No. 14113 LEIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG 24 FEBRUARI. TWEEDE BLAD. Anno raoo PERSOVERZICHT. FEUILLETON. V ixen eix üorie. Het .Weekblad van het Recht' zegt in een eerste artikel, dat de vraag, op welke wijze de kostclooze rechts bijstand zal moeten worden geregeld in ai© gevallen, waarin de wetgever dien bij stand noodig oordeelt, een acuut karakter heeft gekregen; dat zy in haar geheel moet worden overzien, principieel worden be handeld en aldus zoo mogelijk tot oplossing gebracht. De eerste moeilijkheid ontstond, toen met de afschaffing der crimineel© procedu re cn de opdracht van alle misdrijven aan de rechtbanken een nieuwe regeling omtren de ambtshalve verdediging moest worden gemaakt. Krachtigo stemmen deden zich toen booren tegen het goed recht van den Staat, om de advocaten tot 'het verleenen van hun bijstand te dwingen, doch de meer derheid in de Tweede Kamer deelde die bezwaren niet. Opnieuw kwam de vraag van den koste loozen rechtsbijstand ter sprake bij de tob- stand-koming van de Beroepswet, de wet tot regeling der procedure met betrekking tot de Ongevallenwet. Yan verschillende zijden was bij het afdeelingsonderzoek er op aangedrongen, dat voor onvermogenden van Staatswege in rechtskundige hulp zou werden voorzien; bij de openbare beraad slaging drong vooral mr. Drucker op wet telijke regeling aan, doch de Regeering achtte haar onnoodig en aan ernstige be zwaren onderhevig; een amendement om aan onvermogenden kosteloozen rechtsbij stand te verzekeren kon geen meerderheid verwerven. ,,In twee ontwerpen, thans bij de Star ten-Generaal aanhangig, komt de kwestie van den kosteloozen 'rechtsbijstand mede ter sprake. Bij de ontworpen herziening van het militair strafproces hegft de Re geering de noodzakelijkheid erkend', dat de aangeklaagde militair zich voor den Krijgsraad zal kunnen doen verdedigen. Op zijn verzoek zal hem door den Presi dent van a'en Krijgsraad een raadsman worden toegevoegd. Die toevoeging zal ech ter alleen kunnen geschieden uit de advoca ten, die zich bij den President hebben aangemeld, als bereid zich zoodanige op dracht te lateü welgevallen. Naar de mee- ning der Regeering mocht van een op te leggen verplichting gen sprake zijn. Anders werd daarover gedacht bij de sa menstelling van do ontwerpen over de ad ministratieve rechtspraak. In verschillende artikelen van het Ontwerp-Wetboek van Administratieve Rechtsvordering wordt ten behoeve van onvermogenden voor het opstellen van stukken de toevoeging van een advocaat of procureur voorgeschreven, die dan kosteloos het vereischtc geschrift zal hebben op te stellen en te onderteek© nen. In sommige gevallen is rechtsbijstand verplicht gesteld. Daarvan moet, naar in de M. v. T. wordt opgemerkt, de moge lijkheid' van kosteloozen rechtsbijstand het gevolg zijn. Doch zelfs in enkele gevallen, waarin die bijstand niet voorgeschreven is, wordt toch voor onvermogenden de ver krijging van kostelooze rechtshulp wettelijk verzekerd. Het volkomen rechtmatige van de oplegging der wettelijke verplichting van advocaten en procureurs, om kosteloos hun bijstand te verleenen, wordt door de Regeering stilzwijgend ondersteld." Inmiddels is weer door de in-werking- treding der Kindcrwetgeving de onbetaald blijvende arbeid van de leden der balie uitgebrëid. Eindelijk 19 ook de taak verzwaard van een zeer klein aantal advocaten, die, als praktizijns bij het Hoog Militair Gerechts hof ingeschreven, in die qualiteit weinig anders dan pro-deo-arbeid hadden te ver- richfen. Zij hebben thans hun betrekking bij bet Hoog Militair Gerechtshof neerge legd, zoodat daar de verdediging zal moe ten ontbreken bij gebrek aan verdedigers. Vermoedelijk, hopenlijk zelfs, zegt bet blad