Von Bfilow's dagverdeeling. b« een Wonderdokter. In feuilletonvorm heeft dr. R Feenstra 1 in het dagblad „De Telegraaf" een en an der medegedeeld over zulk een mensch, wien hij in de eerste helft dezer maand van uit Amsterdam een bezoek bracht. In een inleiding tot dit verhaal neem'c hij den wonderdokter (De Haas, van „Ha- bis Peroara") duchtig onderhanden en be- 1 titelt hij hem met allerlei „mooie" namen. Hij spreekt toch in die inleiding van den wonderdokter als van een boerenhannes, die de riksen en de guldens maar voor het graaien heeft; als van een leepe, grijze vos, femelaar in parabelen, schuddepeinzer in gedachten, voorschrijver van al thee, vijg, vioolcjeskruid, mentha, gentiaan wortel, zoethout, kamillen, bardanae en al wat de antieke pharmacie van vijftig jaren her in fraai beschilderde laatjes onder de toon bank droeg; als van een boeren-gladakker- in grijzen, teller van veler ezelen bankpa pieren buit, een boer met een fietspet op, enz., enz. En dan, komende tot het verhaal van zijn bezcek, vertelt dr. F. nagenoeg aldus (nagenoeg, want hier en daar vertalen wij in het Nederlandsch of laten weg oen uitdrukking, zeer waarschijnlijk onwelge vallig in de oogen van eenigen onzer le zers en door welke weglating het verhaal niet van beteekenis wordt geschaad) Vanmorgen met den sneltrein van even negen uren naar Leiden. In den zonnigen morgen lag bontgespreid het blcemen- kleed. Eeo zachte zon schreide tranen van weemoed in de klokken. Om de per verse stupiditeit van die lijden? In Lei den vroeg ik het mijzelf af in ootmoe dig be-lijden. Op het perron klokte de trein 'n kleurig menschengulfje uit. Op dat oogenblik liep ik nog als de kinder lijke onbewuste. Tusschen de lage huizen, bij knoppende boomenagenten, met helmen in blauw; en aardige tennis- keetjes; langs vriendelijke grachtjes. Dan voel je je goed. Ruik je gegane lentes in nieuw aroom. Staat je geest allerminst naar patiëntenlamentaties. De Vinkweg? Rechtdoor, de tram langs, meneer. Do Vinkweg? Rechtsom, dat bruggie over, meneer. Eindelijk ga je op 'n straatweg. Zacht, winddcorhuppeld, zwiepereni de takjes, waaraan gToengele loten gebon den. Het gras krijgt kleur. Madeliefjes in de weiden, 'n Heerlijk-aaDroosterend lentezonnetje, dat glanslak op de twijgjes strijkt. Een molen. Zijlings glimmen de ijzers van een stoomtram. Dan kijk je-is a'hterom, op dien dooien weg, om je te orienteeren. Wat is dat daar? Vriendelijk wandelende groep jes; paren. Achter je ?n dun, maar toch merkbaar kleurig menschengulfje. O, jé, de 'rein is an en die heele zaak gaat naar den kwakzalver 1 De ideeën-assc'. ciatie zit in 'n oogenblik. Rustig blijf je als 'n eenzame torpedo vóórploegen. Een wit huis Een tuirtangetje, met wach tend volk er in. Villa „Habis Percara" Geen twijfel. Een houten hekje draai je op, en in ziekelijken cadans laat je je bottines door 't kiezel slepen, dat de steentjes verwikken, springen. Een pas sende entrée de passage! Aan de passage wat ruw geschilderde banken, 'n halve deur op schragen. Da&t zaten in het kwieke zonnetje de laatst- gekomen patiënten. Menscheh uit wat je noemt: den gegoeden middenstand. Te hannesen over rterlui kwalen. Over 't succes-fou van den wonderdokt r. Ook 'n paar stadsdames. Wel stond op geen de zer gezichten 't stempel van geestesadel; maar wie gansch platte en stomme gezich ten supposeert, raadt valsoh. 