en avond in do week en 35 pCt. moet dag 'in dag uit 's avonds terugkomen. Hoe ver er verschillen bestaan tusschen c groote steden en do kleinere provincie plaatsen, is uit het rapport niet te zien. Alleen vindt men vermeld, dat uij do provincies met do uiterst lage salarissen en zeer veel arbeidsuren weinig antwoorden ingekomen zijn. Echter bij een dergelijke enquête is het vooral met het oog op de •salarissen cteeds gewenscht een onderscheid naar de plaatsen te maken. Wekelüksche Kalender. Zondag. Zelfopoffering wordt zelden van iemand geeischt; zelfverloochening dagelijks. Slaan dag. Er is niets zeldzamer dan een karakter, wolks onderdeden in volmaakte harmonie zijn. In de meeste menschen is alles te genstrijdigheid; er zijn zeer weinigen, wel ker leven beantwoo*-aan de plannen, die zij gevormd hebben, of aan do ver wachting, die men van hen koestert. 9 Dinsdag. Zoolang men benijders heeftt heeft men vrienden. Woensdag. Vrijen is zacht praten en hard liegen. Donderdag. Niet zelden geldt tijdelijk als dwaalweg wat naderhand als heirbaan wordt ge bruikt. Vrijdag. Als gij soms met een of ander boos hu meur zijt opgescheept, ga dan stil uw weg en doe uw plicht. Behandel booze humeu ren als stoute kinderen, die schreeuweu om hun zin te krijgen, maar die men la^t krijten tot zo zien, dat het niet baat. Zaterdag. In den stroom des levens slaat de scherts over menige gevaarlijke plaats een noodbrug. STOFGOUD. Lijden is niets; er bestaat slechts een eenig kwaad voor den mensch, dat is: dat hij struikelt. Jules Simon. Draag iederen dag een Korf met aarde op dezelfde plaats, en gij formeert een berg. Conf uciue. De meest langzame menscb, die zijn doel niet uit het oog verliest, gaat altijd nog gauwer dan hij, die zonder doel rond dwaalt. Les sing. RECEPT. Rystwafels. Men neemt 250 gram rijst. Nadat men zo gewasschen en afgekookt heeft, laat men ze in 3/4 L. melk zeer gaar koken, •bestrooit de brij met suiker en kanc-l en laat ze afkoelen; roert er dan echt eieren doorheen met een geraspt wit broodje en bakt ze in het bestreken wafelijzer, goud geel. A TnT.EI5XiB J. Kinderen van hun tyd. Het was een gezellige avond. Grootmoe der zat met haar kleinkinderen bij de vulkachel. «tik zal jelui eens het sprookje van den prins in het wonderland vertellen," zeide zij. ,,Er was eens een prins, die een groote reis maakte, om do wereld, om de men schen te leeren kennen, vóór hij de regee ring zou aanvaarden. Onderweg ontmoette hij een reus, dien hij in zijn dienst aam Do reus irok zijn zevenmijlslaarzen aan en suisde met hem in groote vaart over het land „Aha," riep de kleine Jan)( ,,ia eon automobiel dus I" Grootmoeder keek zeer verwonderd; dan vervolgde zij: „Doch de booze heks Abracadabra, di° in haar hol van de reis van den prins ge hoord had, en hem in het verderf storten wilde, reed achter hem aan door de lucht „Grootmama." vroeg kleine Anneke, „in ee.i bestuurbaren luchtballonV' Ernstig schu<lde do oude vrouw het hoofd en vertelde verder: „Do reus intusschen had een spiegel; hiermede kon hij alles zien en iemand in het hart kijken „O," jubelde Maurits, „Róntgen-stra- len." „Toen hij nu in den spiegel de heks ge zien had, leende hij bij den smid in het tooverbosch een bijzondere soort wagen, welke de eigenschap bezat, pijlsnel zonder paard en zonder stoom den weg over te kunnen snellen „Hm, hm, de e-lectrische tram, jon gens Grootmoeder zweeg een poosje, zuchtte diep en vervolgde toen weder: „Zoo kwamen zij behouden in het won derland, en betraden hier het sedert lan gen tijd onbewoonde koningsslot. Diepe duisternis omgaf ben. Maar de reus druk te op 'n knop en dadelijk daarop baadde do groote zaal in een zee van licht „Booglampen", meende Maurits. Toornig zag hem de oude vrouw aan, doch zij herstolde zich spoedig en ver telde: „De reus nam nu afscheid van den prins. „Ik heb u veilig liJbrheen gevoerd, sprak hij. Mijn diensttijd is om. Maar ik zal u daarom niet geheel verlaten. Zoo dikwijls gij een weüsch uitspreekt, zal ik hier ko men, zelfs al zou ik vele mijlen van u ver wijderd zijn." „Hoeral" riepen de kinderen, „zij waren telefonisch verbonden." Grootmoeder zuchtte weemoedig en sprak ,,Nu houd ik op, jullie kan men bij een vulkachel geen sprookje meer vertellen". Een roportersstreek. In