m. 14143. 31 Maart i906. TE LAAT! Derde Blad. Don dag, nadat zij in de nieuwe garni zoensplaats waren aangekomen! bad de fa milie Claar reeds bezoek gekregen van de twee nieuwe buurvrouwen. Daar heer des huizes, kapitein Claar, niet thuis was, had mevrouw do honneurs waargenomen en liep met de bezoeksters wat in den tuin te babbelen. Of ze het plaatsje nogal aardig vond en al wat op haai* gemak was? O zeker, heel, heel lief, aardig plaatsje. En of ze het nogal met de dienstboden schikken kon? O, ja, uitnemend; zij kon zich zoo in al lee schikken. Zoo heelemaal geen pretcn- eies had ze. Och, en moeilijkheden komt men zoo spelend te boven, vooral wanneer men niet op een paar gulden te zien had, zooals zij. „Ik heb," ratelde ze voort, „ook nog mijn kinderjuf meegebracht. Het is wel onpleizierig, dat ze zoo in plaatselijke kleeding loopt en overal do aandacht trekt, maar daar stoor ik me dan maar niet aan. Zoolang juffrouw Wald bij ons is, kan ik ten minste mijn maatschappelijke plichten een beetje waarnemen; zc let niet alleen op do kinderen, maar houdt ook het oog op de dienstboden. Ik laat haar in geen geval gaan, ook al zou ze nog zooveel loon eischen." „Ja. daar hebt u dan ook groot gelijk in," vielen de dames bij. „Ze heeft dus ze ker zelf geen kinderen, dat ze zoo goed in dienst blijven kan. Het is toch een we duwe?" „Dat is zoo, maar ze heeft toch kinderen ook. Het is de eenige schaduwzijde, dat zij zoo mi en dan ik mag wel haast zeggen heele dagen achter elkander heimwee naar haar kinderen heeft. We zeggen dan maar, dat ze. „d'er dag iieeft". Laatst zou haar jongen <ie eerste H. Communie gaan doen en zij wilde absoluut naar huis. Wij trachtten haar op alle mogelijke wij zen tegen te houden. Eindelijk stemde ze er in toe te blijven, toon wij beloofd hadden den jongen heelemaal voor die gelegenheid te kleeden. Wij behoeven niet op een paar gulden te zien, zooals ik al zeide; en het is heel onpleizierig den kinderen eeB andere juffrouw te móeten geven." „Ja, erg onpleizierig", hernamen de da mes. „Het is me ook een toestand daar thuis. Juffrouw Wald is door haar man in zeer on aangename omstandigheden achtergelaten en daar zij heelemaal niet in staat was iets te verdienen, moet de gemeente voor het onderhoud der kinderen zorg dragen. Daar toe worden de kinderen in het openbaar uitbesteed wat komiek, vindt u niet? en aan den minstbiedende gegund." „Maar hoe is zij dan bij u gekomen?" „Door een advertentie, waarin iemand een plaats als kinderjuffrouw zocht Ama^ lia was toen nog een klein kind. dat veel verpleging noodig had. Nu verdient de juf frouw een goed sommetje en heeft voor weinig arbeid goeden kost. Zij kan mis schien wel wat voor later dagen op zij leggen, want nog eens, ze krijgt een buiten- gewoon salaris, en het zou erg ondankbaar zijn, wanneer ze naar huis wiiue gaan. Ik kan baar heelemaal niet ontberen, want ik moet mijn maatschappelijke plichten waarnemen." Uit de veranda klonken op dat oogen- blik luid© kinderstemmen- Met een bemin nelijk glimlachje deed mevrouw Claar de deur open en stelde haar kinderen v_»or, die de dames natuurlijk buitengewoon lief vonden. Juffrouw Wald was bij de deur blijven staan. Met van moedergeluk stralende oogen had mevrouw Claar haar aangeke ken. Wat was dat nu weer? Ze had roodge weende oogen. Zij bleef niet lang in onzekerheid. Toen de dames met veel complimenten en buigingen waren weggegaan en op straat nog het noodige over baar nieuwe kennis hadden laten hooren, stormde me vrouw op de kinderjuffrouw los. ,,Ik blijf niet, ik blijf niet", was alles, wilt zij in baar plat dialect liet hooren. „Mijn kind is ziek en verlangt naar me. Ik ga naar huis, ik wil niet langer blijven. Wanneer mijn kind sterft en ik zou daar niet bij zijn, dan zou het mijn dood zijn." Toen de kapitein thuis kwam, bracht hij haar tot bedarenZij zou ten minste blij ven, tot hij getelegrafeerd had, of het wérkelijk wel zoo erg met de ziekte was en tot mevrouw een noodhulp zou gevonden hebben. Graag zou