No. 14113
LEIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG 24 FEBRUARI. TWEEDE BLAD.
Anno raoo
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
V ixen eix üorie.
Het .Weekblad van het Recht'
zegt in een eerste artikel, dat de vraag, op
welke wijze de kostclooze rechts
bijstand zal moeten worden geregeld in
ai© gevallen, waarin de wetgever dien bij
stand noodig oordeelt, een acuut karakter
heeft gekregen; dat zy in haar geheel moet
worden overzien, principieel worden be
handeld en aldus zoo mogelijk tot oplossing
gebracht.
De eerste moeilijkheid ontstond, toen
met de afschaffing der crimineel© procedu
re cn de opdracht van alle misdrijven aan
de rechtbanken een nieuwe regeling omtren
de ambtshalve verdediging moest worden
gemaakt. Krachtigo stemmen deden zich
toen booren tegen het goed recht van den
Staat, om de advocaten tot 'het verleenen
van hun bijstand te dwingen, doch de meer
derheid in de Tweede Kamer deelde die
bezwaren niet.
Opnieuw kwam de vraag van den koste
loozen rechtsbijstand ter sprake bij de tob-
stand-koming van de Beroepswet, de wet
tot regeling der procedure met betrekking
tot de Ongevallenwet. Yan verschillende
zijden was bij het afdeelingsonderzoek er
op aangedrongen, dat voor onvermogenden
van Staatswege in rechtskundige hulp zou
werden voorzien; bij de openbare beraad
slaging drong vooral mr. Drucker op wet
telijke regeling aan, doch de Regeering
achtte haar onnoodig en aan ernstige be
zwaren onderhevig; een amendement om
aan onvermogenden kosteloozen rechtsbij
stand te verzekeren kon geen meerderheid
verwerven.
,,In twee ontwerpen, thans bij de Star
ten-Generaal aanhangig, komt de kwestie
van den kosteloozen 'rechtsbijstand mede
ter sprake. Bij de ontworpen herziening
van het militair strafproces hegft de Re
geering de noodzakelijkheid erkend', dat
de aangeklaagde militair zich voor den
Krijgsraad zal kunnen doen verdedigen.
Op zijn verzoek zal hem door den Presi
dent van a'en Krijgsraad een raadsman
worden toegevoegd. Die toevoeging zal ech
ter alleen kunnen geschieden uit de advoca
ten, die zich bij den President hebben
aangemeld, als bereid zich zoodanige op
dracht te lateü welgevallen. Naar de mee-
ning der Regeering mocht van een op te
leggen verplichting gen sprake zijn.
Anders werd daarover gedacht bij de sa
menstelling van do ontwerpen over de ad
ministratieve rechtspraak. In verschillende
artikelen van het Ontwerp-Wetboek van
Administratieve Rechtsvordering wordt
ten behoeve van onvermogenden voor het
opstellen van stukken de toevoeging van
een advocaat of procureur voorgeschreven,
die dan kosteloos het vereischtc geschrift
zal hebben op te stellen en te onderteek©
nen. In sommige gevallen is rechtsbijstand
verplicht gesteld. Daarvan moet, naar in
de M. v. T. wordt opgemerkt, de moge
lijkheid' van kosteloozen rechtsbijstand het
gevolg zijn. Doch zelfs in enkele gevallen,
waarin die bijstand niet voorgeschreven
is, wordt toch voor onvermogenden de ver
krijging van kostelooze rechtshulp wettelijk
verzekerd. Het volkomen rechtmatige van
de oplegging der wettelijke verplichting
van advocaten en procureurs, om kosteloos
hun bijstand te verleenen, wordt door de
Regeering stilzwijgend ondersteld."
Inmiddels is weer door de in-werking-
treding der Kindcrwetgeving de onbetaald
blijvende arbeid van de leden der balie
uitgebrëid.
Eindelijk 19 ook de taak verzwaard van
een zeer klein aantal advocaten, die, als
praktizijns bij het Hoog Militair Gerechts
hof ingeschreven, in die qualiteit weinig
anders dan pro-deo-arbeid hadden te ver-
richfen. Zij hebben thans hun betrekking
bij bet Hoog Militair Gerechtshof neerge
legd, zoodat daar de verdediging zal moe
ten ontbreken bij gebrek aan verdedigers.