verder, zijn wij nog niet aan het einde der revolutie. „Vooral op het terrein van het strafpro ces zal het ernstig streven blijven naar uitbreiding van de rechten der verdediging; daarmee moet gepaard gaan toeneming van den omvang van den kosteloozen rechtsbij stand. Hoe beter er wordt gezorgd voor rechtshandhaving op velerlei gebied, hoe dringender zich daarbij de behoefte zal doen gevoelen naar vermeerderde en ver beterde rechtshulp. Wil men daarbij niet een groote en grievende ongelijkheid Boheppen tusschen rijk en arm, dan zal de gemeenschap er voor hebben te zorgen, dat zij, die, niet in staat zijn een raadsman te betalen, zonder vergoeding do hulp kun nen vinden, die zij behoeven. Het „si non habebunt advocatum, ego dabo" zal het devies des wetgevers moeten blijven. De vraag zal daarbij worden gesteld: Mag de wetgever zich van dien plicht blijven afmar ken door telkens nieuwo Lasten te leggen op de schouders der advocaten; moet do advocaat het lastdier blijven, dat zijn rug heeft te krommen onder de telkens zwaar dere taak van den ambtshalve en kosteloos te verleenen rechtsbijstand? En indien de wetgever al geneigd mocht zijn die vraag bevestigend te blijven beantwoorden, dan moet hem deze andere worden gesteld, waarover hij misschien minder gemakke lijk heen kan glijdenZal met die voort durend zich uitbreidende wettelijke ver plichtingen van de balie inderdaad aan de onvermogende rechtzoekcnden die hulp ver zekerd zijn, waaraan zij behoefte hebben? Onbetaalde arbeid niet altijd de besto. Al denkt men er bij sommige gelegenheden wel eens anders over, zoodra men van de advo caten nieuwe diensten wil vergen in het maatschappelijk belang, heeft men gemak kelijk een frase beschikbaar over bet „no- oile officium" en prijst men de leden der balie voor hun nooit falende offervaardig heid. Ongelukkigerwijze echter behooreu niet alle advocaten tot de hoogst aangesla- genen. E~ zijn er, die door do uitoefening va: hun beroep het noodige moeten verdie nen voor zichzelf, voor vrouw eu kinderen. Zou het zoo geheel onverklaarbaar zijn, indien zij, hoezeer bereid de verplichtingen te vervullen, die de wet hun oplegt eu waarvan vele door haar aard niet tot de aangenaamste van het beroep behooren, toch ten slotte den arbeid, die betaald wordt, niet geheel kunnen laten varen cn misschien den niet betaald wordenden slechts als werk van den tweeden rang zul len gaan beschouwen? Advocaten zijn men- Swheu met menschelijke zwakheden. Soms beschouwt de wetgever hen als gevaarlijke wezens, tegenover wie men niet te voorzich tig kan zijn; een andermaal echter weer als halve heiligen, die in edele belangloos heid, arbeid en geld offeren in het belang van maatschappij en recht, altijd gereed staande om, met ter-zij de-stelling van hun eigen belang, kosteloos den bijstand te ver leenen van hun arbeid en hun talent. Zou ook hier do waarheid niet in het midden liggen Men heeft de aan de balies opgelegde verplichtingen vaak verdedigd met een beroep op een hun toegekend monopolie. Waar is, dat in vele gevallen, waarin de wetgever rechtsbijstand voorschrijft of toe laat, slechts de advocaat dien bijstand kan verleenen. Do.': het is onjuist daarom van een verplichtingen medebrengend monopolie te spreken, daar immers iedereen, die aan bepaalde vereischton voldoet, zich als ad vocaat kan doen inschrijven en tot de zoo genaamde bevoorrechten kan toetreden. De advocaten staan in dit opzicht op volkomen gelijke lijn met de doctoren en niemand heeft er nog aan gedacht de geneesheeren te verplichten tot het kosteloos verleenen van geneeskundige hulp. Omdat alleen do advocaten als verdedigers kunnen optreden, moet de Staat ook zorgen, dat iedereen, die een verdediger behoeft, er een