N£. 14171. Derde Blad, 5 Mei 1906. VAN- HET De Fransche Schildwacht. In de Oostzee, tegenover Straalsund, ligt het eilan'd Rügen. In vredestijd is dit eiland door de vruchtbaarheid van zijn bo dem en de gezondheid van zijn klimaat een heerlijke oase. Gedurende den oorlog is Rü gen een natuurlijke vesting, wier bezit dik wijls gekocht is ten koste van moorddadige gevechten. Tijdens den veldtocht van 1807 werd het eiland bezet dc'or een, leger onder bevel van den Franschen maarschalk Davoust. Maar Napoleon veranderde zijn krijgs plan en het eiland Rügen moest plctseling ontruimd worden. Alle posten werden verlaten, en het ge schiedde met zooveel haast, dat men een schildwacht, een jongen soldaat, Firmin Ronard, die op een afgelegen post stond, vergat. Om twee uren in den morgen zou hij afge lost worden. Zijn tijd ,waa bijna veratreken. Plotseling hoorde Benard: een gedruisch: luj luisterde. ,,Dat is de korporaal, die mij komt aflossen", dacht hij. Hij deed eenigc schreden naar voren en riep: ,,Werda!" Maai- hij hooide niets meer. ,,Ik heb mij toch niet vergist", mompel de hij; „bovendien, mijn tijd is verstre ken." Hij wachtte en luisterde scherp toe. Eenige oogenblikken daarna hoorde hij het geblaf van een hond. In dien tijd had den bijna alle regimenten honden, die do'or de soldaten worden afgericht. De hond nu, dien Bonard gehoord had, behoorde tot zijn regiment en was zijn lie veling. Hij behandelde het dier met veel meer zachtheid dan de andere soldaten, en hij had den hond grootgebracht. Bonard vroeg zich verwonderd af, wat het nachtelijk bezoek van Capucin, zoo heette de hond, beteekende. Hij had echter niet veel tijd om na te denken, want het volgende ocgenblik sprong de hond vol blijdschap tegen den jongen soldaat op. „Zoo, rijt gij het, Capucin?" zei Boüard. „Nu, dat is goed. Je schijnt je zeker daar ginds te vervelen. Ik kan mijn pleizier hier ook wel op. Gij zoudt goed gedaan hebben, den korpcïaal uit te neodigen, met je mee te komen. Zijn horloge is zeker achter. Dc nachtlucht is koud en ik heb geweldigen slaap." Capucin begon te blaffen en om zijn vriend te springen. „Ik begrijp je," zeide deze glimlachend; „gij raadt me aan te dansen om mij te ver warmen." Capucin ging vcort met blaffen en holde rechts en links, als een bezetene. Toen hij zag dat dit èlles vruchtelocs was, keerde hij naar den soldaat terug, greep hem bij zijn jas en trachtte hem mee te trekken. Hij trok zóó geweldig, dat zijn tanden een stuk uit diens uniform scheurden. Firmin Bonard was daarvan niet erg ge diend en gaf den hond een scliep. Capucin jankte, dat hij zich zoo mishandeld en voor al 'zoo slecht begrepen zag. Hij liep even weg. maar keerde aanstonds weer terug. Hij keek zijn meester met goedige oogen aan en likte hem de handen. „Laat mij; loop been", zei de schild wacht. En om den hond te dwingen heen te gaan dreigde hij hem met de kolf van zijn ge weer. Toen Capucin zag, dat hij er niet in slagen zou zich te deen begrijpen, besloot hij zonder hem heen te gaan. Hij kwam juist op tijd om zich met do laatste sol daten van liet regiment in te schepen. Firmin Bonard hoorde het drie, vier uren slaan, op de kerkklok van Rügen, maar .wachtte tevergeefs op zijn korpo raal. De krijgswet verbiedt den wachtpost te verlaten, maar de honger {leed Benard de gestrengheid der wet vergeten; hij verliet zijn post en begaf rich naar hot kamp. „Als er iemand gefusilleerd moet worden, dan is het de korporaal, die een soldaat zes uren op wacht laat staan," bromde Be nard. Hij komt in het verlaten kamp.' Geen sterveling is er te zien. Firmin denkt: Wellicht is het regiment een ander punt van het eiland gaan bezetten. Hij werpt zijn geweer op zijn schender en loopt dwars