Vermoedelijk, hopenlijk zelfs, zegt bet
blad verder, zijn wij nog niet aan het
einde der revolutie.
„Vooral op het terrein van het strafpro
ces zal het ernstig streven blijven naar
uitbreiding van de rechten der verdediging;
daarmee moet gepaard gaan toeneming van
den omvang van den kosteloozen rechtsbij
stand. Hoe beter er wordt gezorgd voor
rechtshandhaving op velerlei gebied, hoe
dringender zich daarbij de behoefte zal
doen gevoelen naar vermeerderde en ver
beterde rechtshulp. Wil men daarbij niet
een groote en grievende ongelijkheid
Boheppen tusschen rijk en arm, dan zal de
gemeenschap er voor hebben te zorgen,
dat zij, die, niet in staat zijn een raadsman
te betalen, zonder vergoeding do hulp kun
nen vinden, die zij behoeven. Het „si non
habebunt advocatum, ego dabo" zal het
devies des wetgevers moeten blijven. De
vraag zal daarbij worden gesteld: Mag de
wetgever zich van dien plicht blijven afmar
ken door telkens nieuwo Lasten te leggen
op de schouders der advocaten; moet do
advocaat het lastdier blijven, dat zijn rug
heeft te krommen onder de telkens zwaar
dere taak van den ambtshalve en kosteloos
te verleenen rechtsbijstand? En indien de
wetgever al geneigd mocht zijn die vraag
bevestigend te blijven beantwoorden, dan
moet hem deze andere worden gesteld,
waarover hij misschien minder gemakke
lijk heen kan glijdenZal met die voort
durend zich uitbreidende wettelijke ver
plichtingen van de balie inderdaad aan de
onvermogende rechtzoekcnden die hulp ver
zekerd zijn, waaraan zij behoefte hebben?
Onbetaalde arbeid niet altijd de besto. Al
denkt men er bij sommige gelegenheden wel
eens anders over, zoodra men van de advo
caten nieuwe diensten wil vergen in het
maatschappelijk belang, heeft men gemak
kelijk een frase beschikbaar over bet „no-
oile officium" en prijst men de leden der
balie voor hun nooit falende offervaardig
heid. Ongelukkigerwijze echter behooreu
niet alle advocaten tot de hoogst aangesla-
genen. E~ zijn er, die door do uitoefening
va: hun beroep het noodige moeten verdie
nen voor zichzelf, voor vrouw eu kinderen.
Zou het zoo geheel onverklaarbaar zijn,
indien zij, hoezeer bereid de verplichtingen
te vervullen, die de wet hun oplegt eu
waarvan vele door haar aard niet tot de
aangenaamste van het beroep behooren,
toch ten slotte den arbeid, die betaald
wordt, niet geheel kunnen laten varen cn
misschien den niet betaald wordenden
slechts als werk van den tweeden rang zul
len gaan beschouwen? Advocaten zijn men-
Swheu met menschelijke zwakheden. Soms
beschouwt de wetgever hen als gevaarlijke
wezens, tegenover wie men niet te voorzich
tig kan zijn; een andermaal echter weer
als halve heiligen, die in edele belangloos
heid, arbeid en geld offeren in het belang
van maatschappij en recht, altijd gereed
staande om, met ter-zij de-stelling van hun
eigen belang, kosteloos den bijstand te ver
leenen van hun arbeid en hun talent. Zou
ook hier do waarheid niet in het midden
liggen
Men heeft de aan de balies opgelegde
verplichtingen vaak verdedigd met een
beroep op een hun toegekend monopolie.
Waar is, dat in vele gevallen, waarin de
wetgever rechtsbijstand voorschrijft of toe
laat, slechts de advocaat dien bijstand kan
verleenen. Do.': het is onjuist daarom van
een verplichtingen medebrengend monopolie
te spreken, daar immers iedereen, die aan
bepaalde vereischton voldoet, zich als ad
vocaat kan doen inschrijven en tot de zoo
genaamde bevoorrechten kan toetreden. De
advocaten staan in dit opzicht op volkomen
gelijke lijn met de doctoren en niemand
heeft er nog aan gedacht de geneesheeren
te verplichten tot het kosteloos verleenen
van geneeskundige hulp. Omdat alleen do
advocaten als verdedigers kunnen optreden,
moet de Staat ook zorgen, dat iedereen,
die een verdediger behoeft, er een zal kun
nen krijgen. Aldus verdedigt mr. A. A. do
Pinto de toevoeging in strafzaken, doch hij
voegt er onmiddellijk bij, dat hij die toe
voeging slechts gerechtvaardigd acht tegen
betaling van Staatswege. Wanneer do Staat
rechtshulp verlangt voor den onvermogen
de, op burger-rechtelijk of strafrechtelijk
terrein of op welk ander gebied van het
recht ook, dan stelt hij dien eisch om re
denen van maatschappelijk belang cn dan
moet dus de vervulling van dat belang ten
laste komen van de gemeenschap. Do rechts
grond ontbreekt voor het overbrengen van
de lasten, die op allen moeten drukken, op
slechte enkelen."