't Waren zoo gemiddelde huis-, tuin- of keuken facies. In de wachtkamer, waarboven staat A. Reep. Verlof, zat rt geperst-vc'l Er was 'n klein buffet ingericht; met billijke consumptie- Een aardige meid be diende er de klanten 'd kerraiskamme- tje met glinsterversier in *t haar; dat weinig paste bij de noo-Hrukkende godza lige spreuken, die aan den wand geplakt hingen. Er zaten naar schatting zestig menschen. Boerenwijfjes met stroohoeden cp de kant- omhulde bekapte knikkerkopjee. Zuid- Hollandsche dracht. Boeren met broeken: sluiting horizontaal navelhoogte. Kale stadsjoggen. Dikke puffige vrouwen, 'n Oud, bleek burgermenschje, dat jammer de, dat ze heel van Amsterdam was geko men; waarop ze terug kreeg van 'n rood- bittergelatig heer: Ik en me vrouw komme van de Zaan. Er heerschte 'n benauwde lucht van tegen mekaar zittende men schen, koffiedamp en zieke adems. De ventilatie wae treurig. Reden waarom ik 'm gauw smeerde, na genoteerd te hebben, dat de stemming gelaten was. Ik zat al van vanmorgen zeven uur, luidde hier en daar de klacht 't Was nota ben© bij twaalven. Dinsdag, n slappe weekdag 1 's Mor gens om ze9 uur staan er al menschen voor de poort, terwijl de Zeergeleerde Wcnder Dr. pas om halftien begint te zit ten. De vent heeft gelijkHoe duurder hij zich houdt, te forscher zal het rinke len. Buiten den veestal ik noem 't vrien delijk vertrek stal, vanwege de gelaten veestemming; de broeilucht zocht ik me 'n plaats in 't zennetje. Zijlings ont dekte ik een achterdeur, waarop imponee rend in stijl geschilderd stond: Verboden toegang. Aha, dat is wat voor jou, jongen. Een dame, die 'k al eerder in de gaten had gehad, riengelde net aan 't belletje. Een Amsterdamse he ma met een niet-onaardi- ge dochter. Ma had kleine zenuwoogjes. De dochter een gouen Zeeuwsche broche. Je zag direct: de affaire is om de dochter begonnen. Een tik anemie. Zo bewoog statig, keek strak bladerde in 'n no vellen-bundel*. Immortellenkrans van Seip- gens schreed gansch-afgemeten in de droevige cadans van beur lectuur. Zoo'n veulentje, dat de bergen 's in moet. Twin- tig kilometer per dag klimmen en dalen; 'n staal kuur nieuw krachtig bloed fok ken! Wat doen nou zulke menschen in de kou? Even port het donkbeeld je op! Nette, verstandige lui. Uit goed milieu; dat zie je ze an. Enfin't zijn vrouwen l... Ik papte zachtjes aan met mama. Nog maals bellen! Ja-ji'ist. Ik wil ook gauw geholpen werden. Verscheen een tand- looze gore jongejuffer. Streek ik 'n nieuw- zilveren pop langs 't barstige vel, liet blik- keren kennend den weg aller wegen, 't Was mis. Had ik te laag geschoten? Moest het een riks wezen?... Heeft u geschreven, meneer? Nee! Dan kan ik niets voor u doenwichtenMaar voor aan den straatweg rateldeunden ieder keer bakjes voor zag je dure huis-- lieden uitstijgen. Te deksel, daar moest toch nog een andere weg wezen; die lood recht in 't tabernakel van den oude ging. Minstens tot twee uur wachten, dan zal ik nog eens voer u vracren had de dienstdoende jongejuffer bescheid gegeven. Na twee uur gaat het hek dicht, dsn neemt do dokter geen mins meer an, smoesden de wachtkamerklanten. A la bonne heurel Fluitend ging ik mijns weegs. In Leiden een zwaar plat-du-jour verschalken; op be tore strategie broeien! Half-twee was ik retour. Altijd nog de zelfde wachtende menschen. Koeien, die gemolken moeten worden, kunnen niet ge dweeër staan trappelen. Hier gold het zil- vertappenMevrouw en dochter ston den nog steeds aan do verboden deur. Maar mama's gezicht teekende ontspanning. We komen er gauw in, zei ze me enthusiast. Door de voordeur; dat gaat. Maar dan is het tarief vijf gulden. Ik naar de voordeur. Tiengeliengelienge. lien. Zelfd© meid. Zeg-is, ik meet geholpen worden, ben er expres voor uit Amsterdam gekomen. Is het vijf gulden; goed! En dik ke fooi. Ik deed beloften als een kwak zalver. Dat kan je je permitteeren, als je toch geen plan hebt, ze te houden. Vijf minuten la .er werd ik binnengeroe pen; nijdig begluurd dcor de wachtenden; jaloersch nagekeken. Ik lekker. Ziekte: aan de keel. Verouderde bronchitis of maagzweer? 