Stormvloeden.
van het Kanseliorspaleis, vaar de staats
zaken meestal op peripatetische wijze"
worden behandeld, op de wandeling langs
de Lanen van het fraaie park.
Na afloop van het Keizerlijk bezoek,
dat zelden korter dan een uur duurt, gaat
de Kanselier weer naar zijn arbeidskabinet
en geeft de daags te voren aangevraagde
audiënties, welke elk slechts weinige minu
ten duren. Hierop volgt het aanhooren
der rapporten der verschillende „Vortrar
gende Rate", in de eerste plaats van den
chef der Rijkskanselarij von Loebell. Om
halftwee wordt het tweede ontbijt gebruikt,
waaraan meestal gasten deelnemen; dik
wijls personen, met wie de Kanselier tege
lijkertijd staatszaken bespreekt. De keuken
in prins von Balcw's huis is uitnemend. De
Kanselier is een groot eter, wat zich zoowel
door zijn Hamburger afkomst als door zijn
vroegere diplomatische carrière laat ver-
klaren(l); gelijktijdig is hij echter zeer
kieschkeurig zoowel wat de soort als de
toebereiding der culinarische genoegens be
treft. Zijn kok is een Franschman, die met
zijn familie in het Kanselierspaleis woont
en een zeer ruim salaris geniet.
Na het tweede ontbijt begeeft zich do
Prins naar zijn bibliotheek, waar hij ge
woonlijk een poos met zijn echtgenoote al
leen vertoeft, doch waar men te voren por
tefeuilles met stukken ter onderteekening
heeft neergelegd. Gedurende dit uurtje
wordt vermoedelijk 'n welverdiend tukje ge
daan. Van drie uren af tot acht uren des
avonds onafgebroken conferenties met res
sortambtenaren, die rapport komen uit
brengen over de zaken van hun ,,Decer-
nat"; vervolgens dicteert de Kanselier
staatsstukken, instructies, ,,Erlasse",
enz. Om acht uren wordt gedineerd, waar
toe eveneens bijna altijd uitnoodigingen
worden verzonden. Nauwelijks hebben de
laatste gasten het paleis verlaten of de Kan
selier zet zich weer aan zijn schrijftafel, om
niet vóór middernacht naar bed te gaan.
Gedurende den ganschen dag, zelfs gedu
rende den maaltijd, worden hem stukken
voorgelegd ter kennisneming of onderteeke
ning, of de officieele telegrammen, voor
zoover deze ter publioeering door het
"Wolffsch© bureau bestemd zijn.
In den laatsten tijd was de hierboven
in het kort geschetste dagelijksche pen
sum'' nog belangrijk vermeerderd. Gedu
rende den loop der conferentie in Algeciras
gebeurde het dikwijls, dat de Kanselier met
zijn Geheimraden tot diep in den nacht
werkte, telegrammen ontving, bewerkte en
beantwoordde.
De werkkracht van den Prins is op zich-
zelve zeer groot; van daar, dat de oorzaken
voor zijn tijdelijke ongesteldheid behalve
aan de grootere vermoeienissen der laatste
weken en maanden geweten moeten worden
aan eenige kleine toevallige omstandighe
den. Er heerschte in de zittingzaal een
drukkende hitte en door een venster scheen
een zonnestraal juist op de oogen van den
Prins"( 1)
De beide laatste redenen, welke de ,,bron"
voor het ongeval aangeeft, komen zeer go-
zocht voor. Van een bijzonder warme tem
peratuur was in de zaal niets te bespeu
ren; evenmin van den bewusten feilen
zonnestraal", en wel om de zeer eenvou
dige reden, dat de zittingzaal haar licht
niet door zijramen ontvangt, maar door
een lantaarn in het plafond van gebrand
glas, in het midden versierd met een reus
achtig Rijkswapen.
Het ontzettend hooge water, dat kort
geleden een deel van Zeeland in een water
woestijn heeft herschapen, is veroorzaakt
door een stormvloed uit het Noordwesten,
zooals or vele in den loop der eeuwen ons
vaderland hebben geteisterd. Een der me
dewerkers van de „Dcrdr. Crt." herin
nerde aan de watervloeden uit het grijze
verleden.