Uit een Brief van den Haagsehen Brief-
sohrijver in „De Standaard" vermel
den wij het volgende:
Dezer dagen ontving ik een schrijven van
een student jur. candidaat aan een on
zer Rijks-universiteiten waarin geklaagd
wordt over het ontbroken in de Kon.
bibliotheek alhier ©n in de bibliothe
ken van de Leidsche en andere
universiteiten van schrifturen van
onze (anti-rev.) mannen. O.m. schreef
die student:
„Opgewekt door een van uw laatste
brieven om ds. Sikkels boek over de vrij
making van den Arbeid eens terhand te ne
men, ging ik in de Rijksbiblotheck snuffelen
in de hoop het werkje daar te zullen vinden.
Tegelijkertijd eens zoekende naar de wer
ken van andere moer en meer op den voor
grond tredende anti-revolutionairen en Cal
vinisten, enz., heb ik tot mijn groote spijt
moeten ervaren, dat ze slechts zeer schaars
vertegenwoordigd waren. Ja, de werken
van Groen en Kuyper, Fabius en nog
eenige anderen waren er (de een meer de
ander minder) vrij volledig voorhanden,
maar van de jongeren was weinig of niets
te ontdekken.
Sta nu op den voorgrond, dat de anti-
rev. en Calv. schrijvers zorg moeten dra
gen, dat hun geschriften zoo groot moge-
lijken kring bereiken, dan vraag ik mij af
of niet de sohrijvers zeiven kunnen zorgen,
dat hun werken ook een plaats in de Rijks
bibliotheken vinden. Wat is gemakkelijker
dan dat ieder sohrijver van oenigo beteo-
konis elk der Rijksbibliothekon èn ook de
Koninklijko bibliotheek een exemplaar van
zijn werk doe toekomen? Zoo zullen dau
ook de nieuwere schrijvers beter vertegen
woordigd worden en wordt hun lezerskring
daardoor zeer uitgebreid. Velen, die het
geld cr niet voor hebben, om zich al die
boekwerken aan to schaffen, zullen, dunkt
mij, hartelijk blijde zijn als do diverse
schrijvers dezen weg inslaan.
Hoe goed zou het zijn, als ook in Leidens
en andere bibliotheken een groote massa
degelijke a.-r. vertoogen en Oalv. leotuur
te vinden ware. Zou zelfs niet door samen
werking van do verschillende schrijvers
(Kuyper, Fabius Anema, Sikkel, enz.) in
de Rijks-bibliotheek zelve een geheel apar
te afdeoling kunnen worden gevormd, een
a.-r. bibliotheek zooals wij aan die Uni
versiteiten bibliotheken kennen, do ver
schillende bibliotheken van gestorven pro
icssoren
Zoudt u niet uw invloed kunnen aan
wenden om de Bchrijvers van dit plan te
doordringen, zóó, dat werkelijk binnen af-
zienbaren tijd Leidens bibliotheek a.
voorzien worden van eeD keur van wer
ken
Ik stel mij zoo voor, dat, wanneer dan
in do wekelijkseho boekver sprei ding van
het Zafcerdagnummer door den beoordeelaar
teüken3 hciliiaald word, dafc van het 1.3-
sproken werk éón exemplaar naar elk der
Rijks bibliotheken is of wordt opgezonden
ik stel mij zoo voor dat dit niet anders
dan het zegenrijke gevolg kan on zhl heb
ben, dab meerderen zich zullen in keinis
stellen met de ideeën en gedachten, met
het stelsel der anti-revolutionairen."
