ting i*jdraagt van 10 tot 50 mark. Hij heeft dan zelf nog de gewone dienkeilners te be talen, twee of drie, die elk 2 mark daags krijgen. In sommige heft de patrooD eiken dag nog een vast recht van 1 mark, in vele wordt nog afzonderlijke betaling gevorderd voor servetten. Vaak hebben de keliners nog voor lucifers en couranten te zorgen. Men kan daaruit opmaken, hoe ontzaglijk groot de bedragen zijn, die jaarlijks aan fooien worden weggeschonken. In de groote café's worden ook de ver koop van briefkaarten, bloemen, enz. en de garde-rob© en de „toilet-kamers" ver pacht. In acht Berlijnscho café's wordt daarvoor 4 k 5000 mark 's jaars betaald. Be pachters verhuren zelven do „toilet ten" weder aan anderen, die enkel vin fooien moeten bestaan, want zij mogen geen geld voor het gebruik vorderen. Wekelyksche Kalender. Zondag. De wereld schreeuwt: „Wees toch geen kind Maar God geeft mij 't gebed te lezen, Een kind te wordenEn 'k bevind, Dat ik 't moet zijn, om 't niet te wezen. Haandag. Als in 't hart van den diepst gezonken© neg paradijzen sluimeren, zorgt de alcohol er voor, dat zij niet betreden worden. Dinsdag. Die tijd heeft en tijd laat glijen, Zal zijn leven niet gedijen. Woensdag. Hoe schitterend een daad ook zij, kan zij nikt voor een greote daad gelden, tenzij zij een verheven doel beoogt. Donderdag. Wanneer het zedelijke in den mensoh ver moord is, blijft er niets anders over dan een levend lijk. v Vrijdag. Als de menschen eens wisten, clat al de ellende do'or menschen is geschapen 1 Zaterdag. Uw doel zij goed, uw oog eenvoudig, uw woord klaar. Wees geheel dat, wat ge zijt RECEPT. Arme Bidders. Hiervoor neemt men langwerpige reep jes wittebrood, zonder korst, weekt ze in melk met een paai- geklutste eieren, wat suiker en geraspte citroenschil. Dan doopt men ze één voor één in paneermeel of be schuit en bakt ze in de pan met boter bruin. Bij het opdoen (."vergiet men ze met een glas Rijnwijn en bestrooit ze met suiker. STOFGOUD. Na&r waarheid vorschen, het schoon© liefhebben,, het goede willen, het beste doen, dat is 's menschen bestemming. Ai en delssohn. Al wat op Aarde Edel is Ie yoov het Oog Geheimenis. J a o. Lu y ke n. De beste maatstaf voor den graad van iemands beschaving en intellect leveren de dingen, over welk© hij lacht. Hoffmann. RAADGEVING. Het schoonmaken van. vuil geworden koper. Eenigen tijd geleden vroeg iemand in het Zondagsblad naar het beste onschadelijke middel om vuil geworden koper schoon te maken. Wij dachten reeds, dat niemand zulk een middel wist, toen, ons de volgende raadgeving-door Joh. H. v. W. werd toe gezonden Wrijf het koper goed in met een citroen schil. Wrijf het daarna uit en poets het ge woon met poetspommade en krijt. ALLERLEI. Een patiënt komt bij een professor en laat zich met X-stralen onderzoeken. „Meneer", zegt de profes?, r even later, „ik kan u onmogelijk verder behandelen. U hebt, zooals ik zie, maar zes gulden in uw portemonnaie en mijn vast tarief is tien gulden 1" Individueel. A.: „Waar heb jullie geschuild, toen je door dien stortre gen overvallen werdt B.„Ik in een café, mijn vrouw in een modewinkel, de hond in een spekslagerij en mijn beide dochters in een huwelijksbu reau Verkeerd compliment. Zij: „Zal je mij altijd liefhebben, Karei? Denk er aan, mettertijd zal ik leelijker worden." Hij: „Dat is onmogelijk, Emma." Karei begreep niet, waarom zij hem den volgenden dag zijn cadeaux terugzond. Schoenmaker: „Twaalf gulden vijf tig, alsjeblieft; dat is nu de derde maal, dat ik met de kwitantie kom." Heer: „Best. Heb jij terug van een bankje van zestig?" Schoenmaker (met een ondeugende grimas): „Zeker, met pleizier Heer: „Dan zal ik je laten roepen, als ik er een heb!" B o e re n s 1 i mk ei d. >,Nu, Bier man, hoe staat het met onze weddingschap Je hebt gewed in veertig dagen niet te eten en veertig nachten niet t© slapen blijft het daarbij V' „Natuurlijk. Ik ben er gisteren al mee begonnen." „En hoe