zal kun nen krijgen. Aldus verdedigt mr. A. A. do Pinto de toevoeging in strafzaken, doch hij voegt er onmiddellijk bij, dat hij die toe voeging slechts gerechtvaardigd acht tegen betaling van Staatswege. Wanneer do Staat rechtshulp verlangt voor den onvermogen de, op burger-rechtelijk of strafrechtelijk terrein of op welk ander gebied van het recht ook, dan stelt hij dien eisch om re denen van maatschappelijk belang cn dan moet dus de vervulling van dat belang ten laste komen van de gemeenschap. Do rechts grond ontbreekt voor het overbrengen van de lasten, die op allen moeten drukken, op slechte enkelen." Uit een Brief van den Haagsehen Brief- sohrijver in „De Standaard" vermel den wij het volgende: Dezer dagen ontving ik een schrijven van een student jur. candidaat aan een on zer Rijks-universiteiten waarin geklaagd wordt over het ontbroken in de Kon. bibliotheek alhier ©n in de bibliothe ken van de Leidsche en andere universiteiten van schrifturen van onze (anti-rev.) mannen. O.m. schreef die student: „Opgewekt door een van uw laatste brieven om ds. Sikkels boek over de vrij making van den Arbeid eens terhand te ne men, ging ik in de Rijksbiblotheck snuffelen in de hoop het werkje daar te zullen vinden. Tegelijkertijd eens zoekende naar de wer ken van andere moer en meer op den voor grond tredende anti-revolutionairen en Cal vinisten, enz., heb ik tot mijn groote spijt moeten ervaren, dat ze slechts zeer schaars vertegenwoordigd waren. Ja, de werken van Groen en Kuyper, Fabius en nog eenige anderen waren er (de een meer de ander minder) vrij volledig voorhanden, maar van de jongeren was weinig of niets te ontdekken. Sta nu op den voorgrond, dat de anti- rev. en Calv. schrijvers zorg moeten dra gen, dat hun geschriften zoo groot moge- lijken kring bereiken, dan vraag ik mij af of niet de sohrijvers zeiven kunnen zorgen, dat hun werken ook een plaats in de Rijks bibliotheken vinden. Wat is gemakkelijker dan dat ieder sohrijver van oenigo beteo- konis elk der Rijksbibliothekon èn ook de Koninklijko bibliotheek een exemplaar van zijn werk doe toekomen? Zoo zullen dau ook de nieuwere schrijvers beter vertegen woordigd worden en wordt hun lezerskring daardoor zeer uitgebreid. Velen, die het geld cr niet voor hebben, om zich al die boekwerken aan to schaffen, zullen, dunkt mij, hartelijk blijde zijn als do diverse schrijvers dezen weg inslaan. Hoe goed zou het zijn, als ook in Leidens en andere bibliotheken een groote massa degelijke a.-r. vertoogen en Oalv. leotuur te vinden ware. Zou zelfs niet door samen werking van do verschillende schrijvers (Kuyper, Fabius Anema, Sikkel, enz.) in de Rijks-bibliotheek zelve een geheel apar te afdeoling kunnen worden gevormd, een a.-r. bibliotheek zooals wij aan die Uni versiteiten bibliotheken kennen, do ver schillende bibliotheken van gestorven pro icssoren Zoudt u niet uw invloed kunnen aan wenden om de Bchrijvers van dit plan te doordringen, zóó, dat werkelijk binnen af- zienbaren tijd Leidens bibliotheek a. voorzien worden van eeD keur van wer ken Ik stel mij zoo voor, dat, wanneer dan in do wekelijkseho boekver sprei ding van het Zafcerdagnummer door den beoordeelaar teüken3 hciliiaald word, dafc van het 1.3- sproken werk éón exemplaar naar elk der Rijks bibliotheken is of wordt opgezonden ik stel mij zoo voor dat dit niet anders dan het zegenrijke gevolg kan on zhl heb ben, dab meerderen zich zullen in keinis stellen met de ideeën en gedachten, met het stelsel der anti-revolutionairen." De sohrijver dringt er ook nog op aan om boeken te zenden naar Zuid-Afrika. In het kort, hij zou willen, dat de boeken, die door onze penvoerders geschreven worden, meer verspreid werdo.i, zoodat ze meer on der de oogen