N2, 14131. Derde Blad. 17 Maart 1908. Eeu Aap, de Bewerker van ecu Huwelijk. „Een Dienstbode Bevraagd." Een vreemd opschrift, nietwaar En toch, lees maar verder 1 Graaf Oldagner, die onder de regeering van koning Filips V (17001746) van Span je langen tijd onderkoning van Peru was, nam als zoodanig zijn ontslag, toen hij zag, dat zijn goede wil, om hervormingen in te voeren, telkens afstuitte op den onwil van het Spaansche Hof. Hij vertrok naar Span je, ging naar Valencia, waar hij groote landgoederen bezat, en wijdde zich daar geheel en al aan de opvoeding van zijn «enige en schoonc dochter Eleonöra. Toen deze een bloeiende jonkvrouw van aahttien jaar geworden was, kwamen er talrijke vrijers naar de hand der rijke erf dochter dingen. Elconora onderwierp zich aan de wenschen van haar vader; c...-cn echter werd de keus al te moeilijk, want hij koos wel drie der voornaamste mede dingers uit, to weten: Juan, den neef van den hertog van Medina; Lopez, den zoon van den minister-president, en den cheva lier Alcantara, maar kon er niet toe be sluiten, één van deze drie de voorkeur te geven. Eens vroeg hij zijn intendant, don Mi guel, een ouden beproefden dienaar, wat deze er van dacht. „Mijnheer de graaf", antwoordde don Miguel, „ik doe liever geen uitspraak in deze zaak, maar misschien weet ik een middel, dat uitkomst geeft. Gij weet, dat de apen zeer spoedig en gemakkelijk de ma nieren der mensclien, die zij voor zich zien, aannemen. Wat zoudt gij er van denken, als gij uw aap Gaspavdo bij ieder der vrij ers eenigen tijd in huis zondt? Wij komen dan wellicht door hem te weten, welke groote gebreken de drie bewuste heeren hebben. De voorslag beviel den graaf in het eerst niet, maar eindelijk liet hij zich door do vereende beden van dochter en intendant overhalen. Gaspardo kreeg een nieuwen rooden rok, een fraaien hoed' en werd hei eerst aan don Juan gezonden. Daar do aap de lieveling van Eleonora was, was hij bij don Juan zeer welkom, die hem Bteeds in zijn nabijheid hield. Na verloop van tien dagen haalde men hem onder een of ander voorwendsel weder af. Graaf Oldagner had juist gezelschap bij zich gehad, toen Gaspardo terugkwam. Zonder veel omslag te maken wierp de te ruggekeerde zich op de overgebleven spij zen en wijnen, at en dronk zóó lang en zóó gulzig, tot hij eindelijk niet meer kon en zich op de eerste de beste canapé wierp, om spoedig in te slapen. De Graaf meende eerst, dat het honger was, die den aap tot zooveel gulzigheid verleid had, doch toen deze zwelgerij zich dagelijks herhaalde, zag 'men spoedig in, dat don Miguel gelijk had gehad, toen hij de opmerking maakte, dat' Gaspardo bij een aartszwelger geweest was. De eerste der drie vrijers had nu voorgoed gedaan baj den Graai en zijn dochter. Door dit succes aangemoedigd, werd de aap naar den tweeden mededinger naar de hand der schoon© Eleonora gezonden. Tien. dagen lang bleef hij bij Lopez en keerde toen huiswaarts. Dadelijk ging het schran dere dier naar een speeltafeltje, nam kaar ten, schudde die en was niet van de tafel weg te krijgen. Duidelijk was het alzoo, dat dc heer Lopez een aartsspeler was en dus in geen geval een echtgenoot voor de bekoorlijke Eleonora kon zijn. Nu ging hjj naar den chevalier Alcanta ra. Nauwelijks was hij na een verblijf van tien dagen teruggekeerd, of het eerste, wat hij deed, wasde keukenmeid van den Graaf omarmen, en ondanks haar gespar tel, te kussen, dat bet klapte. De werk meid, die op haar geschreeuw toesnelde, ging het niet beter. Kortom, alle vrouwelij ke personen, die onze aap ontmoette, moesten ondervinden, dat het lieve dier de kunst van omhelzen en zoenen uitmua- t-end verstond. Het was zonneklaar, dat die ridder Alcantara een eerste vrouwengek was: de aap had het van hem afgezien. „Welnu, Mijnheer de Graaf zei don Miguel, „gij ziet nu duidelijk, dat geen van de drie heeren voor uw dochter ge schikt is. Het zou voor haar treurige ge volgen kunnen hebben, als gij een van ben tot haar echtgenoot verkoost. AJs het mij vergund is, u een tweeden raad to geven, dan zou ik u willen raden, om, daar ge toch zeer rijk zijt, meer op goed© hoeda nigheden en