bevalt bet je? Bespeur je nog niets van honger of slaap fc" „In het geheel niet. Ik eet des nachts en slaap overdag." Zij liepen samen onder één paraplu, een heel kleine, en het goot. „Laat mij de paraplu dragen," zei zdj; „ik geloof, dao dat beter zal gaan." „O neen, juffrouw; ik zal toch wel een paraplu kunnen vasthouden?" „Jawel, maar uw arm noemt zooveel plaats in beslag; kijk eens, ik drijf van den regen aan dezen kant." „Het spijt mij wel, maar ik kan mijn arm moeilijk in mijn zak stoppen. Waar moet ik dien dan laten Weet u er een plaats voor?" „Ik weet het niet, meneer. Maar mijn vriendin Marie heeft mij verteld, dat haar galant zijn arm altiju c i haar heen slaat, als ze samen één paraplu loopen." Zuur verdiend. Heer: „Waar om huil je, jongetje?" Jongen: ,,Hi-hi-hi! Een schilder heit me een gulden gegeven en toen moest ik op de heining gaan zitten, en toen heit-ie me afgeteekend 1" Heer: „En is dit zoo om te builen f J on gen: „Ja zeker; de heining was... van prikkeldraad!" V ro u w (van den kapitein): „Om 's He mels wil, Karei 1 Ik kan den rooü vau je pijp niet meer verdragen.'' Kapitein (tot zijn oppasser)„Kees, breng baar weg." Oppasser: „Om u te cienen, kapi tein, mevrouw of de pijp?" Verklaarbaar. Baron (tot knecht): „Zeg 'reis Karei, die sigaren zijn verbazend snel -rminderd." Karei: „Ja, maar meneer de baron heeft ook altijd in de auto gerookt." O, die vrouwen. Dokter: „Ja, mevrouw, voor uw zenuwen kan ik u mets andere voorschrijven dan ba denbaden." Zij (thuis): „Beste Rudolf, de dokter zegt, dat er voor mijn ziekte geen ander middel bestaat dan Baden-Baden." Inde kazerne. Pieterse had geen tijd gehad zijn laarzen netjes te poetsen, en zoo glommen ze bij de monstering wel van voren, maar niet van achter. De sergeant ziet het ongelukkigerwijs en vraagt naar de reden. „O", zegt Pieterse, „een flink soldaat ziet nooit achter zich." Maar hij kreeg toch straf en bij de vol gende inspectie zijn de schoenen keurig gepoetst. „Wel, Pieterse," plaagt de sergeant, „ik dacht dat een flink soldaat nooit achter zich keek?" „Neen," zegt Pieterse, „maar een flauwe sergeant wel." Ingezonden. Mijnheer de Redacteur! Aangenaam zou het mij zijn, indien U aan het volgende een plaatsje wildet geven in uw veelgelezen „Zondagsblad". In het jongste „Zondagsblad" las ik een artikel over de Kieviten, waaraan ik het volgende gaarne zou toegevoegd wen- schen. Ook ik beaam ten volle hoe treurig bet is, dat die nuttige vogd gedood en in ge tal jaarlijks zoo verminderd wordt. Doch de middelen, hiertegen aangewend, zullen weinig baten. Daarom heb ik gemeend, U hieromtrent het volgend voorstel in te zen den, hoewel ik zeer goed weet, dat dit voor allen niet even aangenaam of voordeelig zijn kan; doch ik houd mij overtuigd, dat de proef voor een jaar slechts het getal kieviten bij duizenden zal doen toenemen. In het kort bestaat dit voorstel hierin Men stelle voor de Wet strafbaar van af 1 Juni e. k. tot 1 Juni 1907 niet alleen het dooden der kieviten, maar ook het zoeken der eieren, de verstoringen dei nesten. Het aanbieden of verkoopen van kievitseieren, enz. is voor dit jaar verbo den en strafbaar volgers art enz. Als men nagaat hoe die vogel vervolgd wordt en zijn eieren worden geroofd, niet alleen door menschen, maar ook door kat ten, bunsings, wezels en andere vïërpoo tige dieren, verder door roofvogels, nacht uilen, den on verzadigden koekoek, den sperwer, de reigers en door den gróótster roover, den ooievaar, die het land en het weiland afloopt en de jongen niet spaart, dan staat men verbaasd, hoe er nog zoo veel kieviten zijn overgebleven. Nu is de vraag: Kan en mag men nu al die roofvogels dooden Mijn antwoord hierop is: Een gedeelte wel, doch alle niet. En hiermede eindig ik, in de hoop, dat dit schrijven moge strekken tot vermeer dering en behoud van den Kievit. Hoogachtend, A. W. Nieuwveen, Mei 1906.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 14