hij haar geholpen heb ben, maar mevTouw kon zich toch niet met drie kinderen bemoeienWanneer "j zich dan maar door wat verhooging van loon zou laten overhalen. Tegen verwachting in, was spoedig ean noodhulp gevonden, zelfs vódr het ant woord terug was. Nu kon ze wel gaan. Mijnheer en mevrouw brachten haar zelf naar het station: ctat zou een heel goeden indruk maken. Juffrouw Wald liet het zich allemaal welgevallen, terwijl zij slechts zuchten bleef: „Mijn kindt mijn kind". In het kleine dorpje werd ecsn plechtige Mis voor de overledenen opgedragen, waar bij allen, groot en klein, tegenwoordig waren. Het was Allerzielendag. Do pastoor 2elf droeg de Mis op en bij het einde leidde hij zijn kleine gemeente iD optocht naar het kerkhof, dat naast de kerk ge legen was. Door de plechtige stilte, die er heersebte, slechts onderbroken door het preve len van gebeden, klonk opeens een luid geween. Een ieder zag vol medelijden naa r een pas gedolven graf, waar in diepe droef heid een dertien jarige knaap en ee^ iets jonger meisje knielden. Ach, die arme kin deren dacht menigeen. Het was dan ook wel bard. Terwijl moedor zoo ver weg was, was hun aardig broertje, na een korte ziekte, opeens gestorvenen er was nie mand, bij wip zij wat opbeuring konden gaan vinden. Het zusje had het broertje verzorgd en verpleegd en precies alles ge daan, wat de dokter had voorgeschreven, en hét oudste knaapje had nog wat moois gekocht, om hem te geven, als hij weer heelemaal gezond zou zijn. In plaats van dat alles was Peter gisteren toch koud en bleek in zijn doodkistje gelegd en graf waarts gedragen, Heete tranen vielen uit de oogen der twee overgebleven kinderenOpeens klonk een luide gil van de straat op. Daar was hun moeder. Den vorigen avond laat was zij in de skad gekomen en had daar vol angst en ongerustheid moeten overnachten. Vanmor gen heel vroeg was zij op weg gegaan en was vol haast naar het kleine dorpje ge gaan. Geen mensch had zij ontmoet, daar allen naar do Zielenmis gegaan waren. Toen zij bij het graf gekomen was, had zij alles begrepenHet was te laatl Luid schreiend wierp zij zich op het graf, onop houdelijk roepend: „To laatl Te laat!" Luide en vol vertwijfeling herhaalde zij dié aanklacht tegen zichzelve, als was zij waanzinnig geworden van smart. Eindelijk klonk het kalmeerend in haar oor: „Wees getroost, moeder. Peter heeft het goed; hij is bij den lieven God in den Hemel. Wij zijn neg hier, Jacob en ik". Hét was haar dochtertje, dat zoo gesproken had en dat zij nu vol innige liefde omhels de. En bij het graf zwoor zij, dat zij niet weer de haar door God gegeven lievelingen zou alleen laten. Den volgenden dag ontving kapitein. Claar een telegram, dat hij aan zijn vrouw voorlas. Het luidde: Peter is gestorven. „Hè, wat jammer," zeide mevrouw ge ërgerd tegen haar man, „dat wij haar nu hebben laten gaan. Nu is zij toch te laat gekomen." KIPPEN HOUDEN. Met Broeden. Daar do tijd thans reeds is aangebro ken om kuikens te fokken, wil men tegen November kippen hebben, die aan den leg zijn, zal ik in onderstaande regelen eenige wenken geven, die zoowel voor dengeno, die uit de pluimveeteelt een gedeelte zijnet verdiensten halen moet, als voor den lief hebber niet van belang ontbloot zijn. Tot mijn niet geringe verbazing vernam ik dezer dagen van een kippenhouder, dat hij nooit ö'e eieren zijner eigen kippen uit broedde, doch liiervoor steeds eieren van een aixter kocht; naar de reden onder vraagd, beweerde hij, dat een hen, die haar eigen eieren uitbroedt, slechts zwakke kui kens te voorschijn brengt. Tegen dergelijk bijgeloof moet ik ten sterkste waarschu wen, aaar ieder, die nadenkt, toch zal moe ten inzien, dat do natuur niéc juist voor kippen alleen z-al gaan afwijken. Waarom toch zou deze vogel niet haar eigen eiereu mogen uitbroeden of daaraan slechte eigen schappen medegeven, terwijl duiven en alle andere vogels er geen last van hebben? Of spelen duiven, spreeuwen en musschen ook

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 9