van studenten konden komen en zóó ook onder do oogen van onze tegen standers. Ik geloof, dat deze wenk alle overweging verdient. Ik zelf heb ondervonden, dat op onze Koninklijke Bibliotheek alhier, die zoo rijk voorzien is van allerlei boeken, tijdschriften en brochures, vele werken van clen jongsten tijd ontbreken. Mij dunkt, dat-, wanneer een anti-revolutionair schrij ver aan zijn uitgever den eisoh stelt, dat hij een exemplaar van zijn pennevrucht zendt aan de Koninklijko Bibliotheek en aan do bibliotheken van de openbare Uni versiteiten, aan den wenk van mijn brief schrijver gevolg zal zijn gegeven. Onder het hoofd: „Kerkelijke muren?" zegt „De Nedorlander": Onze aandacht wordt gevestigd op een artikel in ,,D e Hoeksche Waar d", onder hoofdredactie van ds. H. M. A, van der Valk, te Oud-Beierland, hetwelk aldus aanvangt „Het is moeilijk te zeggen, hoe leden der Gereformeerde Kerken zich heb verband tusschen Kerk en school denken- In plaatsen, waar zij de macht over de Christelijke School in handen hebben, zor gen zij dat het verband tussch 1 Kerk en school zoo innig is, dat men zonder tegen spraak van een kerkelijke school kan spro ken. Dit „kerkelijk" opgevat in den zin van „school, van een Gereformeerde Kerk uitgaande", of „schooi onder volledig toe- zioht van den Kerkei.vad", adres aan de vele advertenties, waarin men geen ander onderwijzer of onderwijzeres wil dan dio lidmaat is ecner Gcreformeeido Kerk of „school, waarvan het schoolbestuur geheel of in meerderheid bestaat uit leden ecner Geref. Kerk." In plaatsen evenwel, waar zij beslist in de minderheid zijn, kikken zij over geen verband tusschen Kerk en school, en ver kondigen op hoogen toon, dat do school niet van de Kerk moet uitgaan, niets zelfs met de Kerk te maken heeft, maar een school is van Christelijke ouders, die zclven moeten weten, tot wat Kerk zij willen be hooren". De schrijver bewijst dit dan mot feiten uit verschillende streken van het land, en besluit het artikel aldus: „Het is daarom voor de toekomst van ons Christelijk onderwijs noodig, dat men kleur bekenne. Moet de Christelijko school dienst doen doen om kerkje te spelen en kerkje te bou wen, men zegge het ronduit. En indien niet, dan lato men al mot tweeërlei pannetjes te baxKen." Deze opmerkingen, zegt „D o Nedor lander", verdienen overweging. Een dergelijk meten met twee maten is maar al ïe geschikt om botrcurenswaardig wan trouwen te wekken of te versterken. Wie, waar hij er kans toe ziet, een kerkelijko school als het ideaal voorstelt, vindt kwa lijk gehoor, wanneer hij elders de meening tracht ingang te doen vinden, dat op sohooltcrrein geer kerkelijko muurtjes ver deeldheid behooren te brengen. Men moot hier kiezen of deel en. Men kan desnoods van plaatselijke om standigheden laten afhangen, wat in een bepaalde gomeente praktisch de voorkeur verdient, hot volgen van den norm of het maken van een uitzondering maar men kan niet beurtelings ën het een èn het ander als den norm voorstellen, men kan niet gelijk ds. v. d. Valk betoogt, dab gebeurt tegelijkertijd do kerkelijke boven do algemeen-christelijke ën de Alge meen-christelijke heven de kerkelijke school als do principieel moest aanbevelenswaar dige, als do in theorie óónig juiste, verde digen. Voor ons is, zooals men weet, de keus niet moeilijk. Wij verkiezen om tal van redenen, die nog grootelijks versterking vinden in de door do schoolwetnovelle nieuwgeschapen toestanden, een breede samenwerking op schoolterrein van alle geloovigo protestan ten. In do „O r a n j e-N a s s a u-b o d o", maandblad van het sanatorium „Oranjo- Nassau's Oord", onder redactie van me vrouw A. Ch. Graafland, waarschuwt dr. W. J. W. Huinink tegen de voorspiegelingen van gowetenloozo