Het overhouden van Azalea's.
ALLERLEI.
ren zouden, bewijzen de talrijke grootsche
waterwerken, in de negentiende eeuw on
dernomen. En al faalden menigmaal de be
rekeningen, slechts onvoorziene gebeurte
nissen leidden in de laatste veertig jaren tot
doorbraken en overstroomingen, gelukkig
niet in die mate als voorheen. Men heeft de
rivieren genormaliseerd, nieuwe .waterwegen
gegraven; de Nieuwe Merwede, de Nieuwe
Maasmond, moeten het overtolligo boven
water sneller afvoeren dan voorheen langs
de Merwede en de Lek alleen kon gebeu
ren. En toch, 12 December 1883 stond het
water te Dordrecht 3.34 M. boven A-P.y
later kwam het nogmaals tot schrikbaren
de hoogten.
Het stroomgeweld laat zich niet beper
ken, vooral als 't in bondgenootschap met
den storm zijn golven onze zeegaten indrijft
en onze dijken beukt. Dat voor onze water-
keeringen steeds enorme sommen moeten be-
8teeds worden, hebben .we in bovenstaande
bijzonderheden zoo duidelijk laten spreken'
dat verdere uiteenzetting volkomen overbo
dig is.
Zoodia, de azalea is uitgebloeid, wordt ze
uit de huiskamer verwijderd; doch men
zocrgo er voor, dat zij niet verwaarloosd
wordt. Een zonnetje op haar tijd en flink
water. In elk geval houde jnen de plant
binnen. Tegen vorst kan ze niet hoewel het
van tijd tot tijd wel eens voorkomt, dat
een „vergeten azalea" zich in den tuin
van de vorst niets aantrekt.
Het is verstandig, al do oude resten van
de bloemen te verwijderen; ook de groene
vruchten moeten er worden uitgeknipt. De
meeste metnschen zien die groene vruohten
aan voor jonge scheuten en zijn bevreesd,
die uit te knippen; men moet ze gerust
verwijderen, want zij trekken maar voed
sel uit den grond, en het haalt toch niets
uit; wij gaan immers toch geen azalea's
zaaien!
In April, liever nog in Mei, wordt de
plant verpot; de nieuwe pot behoeft maar
iets-wijder te zijn dan de oude; en al is er
geen verschil, dan is hot ook nog niet erg.
Welken grond men moet nemen Geen
kleigrond. Dan gaat uw azalea- er van
door. Maar wel: bo3chgrond, heidegrond,
veengrond, goede bladaar de.
Als de azalea verpot wordt, maakt men
den wortelklpit los, want er moet zooveel
mogelijk nieuwe aarde bij. Wie geen gele
genheid heeft, zijn azalea te verpot! la
te haar gerust staan; een flinke plant
best twee k drie jaren in denzelfden pot.
Is de verpotting goed gelukt heeft
men gezorgd voor voldoende bevochtiging,
azalea's krijgen spoedig een drogen pot-
kluit dan moet men verder beproeven,
met zijn azalea de zon achterna te kxxpen;
wij bedoelen hiermede, dat ze des morgens
worde geplaatst in een kamer op het Oos
ten, des middags op het Zuiden en in den
namiddag op het Westen. Zon, zon en nog
eens zon De zon is de groote bron van alle
leven, ook van de azalea's.
Dat naloopen is wel een beetje lastig;
maar één van tweeën: naloopen en in het
voorjaar bloemen, of niet naloopen, maar
dan ook geen bloemen.
En om het niet te vergetenzet de ra
men, waarvoor de azalea's staan, maar
altijd open in den zomer. Frissche lucht
hebben ze hoog noodig.
In het najaar of vroeg in het voorjaar,
wanneer do knoppen flink zijn aangeko
men, zet men ze allengs in de verwarmde
kamer.
Gesnoeid behoeft er niet veel aan te wor
den. Hier en daar een scheutje wegnemen,
dat wat dicht bij een ander zit, en verder
leert alles wel vanzelf. Wat lang, slap en
dun wordt, neemt men ook maar weg.
Eeu gewoon mensch krijgt niet gemakke
lijk zoo'n gladgeschoren azalea, die één en
al bloem is. Dat behoeft ook niet, want die
kronen zijn zeer leelijk. Beter is het, den
heester wat aan zijn natuur over te laten;
dat staat ook veel aardiger.
Het spreekt vanzelf, dat men van tijd
tot tijd zijn plant wat aftreksel van koe
mest geeft of een goeden kunstmest. Plan
ten eten óók.
En nu voor de tuin bezitters.
Men behandelt de planten eerst precies
zooals hierboven is aangegeven, doch men
houdt ze niet binnen, mjm.r plaatst ze in
den tuin op een zonnig plekje. Het best
is, een gat in de aarde te graven en daarin
dan den pot te zetten, tot aan den rand
toe; vervolgens alles goed aanvullen.
Men behoeft nu de zon niet achterna te
loopen. Alleen zorgen voor gieten van on
der en boven en van tijd tot tijd gieren.
In September haalt men de planten binnen,
want tegen nachtvorst kunnen ze niet. De
eerste weken worden ze in huis nog koel ge
houden en eerst veel later, wanneer de
knoppen frisch ontwikkelen, in de matig
verwarmde kamer gebracht.
Wekelijksche Kalender.
Zondag.
De ernst is de wegwijzer naar het geluk,
de opgeruimdheid is het geluk zelf.
maandag.
Men kan iemand met enkel schouder
ophalen de eer ontnemen.
Dinsdag.
Het is beter kinderen aan vrijheid dan
aan tucht te wennen.
Woensdag.
't Geheim van veel weten
Bestaat in niets vergeten.
4
Donderdag.