'k Had nog te kiezen. Niet mieren. En avant: Katarrhi We zaten twaalf: zoogenaamde vijf-gul dens-klanten. In een kring om 'n paar aan. geschoven tafeltjes in 'n baLkcnkamer; die van boersche meubileering en vrij sma keloos opgekleed was. De edele grijsaard zat op de presidentsplaats. Grijze bakke baardjes; springende krullen. Een kei van 'n gevel. Oogen, waarin het duister van den levensavond bereids nevels sluierde. Fietspet op; lusterjasje aan kussen on der z'n dorre derrière. Achter me 'n bi- bliotheekkast. Wat oude albums der na tuur, en wat populaire werken over ge neeskunde van decenniën her. Op 'n kast pronkt© nog een goed gepoetst modern mi croscoop. Een ros-wit-gevlekte poes sloop over het kleedje. Het vraag- en antwoor- denspel viel me erg tegen. Klèp 1 Geen anamnese. Geen enkele fatsoenlijk-orièn- teerende vraag. Niks. Suffe boeren-kul- koek. Soms 'n parabel. U heb blinddarm, maag, lever. Mij vroeg ie: brandt je keel Neen Alvi-li zoo iets riep hij naar z'n apteekjongen. Kreeg 'k 'n pak krui den. Althee, violenkruid, zoethout, car ragheen, nog 'n paar ïan die onschadelij ke zoetigheden, met vijgen te trekken. En zalf voor me keel, die 'k bij voorloopig reuk-onderzoek als verbasterde Unguen- tum E.lemi wist te betrappen. Het ver hoor van die ernstig-knikkeleu.de patiënten als getuige bij te zitten, was hoog- interessant. M'n Amsterdamsch vriendin netje kwam aan de beurt. Ik vlaste al op iets pikants; voor mijn part 'n vleesoh- boom. Eilacie 't lieve kind had hooi koorts. Nies je? vroeg de wonderman. Klaar. Ik had de gelegenheid haar krui den te zien: senneblaadjes, gentiaan, mentha en dergelijke. Mamaatje gooide van dankbaarheid 'n heele sleuf zilver op tafel. Ik geloof: het .waren er meer dan vijf blanke Hollandsche guldens. Waar- schijnlijk reageerde dat op den suffen kop van den wonderdokter. Z'n slaperige oogen gingen levendig staanen hij gaf ook nog 'n doosje pillen. Miserabel-gedraaide, die bar naar den duivelsdrek smaakten. Praat te onmiddellijk en beslist: van weerkomen als de boel op is. Bij mij zat het niet zoo goed. Ik schond m'n ö-guldens-belofte. Dat zit 'm zoo. Geld-vragen mag de dok ter niet. Deed ie dat, dan kreeg i© gauw de Volksgezondheid aan z'n pantalon. Het is daarom zede, dat de patiënten uit eigen beweging 'n willekeurig bedrag op tafel laten tikken. Ik volstond met 'n minimum betaling voor zalf en kruiden. Het zilver tikt overigens vanzelf bij den boerenlobbes op tafel. Er komen zelfs minsen van 't Hof, smoezelen ze in de wachtkamer van de guldensklanten. Hij ziet direct of het kanker is. Hij ziet je door je kleeren heen. Daar windt de volksverbeelding den grijsaard 'n kroon om z'n rimpelige, geprononceerd-vossige, maar overigens zwak-intelligente slapen. Binnen zit geen wondermangeen ha vik, die Amerikaansch 't varken struipt. Maar 'n poseerende, knikkende, suffe boer, die ja-knikt, wauwelt en zittende „for tuin" wint: de „edele grijsaard" van „Habis Percara.' Nu in den laatsten tijd vooral de per soon van den Duitschen Rijkskanselier veel besproken werd, gaf ook de „Neue Ge sel 1 sok aft lich© Correspondent" een uitvoe rige beschrijving van von Billow's dagver deeling, waaraan het volgende is ontleend: Prins von Bülow is geen langslaper. Hij staat 's morgens steeds om zeven uren op, neemt een bad, ontbijt en betreedt om halfacht zijn werkkabinet, v."aar de nieuw ste stukken reeds voor hem gereed liggen. Bijna dagelijks ontvangt hij om halfnegen het bezoek van den Keizer, wien hij over de loopende zaken rapporteert. Aan het bezoek bij von Bülow is dan reeds voor don Keizer een wandeling in den Tiergarten voorafgegaan. Bij mooi weer begeven Kei zer en Kanselier zich gewoonlijk in hot park

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12