Op 26 December 839 stond het water tot
aan de toppen der duinen en vele men-
Bchcn en dieren verdronken.-
In 1170, na een heeten zomer, volgde in
den herfst een geweldige storm, die het
zeewater hoog over alle landen joeg. Fries
land werd geheel overstroomd, in Kenne-
merland verdronk het meeste vee en in
Utrecht drong het zeewater zoo ver de ri
vieren in, dat de zeevisch in grachten
van de stad Utrecht zwom. In de 13de
eeuw ontstonden, door geweldige vloeden
en doorbraken, Zuiderzee en Dollart, waar,
van de eerst© nog steeds niet op het water
herwonnen is. Geheel Zeeland overstroom
de toen mede en verkreeg het verbrokkelde
voorkomen, dat wij nog kennen. Dat bij
deze en dergelijke rampen honderden men-
schen en stuks vee omkwamen; dat vel©
landstreken jarenlang voor landbouw' en
veeteelt onbruikbaar bleven, behoeft bijna
niet vermeld te worden. In de 14d© eeuw,
1324, bezweek de Lekdijk en werd het
grootste deel van Zuid-Holland onder wa
ter gezet; Zwijndrecht geraakt© „rijdende",
d. L onbedijkt, en de Alblasserwaard be
gon een lijdensgeschiedenis, die misschien
nog niet besloten is.
Wel werd men in die eeuw er meer op
bedacht voor den welstand van dijken,
sluizen en andere waterkeeringen nauwlet
tender zorg te dragen, maar de nieuwe
colleges konden toch de groot© rampen,
als van 1334, toen Friesland, Heiland en
Zeeland overstroomd werden, niet voorko
men. De martelkroon ontviDg Zuid-Holland
op 18 November 1421, toen do groote ZuicL
Hollandsch© Waard bij Achthoeven inbrak,
en 72 dorpen, kasteelen en gehuchten voor
eeuwen door den vloed bedolven werden.
Oorlogstijden en onderlinge afgunst belem
merden jarenlang de herovering van deze
vruchtbare waard. Eerst sedert 1603 begon
men in den wijden waterplas land aan te
winnen, nu tot het prachtige eiland van
Dordrecht aangegroeid.
D© zestiende eeuw bracht overstroomin
gen in groot getal en tijden van oorlog,
vervolging en andere tegenspoed hielden
de handen meestal terug om de aange
richte onheilen te lenigen. Zoo brak in
1523 wederom de Lekdijk door en stond
Holland tot Leiden toe onder water. In
1530, op 15 November, volgde een nieuwe
ramp, zoo voor Holland als voor Zeeland,
waar o. a. de bloeiende stad Reimerswaal
een prooi der gc'l ven weru. In 1532 werd op
2 November dezelfde provincie opnieuw
geteisterd en steeg in Holland het water
een voet ever de dijken, terwijl de dijken
van West-Friesland enorm geteisterd wer
den.
Pe beruchte Allerheiligenvloed van I
November 1570 benam meer dan 20,000
menschen het leven. In Friesland, Holland
en "Vlaanderen, overal was de ramp ontzet
tend. De stad Goeree zag haar muren om
storten, de dijken in de buurt van Amster
dam braken op 12 a 13 plaatsen door, pak.
huizen en kelders stonden vol.
Ook in de omstreken der stad liep hot
water overal in, o. a. over den dijk van
Bonaventura. De Alblasser- en Krimpener-
waard braken in, ja geheel Zuid-Holland
van Brielle tot Gorkum geleek een zee.
"Vooral de Alblasserwaard, die nauw her
steld was van de inbraken van 1665, leed
verschrikkelijk.
Maar het was of het water van geen op
houden wist, want gedurende het tijdperk
van 1573 tot 1577 her' aalden zich de over-
etroomingen telkens in meer of mindere
mate
De laatste hooge vloed in de zestiende
eeuw was van 5 Maart 1595, toen de rivie
ren zoo hoog zwollen als geen menschen
zich konden herinneren. Bij Papendrecht
liep de Alblasserwaard onder en vervol
gens stonden Bommelerwaard en Betuw©
blank.
In 1624 ontstond na een strenge vorst
een doorbraak van den Lekdijk, waardoor
Holland tot Amsterdam onderliep en het
buiten- en binnenwater aldaar even hoog
stond.
Tueschen 1650 en 1660 brak de Alblasser
waard weer herhaaldelijk in.
In 1675, gedurende een Noord wester
storm op 4 en 5 November, brak de zee
bij Den Helder in en sloeg een stuk van
Huisduinen af en overstroomde al het land
tusscben do Zijpe en Wielingen. Te Am
sterdam stond het water op den Dam en
spoelde over den Nieuwendijk. Do dijk van
het IJ bezweek en Waterland en ander©
streken aan d© Zuiderzee braken op tal
van plaatsen in.