De sohrijver dringt er ook nog op aan
om boeken te zenden naar Zuid-Afrika. In
het kort, hij zou willen, dat de boeken, die
door onze penvoerders geschreven worden,
meer verspreid werdo.i, zoodat ze meer on
der de oogen van studenten konden komen
en zóó ook onder do oogen van onze tegen
standers.
Ik geloof, dat deze wenk alle overweging
verdient. Ik zelf heb ondervonden, dat op
onze Koninklijke Bibliotheek alhier, die
zoo rijk voorzien is van allerlei boeken,
tijdschriften en brochures, vele werken van
clen jongsten tijd ontbreken. Mij dunkt,
dat-, wanneer een anti-revolutionair schrij
ver aan zijn uitgever den eisoh stelt, dat
hij een exemplaar van zijn pennevrucht
zendt aan de Koninklijko Bibliotheek en
aan do bibliotheken van de openbare Uni
versiteiten, aan den wenk van mijn brief
schrijver gevolg zal zijn gegeven.
Onder het hoofd: „Kerkelijke muren?"
zegt „De Nedorlander":
Onze aandacht wordt gevestigd op een
artikel in ,,D e Hoeksche Waar d",
onder hoofdredactie van ds. H. M. A, van
der Valk, te Oud-Beierland, hetwelk aldus
aanvangt
„Het is moeilijk te zeggen, hoe leden
der Gereformeerde Kerken zich
heb verband tusschen Kerk en
school denken-
In plaatsen, waar zij de macht over de
Christelijke School in handen hebben, zor
gen zij dat het verband tussch 1 Kerk en
school zoo innig is, dat men zonder tegen
spraak van een kerkelijke school kan spro
ken. Dit „kerkelijk" opgevat in den zin
van „school, van een Gereformeerde Kerk
uitgaande", of „schooi onder volledig toe-
zioht van den Kerkei.vad", adres aan de
vele advertenties, waarin men geen ander
onderwijzer of onderwijzeres wil dan dio
lidmaat is ecner Gcreformeeido Kerk of
„school, waarvan het schoolbestuur geheel
of in meerderheid bestaat uit leden ecner
Geref. Kerk."
In plaatsen evenwel, waar zij beslist in
de minderheid zijn, kikken zij over geen
verband tusschen Kerk en school, en ver
kondigen op hoogen toon, dat do school
niet van de Kerk moet uitgaan, niets zelfs
met de Kerk te maken heeft, maar een
school is van Christelijke ouders, die zclven
moeten weten, tot wat Kerk zij willen be
hooren".
De schrijver bewijst dit dan mot feiten
uit verschillende streken van het land, en
besluit het artikel aldus:
„Het is daarom voor de toekomst van
ons Christelijk onderwijs noodig, dat men
kleur bekenne.
Moet de Christelijko school dienst doen
doen om kerkje te spelen en kerkje te bou
wen, men zegge het ronduit.
En indien niet, dan lato men al mot
tweeërlei pannetjes te baxKen."
Deze opmerkingen, zegt „D o Nedor
lander", verdienen overweging. Een
dergelijk meten met twee maten is maar al
ïe geschikt om botrcurenswaardig wan
trouwen te wekken of te versterken. Wie,
waar hij er kans toe ziet, een kerkelijko
school als het ideaal voorstelt, vindt kwa
lijk gehoor, wanneer hij elders de meening
tracht ingang te doen vinden, dat op
sohooltcrrein geer kerkelijko muurtjes ver
deeldheid behooren te brengen.
Men moot hier kiezen of deel en.
Men kan desnoods van plaatselijke om
standigheden laten afhangen, wat in een
bepaalde gomeente praktisch de voorkeur
verdient, hot volgen van den norm of
het maken van een uitzondering maar
men kan niet beurtelings ën het een èn
het ander als den norm voorstellen, men
kan niet gelijk ds. v. d. Valk betoogt,
dab gebeurt tegelijkertijd do kerkelijke
boven do algemeen-christelijke ën de Alge
meen-christelijke heven de kerkelijke school
als do principieel moest aanbevelenswaar
dige, als do in theorie óónig juiste, verde
digen.
Voor ons is, zooals men weet, de keus
niet moeilijk.
Wij verkiezen om tal van redenen, die
nog grootelijks versterking vinden in de
door do schoolwetnovelle nieuwgeschapen
toestanden, een breede samenwerking op
schoolterrein van alle geloovigo protestan
ten.