karakter dan op rijkdom bij uw aanstaanden schoonzoon te letten. En als ik daaromtrent nog wat mag zeggen, dan vestig ik uw aandacht op den jongen schilder, die onlangs van uw edele dochter zoo schoon en treffend het portret gemaakt heeic. Het komt mij voor, dat hij ook haar hart gewonnen heeft. Hij is een wakker jonkman, de zoon van een rechtschapen scheepskapitein, die in den oorlog tegen Portugal zich roemrijk onderscheiden Heeft. Om ons van zijn goede hoedanighe den cn van zijn liefde voor Eleonora te overtuigen, kunnen wij ons weder van den aap bedienen." Na zich geruimen tijd bedacht te heb ben, stemde graaf Oldagner er in toe en Gaspardo werd naar den jongen schilder gezonden. Toen de proeftijd om was, deed de aap niets anders dan schilderen, pein zen en onophoudelijk een beeltenis kus sen, die bij nader onderzoek do beeltenis van Eleonora bleek to zijn, die door den schilder in stilte bemind werd. Wat moest men nu doen? De Graaf stapte, na lang aarzelen, over het verschil in stand, rang en goederen heen, zocht en vond ook wer kelijk het geluk van zijn geliefde en schoo- ne dochter in haar vereeniging met den jongen en meer dan gelukkigen schilder. De aap echter kwam aan het jonge echt paar, welks geluk hij ontegenzeglijk be werkt had. Tot zijn dood toe werd hij zeer in eere gehouden. En hiermede is de geschiedenis uit. Is het opschrift goed of niet? ANTWOORD ÓP Met toenemende belangstelling het ik het stuk onder bovengenoemd motto gele zen in het Zondagsblad van 10 Maart 1906. Het doel nu van dit schrijven is de ge achte inzendster (der) eens een blik te doen slaan in de gevoelens der dienst boden. N. begint met te zeggen, dat de meisjes te hoogmoedig zijn om zich als dienstbode aan te melden. Dat is voor het grootste deel onwaar. Hoe kan N. een fatsoenlijk dienstmeisje vergelijken met een van die m eiden, die door iedereen gemeden worden Zouden dan alle dienst- bodenhondenae diames voor liet grootste deel voorzien zijn zooals thans? Voorzeker „neen. Tfcö tweede beweert N., dat onze hedendaagsche dienstboden liever de keu ken voor het atelier of den winkel verrui len. Daar had N. dan ook de brei fabriek wel bij kunnen noemen, want hoevele meis jes verhuizen niet van de keuken naar de breifabrick, naaierij, wasscherij of strijke- rijEn is dat wonder, want hoeveel heb ben bovengenoemde inrichtingen niet bij het dienen voor! Des avonds na zeven uren zijn die meisjes geheel vrij. Zij behoeven zich nergens over te bekommeren en vooral haar vrije Zon- cn Feestdagen niet te ver geten. Daarenboven verdienen zij ook goed geld. Niet, dat ik nu die inrichtingen bo ven het dienen stel, het zij verre van mij, want ook dat heeft zijn kwade zijde, vooral uit een gezondheidkundig oogpunt be- sohouwdik maakte slechts een vergelij king. Het dienstbode-zijn is volstrekt niet af te keuren. De meisjes leeren meer datgene, wat met het huishouden in verband staat. Maar daartegenover staat toch altijd, dat een fabrieksmeisje vrijer leven beeft dan een dienstmeisje. Dit tcch moet altijd me vrouw of juffrouw naar de oogen zien. Dat is nu nog altemaal niets, als mevrouw maar in acht neemt, dat een dienstbode ook naar afwisseling verlangt, zoo goed als ieder ander menscb. Maar dat is, helaas, maar te dikwijls niet zoohet gaat met _de da mes als met de dienstmeisjes: er zijn goede dames en minder goede, er zijD goede en minder goede meisjes Ten derde voert N. aan, dat de dienst boden tegenwoordig liever zichzelven dan een ander dienen. Hoe kan dat nu waar zijn! Yan des morgens zeven uren tot des avonds acht uren (Vrijdag, Zaterdag en de schoonmaak nog niet eens meegerekend, wanneer het nog zooveel later wordt) zijd de meisjes bezig (in de meeste gevallen al thans). Zeg mij eens, geachte N blijft er dan veel tijd over om aan zichzelven te denken? Die enkele vrije uren heefcen dan te harer beschikking, maar hoe dikwijls op een avond wordt zij dan niet gebeld, nu voor dit, en dan voor dat? Er zijn natuur lijk uitzonderingen, maar bet is een feit, dat het zoo is. Voor het meerendeel ge bruikt zij die vrije uren voor het onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 9