kwakzalvers om trent universeel© geneesmothodon en geneesmiddelen tegen tuber, culose, kanker en andere chronische ziekten. Een dezer lieden heeft zelfs de on beschaamdheid to adverteeren „Tubercu loselijders worden door mij beslist genezen, al zijn zij reeds opgegeven. Bewijzen voor handen." Hoe dom en belachelijk zulke bedrieglijke voorspiegelingen ook zijn, worden er, he laas toch nog voortdurend lichtgeloovige menschen dupo van. ï^n werden zij nu nog alleen g o 1 d e 1 ij k bedrogen, maar het ergste is, dat de gunstige tijd, waarin voor sommige ziekten nog genezing mogelijk zou zijn, voorbijgaat. Tot tuborculose-lijders in het bijzonder richt dr. Huiniuk do waar schuwing: „Een specifiek middel tegen de tubercu lose vindt op dit oogeublik, helaas 1 nog geen toepassing. Laten de patiënten dus tevreden zijn met datgene, wat do hygiëne hun slechts bieden kan; en in allo oprechtheid kan men hier van toch verklaren: „De hygiëne geeft wel niet alles, maar toch zeer veel". Hcusch, er bestaat reden tot tevredenheid. Laat allen toch hun omgoving trachten te behoeden voor do bedriegerij en do go- varen der kwakzalverijgij voort aldus inderdaad een goeden strijd tegen onwaar heid en bedrog; oen strijd ia het bela* - van uw raedemensch I" Onder het hoofdMinistor Rink cn dc bij zond oro school, zegt do „Nieuwe Rott. Courant": Do „Stichtscho 0 o u r a n t" vaa 13 Febr. j.l. gaf het aanzijn aan een legou- de, welke levensvatbaarheid blijkt. De held is minister Rink, dio optreedt, kortwieken de hot „Christelijk" onderwijs. Menigeen zal dit, met do begrootingsdo batten nog versch in het geheugen, niet zonder verwondering vernemen. Maar do „St i c h t s c h o" heeft gezorgd, dat haar vertelling goed g kleed do woreld inging 1 In een door minister ltink sitgclokb Ko ninklijk Besluit worden immers do eischen voor den bouw van bijzondere scholen ver zwaard. Dit laatste is inderdaad waar, maar niet minder waar is net, al verzwijgt d© „Stichtscho Courant" het, dat het bewuste Koninklijk Besluit dat van 12 September 1905 (Stsbl. No. 267) go on spontano daad van den togenwoordi- gen minister van binncnlandscho zaken hecton mag. Zóó weinig is dit het. geval, dat, gelijk uit den aanhef blijkt, dc pri mitieve voordracht dateert van 6 Juni 1905, derhalve ut don tijd, toon dr. Kuy per nog heb bewind voerde. Bij do behan deling van zijn wijziging der wet op het lagor onderwijs zogde do minister Kuyper verzwaring van do voorwaarden voor do gebouwen der bijzondere scholen too. Hij verklaarde in do Memorie van Antwoord aan do Tweed© Kamer, dab te dien aanzien zooveel doenlijk gelijke minimum-cischen voor openbaar on bijzonder onderwijs zou den zijn te stollen; een toezegging, welke dr. Kuyper nog aandikte in de vergade ring der Tweodo Kamer van 2 Mei 1905. Hoe is nu met dc geschiedenis to rij men de voorstelling, dat het jongste Kon. Bes! inzake schoolbouw een bedekto aan slag zou zijn op heb „christelijk" onderwijs? En hoe verklaart dc „Stichtscho Courant" deze zinsnede uit het Voor- Joopig Verslag der Twecdo Kamer betref fende Hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1906: „Do inhoud van dit besluit (n.l. het bovenaangehaalde) vond cvor liet algemeen goedkeuring?" Wij vertrouwen, dat het anti-revolutio naire blad het nntwoord' op deze vragen haar lozers cn ons niot zal onthouden. En andere rechtscho bladen, die de legen de van do „Stichtsche Courant"- mede hielpen verbreiden, zullen allieht eer lij kheidshaIvo zich genoopt gevoelen, ook van het bovenstaande medcdeeling tc doen* Do heer Talma aldus teekent „Po liticus" in do „Oprechte Haarlem- sche Oourant'' dit Twcode-Kamer-lid bohoort zeer beslist tot do „geboren rede naars". Hij heeft suggestieve