar gedaan
had.
Daarop liet hij den portier, diens vrouw
en den schoenmaker boven komen, die
als getuigen moesten dienen, dat de be
delares den kleinen Micha Galitzki voor
altijd aan den hofraad afstond, die zich
op zijn beurt verplichtte, hem op te voe
den en voor zijn toekomst te zorgen.
Toen de vrouw de beloofde honderd roe
bel ontvangen had en zich gauw had ver
wijderd, keken de achterblij venden elkaar
verlegen aan en wisten niet, wat er gebeu
ren moest. Alleen de vrouw van den por
tier scheen het geval te begrijpen. Zij ver
dween, om kort daarna met een kleine,
met warm water gevulde badkuip terug te
keeren.
„Eerst moet de kleine Micha baden,"
verklaarde zij.
Nu volgde een tooneel, dat de hofraad
nooit gezien had.
De vrouw van den portier speelde de
eerste rol, en allen volgden blindelings
haar voorschriften op.
De kloinA Micha had naar het sehjjn!*
niet dikwijls het genoegen gehad gebaad
te worden, en zijn pret was groot. Hij
lachte, hij schreeuwde en spatte met zijn
kleine handjes het water naar alle kanten.
Ook de hofraad, die met gespannen aan
dacht de koene bewegingen van de por
tiers vrouw volgde, kreeg zijn deel.
Na het bad gaf men den kleine nogeeii
glas melk, dat hij wel zoo goed was, tot
den laatsten druppel leeg te drinken. Eeni
ge minuten later was hij vast ingesla
pen.
Den volgenden dag wachtte den hofraad
een zwaar werk, want de kleine prina
moest een hem waardige uitrusting en een
kindermeisje hebben. Na veel moeite had
hij evenwel de voldoening, deze beide za
ken voortreffelijk te hebben geregeld.
Nooit was hij zoo gelukkig geweest als
nu. Altijd was hij goed gehumeurd eo
haastte zich, naar huis te gaan, omdat hij
meende, dat Micha misschien naar hem
verlangde. En do kleine lachte werkelijk
als hij hem zag aankomen, en strekte de
armpjes uit, alsof hij naar hem toe wou
vliegen.
Des' morgens wachtte hij niet eerst het
ontwaken van zijn aangenomen vader af,
om in zijh bed te klauteren, met zijn baard
te spelen en lange discussies te voeren in
een taal,, die de hofraad wel begreep,
maar die het kindermeisje voor hem ver
taalde.
„Hoor... nu zegt hij „papa", nu „goe
den morgen."
„Zegt hij dat werkelijk?" vroeg de heer
Graboff zalig.
„Ja ,zeke>rl Het is merkwaardig, dat ft.
dat niet verstaat. Ik versta het wel."
Op zekeren dag evenwel barstte een on
verwachte storm boven het gelukkige huis
uit en dreigde de vreugde van den hofraad
geheel te vernietigen.
Des voor middags was hij aan het mi
nisterie, toen zijn huishoudster, bleek en
ontdaan, zijn kamer binnenstormde.
„Meneer, u moet dadelijk thuis komen l"
„Wat is' er?" vroeg de hofraad, door
sombere voorgevoelens aangegrepen.
„Men voert Micha weg."
„Wie kan dit wagen?"
„Zijn moeder."
„Maar die is immers dood."
„Ja, was zij het maar! Maar nu is zij
niet dood en gekomen, om Micha te ha
len. De bedelares had' den jongen van
de baker gestolen, terwijl de moeder in
een badplaats vertoefde."
De hofraao had genoeg gehoord. Hij,
nam hoed en stok en zette het op een loo-
pen.
Toon hij het salon binnentrad, zag hij,
hoe een dame zijn Micha in den arm hiehb
en kuste.
„Ik ben de hofraad Alexander Graboff.
Met wie heb ik de eer?" vroeg bij met
bevende stem.
„Ik ben de weduwe van overste Pirogeff.
Ik ben gekomen, om mijn zoon te halen
en u te danken v.xir de groote goedheide