een correspondentie uit Londen wordt a'e volgende persanekdot^ verteld: Twee verslaggevers van concurreeren- de bladen waren naar een cricketwedstrijd gezonden met de opdracht bun verslagen door postduiven te doen overbrengen. Eón hunner kwam het eerst os het ter rein en zag daar in de perstent de mand met postduiven van zijn concurrent naast zijn eigene staan. Vlug krabbelde hij op een papiertje: „Wedstrijd uitgesteld", bond dat onder den vleugel van een der „concurreerendo" en liet toen al deze dieren los. Zijn eigen duiven stopte hij daarna in de mand vm zijn concurrent, verborg zijn eigen kevie cn nam er verder rustig een vrijen middag van. De andere verslaggever kwam later in de tent en was zeer verheugd noch zijn concurrent, noch dions duiven aan^-ezig te vinden. Hij schreef daarom een extra uitvoerig verslag en zond dat bij gedeel ten per duif weg. De duiven kwamen na tuurlijk in het hok en het verslag kwam in de kolommén van het ooncurreerend blad terecht en de ijverige verslaggever kon zijn oogen niet gelooven, toen hij des avonds in zijn courant las: „Wedstrijd uitgesteld," terwijl zijn concurrent met rijn verslag mooi weer speelde. Dreigend onheil. Moeder (tot baar dochter, die op bet land gediend heeft): „Waarom ben je weggelo ien, Ma rie, je hadt daar toch een goeden dienst?" Marie: „Om het eten, moeder." Moeder: „Hoe is dat mogelijk?" Marie: „Ja, ziet u, eerst is er een kalf gestorven en toen hebben ze het inge zouten en hebben we dat tot eten gekre gen „Moeder: „Dat zal niet lekker ge smaakt hebben," Marie: „Neen. En verleden week is er een varken aan een ziekte doodgegaan; ook dat hebben ze ingepekeld en hebben wo moeten opeten 1" Moeder: „BrrDe gedachte daaraan doet me al rillen Marie: „Ja; het is nog erger" (fluis terend:) „Gisteren is de oude grootmoeder gestorven Moeder: „Ja... En?... En...?'' Marie: „Ik heb niet lang gewacht; toen ze den laatsten adem uitblies, ben ik weggeloopen Verkeerd begrepen. Jaan- tje: „Ik stond net bij bet buffet mij een glas wijn in te schenken en toen kwam de huishoudster binnen en riep: „Dat wil ik niet hebben 1"" Dient je: „En wat zei jij?" Jaantje: „Dat het heelemaal niet in mijn bedoeling lag het baar aan te bie den." Alles tevergeefs. Sergeant tot een soldaat met een rooden baard: „Jij daar met je roodeu baard, wat te rug." Dit herhaalt hij telkens; het begint den soldaat te vervelen en hij laat zijn baard afscheren. Dienzelfden dag. Sergeant: „Jij daar met je afgeschoren rooden baard, wat terug." De zeerob. „Houdt u van fiet sen kapitein V' „Ben je razend krankzinnig? 1... Denk je, dat ik aan boord van een bakbeest wil zijn, dat z/n stuur aan de vóórzijde heeft?" Holland'seh. Bakvisch: „Pa pa, sub rosa, wat beteekent dat eigenlijk in het Hollandsch?" Vader: „Sub rosa beteekent in het Hollandsch... entre nous." VRAAG. Iemand zendt ons het volgende schrij ven: Reeds zoovele malen heb ik door anderen met vrucht gebruik zien maken van Uw welwillende gastvrijheid tot het stellsci van een of andere Vraag, dat ik eindelijk de mij aangeboren beschroomdheid in een spanen doosje heb weggelegd en nu door dezen tot U kom met verzoek het onder staande in Uw blad te willen opnemen. Ik ben de gelukkige bezitter van een fraaie Clivia. Verleden jaar omstreeks dezen tijd stond zij in bloei en had twaaL groote bloemen. Deze bloemen zijn door mi, kunstmatig bevrucht met het gevolg, dat acht bloemen haar vruchtbeginsel ont wikkelden. Plotseling ging de bloemsteel verdrogen, werd geel en viel met de ziaj reeds tot bolletjes gezet hebbende vrucht beginsels naar omlaag. Tot dusver niets vreemds. Er is echter, sedert dien een jaar verloopen. In dat jaar heeft ze gebroken met de loffelijke ge woonte: om de twee maanden een nieuw blad te geven. De plant is in dit jaar niet gegroeid, maai" ook, en dat is juist het gekke, niets afgestorven. De bladeren zien er prachtig en frisch uit en worden zelfs niet geel aan de punten. Kan eeD Uwer lezers mij de reden ver», tellen van dezen zonderlingen stilstand in groei en in afsterven, dan zal zich daarï door verplicht gevoelen de eigenaar van dat raadselachtige Florakind. [Antwoorden zende men in onder het mottoVraag Olivia, Zondags, blad.]

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12