oratorisch© kracht, vooral ook, wijl hij diep en innig voelt wat hij zegt cn er in allo oprechtheid en in voL eerlijk enthusiasme in meeleeft. Heb forscho, hot titanische, de rustige reuzenkracht van stof to beheerschen, hoe veel schakeering van (bijzonderheden die ook moge vortoonen, do Olympische kalmte van gedachten to beteugelen, tc besturen, te ordenen, to doen wegschuilen of een vor- 81) „Mijn lieve Conrad, ik zou in een van die oude Franscho steden, die altijd naar koolsoep rieken, niet kunnen wonen. „Dan moeten wij de strikst© spaarzaam heid in acht nemen, anders is het over zes jaar onmogelijk om te leven." Pamela zuchtte en stemde toe met een bexneld hart. Dat woord spaarzaamheid ,wa3 voor haar het hatelijkst© woord in het woordenboek. Zij ging gaarne beter gekleed dan een harer bekenden- Zij was gaarne in een sierlijke omgeving, en die sierlijkheid moest altijd naar den laataten smaak zijn en dikwijls vernieuwd worden. Tegen al die kostbar© dwaasheden ver zette kapitein Winstanley zich krachtig, altijd met vriendelijke woorden, maar on wrikbaar als een rots, wanneer zijn vrouw beproefde hem naar haar wil to buigen. Met baar toilet bad hij zich nog niet be moeid, want hij moest nog leeren wat dat kostte. Die kennis viel hem als een onweerslag op het lijf op zekeren zoelen zomerochtend in Juli, toen er ook in de loodkleurige lucht onweer broeide omstreeks een maand na het vertrek van Vixen. Onder de brieven, die de ochtendpost had gebracht, was de lang verwacht© rekening van madame Theodore: een groote envelop pe, die de kapitein, met zijn gewone be leefdheid, aan zijn vrouw overhandigde. Hij maakt© nooit haar brieven open, maar hij verzocht altijd ze 11 zien en altijd overhan- d:gdo ze hem ook haar correspondentie, met kinderlijke gedweeheid. Nu aarzelde ze eenigszins om den kapitein haar reke ning to laten zien. „Ik vrees, dat uw brieven van hedenoch tend niet van een aangenamen aard zijn," zeide de kapitein, het bewolkt gelaat zijner vrouw gade-laande. „Is dat een rekening, waar ge zoo op tuurt? Ik dacht, dat we alles oontant betaalden." „'t Is de rekening van mijn modiste," stamelde mevrouw Winstanley. „Geef mij die rekening maar, lieve, en ik zal uw modiste aanstaanden Zaterdag een check voor het bedrag zenden." „Ik vrees, dat gij die rekening ontzet tend hoog zult vinden, Oonrad, zeido zij, op verontschuldigenden toon. „Mijn lievo Pamela, ik vroeg u alleen om haar rekening. Laat mij hot totaal zien en zeg mo of gij eenige aanmerking op de posten hebt." „Neen," zeide mevrouw Winstanley zuch tend, met een verlegen gezicht de rekening inziende. Ditmaal ging kapitein Winstanley naar zijn vrouw toe en nam haar het papier af. Hij had het totaal nog niet gezien, maar hij was reeds bleek van toorn. Hij had zich voorgenomen een vermogentje uit Abbey- House t© persen in den korten tijd, dat hij het in berit had; en daar besteedde di© dwaze vrouw honderden ponden aan op schik 1 „Wees zoo goed mij een kop koffie in to 'schenken," zeide hij, terwijl hij weder plaat© nam en de rekening bedaard voor 2ioh uitspreidde. „Groote hemel 1'' riep hij uit, na een blik op hot totaal geslagen te hebben. yDat is al te erg I Dio vrouw moet gek zijn 1" Het totaal was zeventienhonderd vier cn zestig pond, veertien shillings en six pence. De betalingen van mevrouw Winstanley op afkorting bedroegen vierhonderd pond, en lieten voor den kapitein een saldo van der tienhonderd vier en zestig pond ter veref fening over. „Waarlijk, lieve Conrad, het is zulk een ontzettende rekening niet," zeide Pamela, op verontschuldigenden toon, door do uit drukking van heb gelaat haars echtgenoot© verschrikt. „Madam© Theodoro heeft onder haar klanten, di© jaarlijks twee duizend pond bij haar