door de velden. Onderweg ziet hij een boer, die bezig is zijn land om te ploe gen. „Mijn boste man, zoudt gij mij kunnen zeggen, .welken kant do Franschen zijn uit gegaan?"' „Zij zijn vertrokken", antwoordde de boer. „.Vertrokken 1 En waarheen?" riep de soldaat uit. „Dat weet ik niet. Zij hebben zich on verwacht in alle stilte ingescheept; ik denk op een bevel van den Keizer." „Vertrokken Vertrokken 1" herhaalde Firmin Bonard, „en zij hebben mij alleen achtergelaten 1 Nu word ik opgeteekend als deserteur. O, dio korporaal I N u be grijp ik het gejank en geblaf van dien ar men Capucin; hij kwam mij het vertrek van mijn kameraden melden. Goed, edel dier, en ik heb hem geschopt, wat ik nog nooit gedaan hebl'} Daarna dacht Bonard er weer aan, dat hij als deserteur beschouwd zou worden, en deze gedachte bracht hem tot wan hoop. „Wees kalm," zei hem de boer, een soort van landelijko wijsgeer. „Klagen helpt hier niet. Blijf hier en als de Fran schen terugkomen, zullen ze je weer aan nemen. Ik zal er bij zijn, om hun te zeg gen, dat gij er niets aan doen kunt." „Ik rie wel, dat gij onze reglementen niet kent, beste man. Ik zeg je, dat er geen verschooning voor mij zal zijn." „Men kan toch niet een misdaad straf fen, die gij niet bedreven fiebt. Uw over heid had u niet hier moeten latenrij al-, leen is schuldig." De boer keek den jongen soldaat met groote oplettendheid aan. Neem j© lot ge laten aan, mijn jongen. Het hangt slechts; van jezelf af, in mij een vriend te vinden." Maar je weet niet, of ik dat verdien...." „Ik ben oud, jonge man; ik ben gewoen de menschen naar hun gelaat te oordeelen,'* antwoordde de boer. „Zeg mij, waart gij, voor gij 9oldaat werdt, wellicht landbou wer?" „Ja, dat was ik." „Welnu, ik heb op het oogenblik een flinken en verstandigen jongen noodig in mijn bedrijf en gij staat mij wel aan. Neem het aanbod aan en gij zult er geen spijt van hebben. Gij krijgt kost, inwoning, klceding en daarbij eiken Zondag eenige rijksdaal ders." „Ik neem je aanbc'd aan," antwoordde de soldaat dankbaar. „Welnu, op weg dan," oei de boer vroo- lijk. En Piet Baxen, zoo heette de akkerman, nam den jongen soldaat mee naar zijn boerderij, life grootste van hef geheel© eiland. Do jonge soldaat, weer boer geworden, toon do zijn dankbaarheid door grooten ijver en werklust. De rijke boer zag, "dat er wat in dien jongen zat. Hij wilde Bonard beloonen en tegelijk hem voor ahajtf aan zich hechten. „Mijn beste vriend," zei hij op zekeren dag, „ik heb je lief gekregen als een zoon." „Indien ik in Frankrijk mijn eigen vader niet had, die mijn terugkeer verwacht en verlangt, zou ik Rügen niet verlaten," ant woordde de jonge man. „Gij zult hem terugzien," antwoordde de landbouwer. „Gij kont uw vader self hier bij ons brengen. Maax ik wil op het oogenblik over mijn dochter spreken." Firmin kreeg een kleur, wat het scherpe oog van den grijsaard niet entging. „Indien ik mij niet vergis, kunt gij het samen zeer goed vinden," vervolgde hij. Firmin stamelde eenige onverstaanbare woorden. „Onze buren zeggen, Firmin, dal gij onze Amelie liefhebt." „Wat! Men zegt dat? Maar ik zweer u, dat ik uw dochter Amelie nooit een woond gezegd heb, dat zoo iets heeft doen veron derstellen." „Ik weet het, en daarom heb ik zelf haar dit woord gezegd." „Wat hebt gij haar gezegd?" „Dat gij haar man zult worden, mijn waarde Firmin 1 Zij is mij toen om den hals gevallen en heeft mij dankbaar om helsd." „Nu, ik omhels u ook!" riep de jonge man uit. Eenige weken later was Firmin E uard do echtgenoot van de eenige dochter van Piet Baxen, de schoon© Amelie. Vier jaren gingen voorbij, jaren van geluk en arbeid. Hij dacht er nu en 'don

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 11