Veracht geen kleinigheên: de netheid
schuilt in 't kleine.
Maar stel in kleinigheid geen onverdiend
belang.
Vrijdag.
Draaiende molentjes roesten niet.
Zaterdag.
Verachtelijk is een vrouw, die zich verve
len kan als zij kinderen heeft.
STOPGOUD.
Niet elke ramp blijkt op den duur een
vlt'ek te zijn. Vroege tegenspoed zoowel bij
volken als individuen is dikwijls een zegeu.
Moeilijkheden, die wij doormaken, zijn__ons
riet alleen tot leering, maar sterken ons
in onze toekomstige overwinningen.
S h a r p e.
Ja, de kind'ren Gods zijn blijde,
Blijde ook onder strijd of plicht.
't Leven heeft zijn donkre zijde,
Maar hun ziele heeft het licht.
De Geneste t.
RECEPT.
Oxtail- of ossenstaart-soep.
Een ossenstaart wordt goed gewasschen
en in stukken gesneden en dan gefruit
met een paar lepels boter en de volgendo
kruiden en groenten: een fijn gesneden
uitje, een paar dito worteltjes, een stukje
knolselderij, wat fijngehakte pieterselie en
zuring, eenige kruidnagelen, een stukje
foelie, wat peper en zout naar smaak. AJs
alles bruin is, voegt men er twee liter
sterken bouillon bij, laat alles met elkaar
twee uren zachtjes koken en giet dan den
bouillon door een zeef. Nu fruit men een
paar lepels bloem met boter en voegt die
bij de soeplaat ze daarmee nog tien mi
nuten koken. Men presenteert in dé soep
eenige stukjes vleesch, van den staart af
gesneden, en voor het opdoen mengt men
cr ©en bierglas rooden wijn dooi heen
Fortuin en Pink-Piilen.
'Ons kwam onder de oogen een bericht,
meldende wat de uitvinder der Pink-Pilleo
met deze heeft verdiend.
Twintig jaren geleden was George Taylor
Fulford een kleine drogist te Brookville,
'een Canadeesch dorpje aan de St.-Lauren
ce-rivier. Op een keer vond hij een pil tot
genezing der bloedarmoede uit. Hij zag
daarin een fortuin. Groote sommen werden
door hem aan adverteeren besteed. En deze
advertenties zoowel als de aftrek zijner
pillen brachten hem zooveel voordeel in.
dat hij onlangs bij zijn, dood een vermogen
van 15,732,000 naliet.
Twee brutaaltjes.
Om dit verhaaltje te begrijpen, moet meo
weten, dat in Amerika de journalisten
veel voorrechten, op sommige spoorweglij -
nen bijvoorbeeld vrij reizen, hebben.
Een jong Amerikaan, die in de rechten
gestudeerd had, maar als advocaat geen
praktijk kon krijgen, besloot een anderen
werkkring te zoeken. Hij had gehoord, dat
aan het bureau van een courant in een na-
buiige plaats een redacteur gevraagd werd
en besloot een poging te doen om die be
trekking te krijgen. Maar daarvoor was het
noodig, dat hij zich in persoon ging aanmel
den. Hij had echter geen geld en besloot
zijn toevlucht te nemen tot groote bruta
liteit.
Hij nam plaats in den trein en toen de
conducteur hem naar zijn kaartje *roeg,
zeide hij doodkalm:
„Ik ben verslaggever van aai en dat
blad te N. Het is dus zeker in orde?"
De conducteur zag hem onderzoekend
aan.
,,De hoofdredacteur van dat blad zit in
een der rookcoupé's. Wanneer hij u her
kent, is het in orde. Ga maar even mee."
De man kon natuurlijk niet anders doen
als den conducteur naar den rookcoupé vol
gen.
De heer, die daar zat te lezqu, zag de
beide mannen even aan, en toen het geval
hem was uitgelegd, zeide hij achteloos:
„Zeker, het is goed. Hij is een vaai de
redacteurs."
Voordat de plaats van aankomst bereikt
was, zocht de jonge man den hoofdredac
teur nog eens op en vroeg hem:
„Waarom zeide u, dat u mij herkende!
Ik ben geen redacteur van uw blad."
„Ik ben ook de hoofdredacteur niet",
was het verbazingwekkende antwoord. „Ik
reis onder zijn naam en ik was doodsbe
nauwd, dat a mij zou verraden."
Een Republiek. „Mijn huishou
ding", zei Joris Goedbloed tot een vriend,
„is het model van een re pub like in sch en
regee rings vorm. Mijn vrouw is minister
van financiën, mijn schoonmoeder van oor
log en mijn dochter van buitenlandsche za
ken."
„En u is natuurlijk de president."
„O, pardon, dat is de keukenmeid."
„Dat begrijp ik niet. Wat is u dan in
die republiek?"
„Ik ben het volk, dat de belastingen op
brengt."
Wie kaatst moet den bal ver
wachten. De graaf van Soissons had
een rossen baard. Toen Hendrik IV een
jachtpartij op zijn landgoederen kwam bij
wonen, vroeg hij in tegenwoordigheid vau
den Koning aan zijn tuinman, die met gweu
mogelijkheid aan een baard kon komen:
„Waarom draagt gij geen baard?'
De tuinman antwoordde: „Terwijl de
goede God uitdeeling van baarden hield,
kwam ik, toen er geen andere dan rosse
meer over warenmaar ik wou er liever in 't
geheel geen hebben dan een van zulke
kleur."
„Kellner, wat moet dit zijn?"
„Runderlapje, mijnheer."
„Wel, lieve hemel! Ik heb wel eens ge
hoord' van een houten paard, van een gou
den kalf ook, maar nog nooit van een koe
van caoutchouc!"