bestedon." „Een zeer loffelijke onbekrompenheid als zij d© vrouwen van millionnaira zijn, of zilvermijnen, of katoenfabrieken,of petro- leumbronnen hebben, dio schatten opbren gen. Maar dat de weduwe van een landjon ker uit Hampshire, een dame, dia over zee jaar van een jaargeld zal moeten leven, oen rekening zoo laat opLoopen, is, naar mijn gevoelen, een dwaasheid, die bijna misda dig is. Van dit oogenblik aan laat ik al mijn plannen, om goede renten van uw be zitting te trekken, om behoorlijk voor onze toekomst te zorgen, varen. Voortaan moe ten wij maar van den hoogen boom af te ren, totdat wij niet meer betalen kunnen, evenals andoren doen. Het zou erger dan nutteloos voor mij zijn mijn hersens af te moorden met pogingen om een goede uit komst te verkrijgen, als gij, achter mijn rug om, door uw lichtzinnige verkwisting alles bederft." Hierop smolt mevrouw Winstanley; in tranen. „O, Conrad I Hoe kunt gij zoo iets wreeds zeggen?'' bracht zij snikkend uit. „Ik zou iete achter uw rug om doen I lk, dio mij in alles door u laat leiden en be sturen ;ik, die om u genoegen te goven, mij zelfs van Violet beb gescheiden 1" „Niet voordat uw lief kind het huis in brand had willen steken „Waarlijk, Conrad, daar bedriegt gij u in. Dat was volstrekt niet haar bedoeling." „Wat haar bedoeling was, weet ik niet", zeide de kapitein, gemelijk. „Zij heeft het gedaan." „Het is al ti wreed, na al mijn opoffe ringen, verkwistend cn dwaas en misdadig genoemd te worden. Ik heb mij slechts ge kleed zooals een dam© gekleed behoort te zijn, alleen, omdat ik dit aan mijn stand verschuldigd ben. Die lieve Eduard zag mij altijd gaarne net gekleed. Hij zeide nooit een onvriendelijk woord over mijn rekenin gen. Het is een bedroevende verandering voor mij." „Uw toekomst zal nog droeviger veran dering zijn, als gij zoo voortgaat," hernam de kapitein. „Laat zien: al3 Violet meer derjarig is, hebt gij vijftienhonderd pond per jaar inkomen. Gij hebt in één jaar zeshonderd pond aan kleeding en opschik besteed. Dus blijft er negenhonderd voor al het andere over: voor den stal, den tuin, steenkolen,, belasting, dienstboden- loon, wijn; zonder nog te spreken ran zul ke kleine vorderingen als die van den bak ker en den slager, en wat er meer is. Gij zult het verwonderlijk knap moeten «aan leggen om daarmee rond te komen." „Ik zou veel liever alles willen opoffe ren dan oneenig met u te leven, Conrad," zeido mevrouw Winstanley. „Ik wil alles doen, alles, liever dan u zoo wreed to hoo- ren spreken." Zij trad naar hem toe, legde haar hand bevend op zijn schouder cn zag hem srneo- kend aan. Zelfs het hardvochtig gemoed van Con rad Winstanley was getroffen door het deemoedig© van haar blik en toon. Hij vat te zacht haar hand en bracht dio aan ziju lipp«;n. „Het is niet mijn bedoeling wreed te zijn, Pamela," zeido hij. „Ik wil alleen uiaar, dat gij do waarheid in het aange zicht ziet en uw toekomstig© positie be grijpt. Het ia uw eigen gold, dat gij ver kwist, en gij hebt het recht om het op to rnaken als gij het verkiest. Maar het is toch wel wat hard voor een man, die zich all© moeito geeft om een gewcnscht doel to bereiken, eensklaps een misrekening van dertienhonderd vier cn zeventig pond to ontdekken. Spreken wij er niet verder over., Do rekening is er, cn moet betaald wor den, Wij hebben slechts de posten na to zien en te bcoordeolen of do prijzen bik lijk zijn." En nu begon de kapitein, met voorover-, gebogen voorhoofd en een ernstig voorko men, de larigo lijst van vrouwelijke dwaas heid op te lezen. Do meest© posten sloeg hij stilzwijgend, of slechts met een zucht/ over, terwijl zijn vrouw naast hom aton<J en over zijn schouder keek. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5