Nog heviger was do Noord-Noord-
Wester-8torm van 1682 (26 Januari), dio het
water hoog opjoeg, Dordrecht en Rotter
dam onder water zette en veel verlies aan
menschenlevens in Zeeland cn Vlaanderen
veroorzaakte. Hij werd 22 November 1686
gevolgd door een nog hooger vloed, di©
vooral Groningen teisterde, waar het wa
ter meer dan 8 voet hoog over de dijken
stroomde en meer dan 1200 menschen en
5000 stuks vee omkwamen, terwijl de scha
de aan huizen, enz. niet te overzien was.
Ook de achttiende eeuw heeft haar be
hoorlijk aandeel in stormen en hoog water
geleverd. De geweldige vloeden van 1706,
1715 cn van 1717 teisterden verschillend©
streken; o. a. hadden de dijken der pol
ders bezuiden de stad Dordrecht het hard
te verantwoorden. De AUoyson-poldor
brak zoodanig in, dat de ingelanden niet
bij machte waren d© geleden schade te
herstellen en de hulp der andere polders
inriepen om het geheole eiland voor on
dergang te behoeden. In dien tijd kwam
do gemeen© dijkage der vier polders op het
eiland van Dordrecht tot stand, waaraan
de Wieldrochtsche polder evenwel geen
deel nam.
In 1726 veroorzaakten ijsveretoppingeo
en hooge waterstanden geweldige doorbra
ken, waarvan d© Krimpenerwaard en do
Alblasserwaard bij Kedichem weer de du
pe werden. In 1740 en 1741 herhaalden zich
die rampen voor dezelfde streken en weder,
cm in het tijdperk van 1744 tot 1751 bijo*
jaarlijks.
Nog veel erger waren evenwel de ram
pen van 1809, toen 31 Januari de dijkeo
van Zuid-Holland en Gelderland voor het
watergeweld bezweken. De Alblasserwaard
werd weder overstroomd, honderden
vluchtten her- en derwaarts en zochten voor
al in Dordrecht een veilig toevluchtsoord.
En zij vonden er hulp en steun. In de bou-
tou loodsen in bot Stok, vrocgw to© ka
zernen gebruikt, vonden de vlnohtelingen,
van allee beroofd, een onderkomen, waar
hun, van stads- en Regeeringaweg©, het
noodige verschaft werd. In die rampzalig©
dagen mag met lef vermeld worden het
schoone voorbeeld en hulpbetoon, door dec
Koning van Holland, Lede wijk Napoleon,
gegeven, door zijn belangrijke maatrege
len in bet belang der geinundeerden.
Ook 1820 behoort onder de rampjaren en
het was wederom na een zeer strengen win
ter, dat op 26 Januari de groote rivieren
haar ontzettende watermassa's weder over
de omgelegen landen uitstortten. Dordrecht
werd opnieuw het toevluohteoord van hon
derden menschen met hun vee.
Vijf jaren later hadden nieuwe overstroo-
mingen plaats. Een Noordweeter orkaan
joeg op 4 Februari 1825 het water zóó op,
dat nagenoeg de geheel© stad onderliep.
De achterstad liep onder, de havenge
deelten moesten met schuiten bevaren war
den. In de Groote Kerk plaste het water
een voet hoog. Evenwel, Dordrecht kwam
er met betrekkelijk weinig sohade af, mm*
niet alzoo andere streken. Meer dan dertig
duizend menschen verloren have en goed;
de ellende was ontzettend, maar daartegen
over stond ook weer een hulpbetoon, dat in
korten tijd meer dan 3 millioeo gulden bij
eenbracht om den nood te verzachten.
De watervloeden van 1825 vonden in dien
van 1861 een treffende wedergade en we be
hoeven hier niet in bijzonderheden te tre
den over de verschrikkelijke onheilen, toen
in Gelderland aangericht. Ook hier liet de
Nederl indsche hulpvaardigheid zich niet
onbetuigd.
Dat na zulk een uitgebreide reeks van
rampen onze waterbouwkundigen op midde
len peinsden om het watergevaar te vermin
deren, de dijken t© verzwaren en alles in
bet werk te stellen, dat rampen als van 1825
en 1861 tot de hooge zeldzaamheden beh«o-