In do „O r a n j e-N a s s a u-b o d o",
maandblad van het sanatorium „Oranjo-
Nassau's Oord", onder redactie van me
vrouw A. Ch. Graafland, waarschuwt dr.
W. J. W. Huinink tegen de voorspiegelingen
van gowetenloozo kwakzalvers om
trent universeel© geneesmothodon
en geneesmiddelen tegen tuber,
culose, kanker en andere chronische
ziekten. Een dezer lieden heeft zelfs de on
beschaamdheid to adverteeren „Tubercu
loselijders worden door mij beslist genezen,
al zijn zij reeds opgegeven. Bewijzen voor
handen."
Hoe dom en belachelijk zulke bedrieglijke
voorspiegelingen ook zijn, worden er, he
laas toch nog voortdurend lichtgeloovige
menschen dupo van. ï^n werden zij nu nog
alleen g o 1 d e 1 ij k bedrogen, maar het
ergste is, dat de gunstige tijd, waarin voor
sommige ziekten nog genezing mogelijk zou
zijn, voorbijgaat. Tot tuborculose-lijders in
het bijzonder richt dr. Huiniuk do waar
schuwing:
„Een specifiek middel tegen de tubercu
lose vindt op dit oogeublik, helaas 1 nog
geen toepassing.
Laten de patiënten dus tevreden zijn met
datgene, wat do hygiëne hun slechts bieden
kan; en in allo oprechtheid kan men hier
van toch verklaren: „De hygiëne geeft wel
niet alles, maar toch zeer veel". Hcusch, er
bestaat reden tot tevredenheid.
Laat allen toch hun omgoving trachten
te behoeden voor do bedriegerij en do go-
varen der kwakzalverijgij voort aldus
inderdaad een goeden strijd tegen onwaar
heid en bedrog; oen strijd ia het bela* -
van uw raedemensch I"
Onder het hoofdMinistor Rink cn
dc bij zond oro school, zegt do
„Nieuwe Rott. Courant":
Do „Stichtscho 0 o u r a n t" vaa
13 Febr. j.l. gaf het aanzijn aan een legou-
de, welke levensvatbaarheid blijkt. De held
is minister Rink, dio optreedt, kortwieken
de hot „Christelijk" onderwijs.
Menigeen zal dit, met do begrootingsdo
batten nog versch in het geheugen, niet
zonder verwondering vernemen. Maar do
„St i c h t s c h o" heeft gezorgd, dat haar
vertelling goed g kleed do woreld inging 1
In een door minister ltink sitgclokb Ko
ninklijk Besluit worden immers do eischen
voor den bouw van bijzondere scholen ver
zwaard.
Dit laatste is inderdaad waar, maar niet
minder waar is net, al verzwijgt d©
„Stichtscho Courant" het, dat
het bewuste Koninklijk Besluit dat van
12 September 1905 (Stsbl. No. 267) go on
spontano daad van den togenwoordi-
gen minister van binncnlandscho zaken
hecton mag. Zóó weinig is dit het. geval,
dat, gelijk uit den aanhef blijkt, dc pri
mitieve voordracht dateert van 6 Juni
1905, derhalve ut don tijd, toon dr. Kuy
per nog heb bewind voerde. Bij do behan
deling van zijn wijziging der wet op het
lagor onderwijs zogde do minister Kuyper
verzwaring van do voorwaarden voor do
gebouwen der bijzondere scholen too. Hij
verklaarde in do Memorie van Antwoord
aan do Tweed© Kamer, dab te dien aanzien
zooveel doenlijk gelijke minimum-cischen
voor openbaar on bijzonder onderwijs zou
den zijn te stollen; een toezegging, welke
dr. Kuyper nog aandikte in de vergade
ring der Tweodo Kamer van 2 Mei 1905.
Hoe is nu met dc geschiedenis to rij
men de voorstelling, dat het jongste Kon.
Bes! inzake schoolbouw een bedekto aan
slag zou zijn op heb „christelijk" onderwijs?
En hoe verklaart dc „Stichtscho
Courant" deze zinsnede uit het Voor-
Joopig Verslag der Twecdo Kamer betref
fende Hoofdstuk der Staatsbegrooting
voor 1906: „Do inhoud van dit besluit
(n.l. het bovenaangehaalde) vond cvor liet
algemeen goedkeuring?"
Wij vertrouwen, dat het anti-revolutio
naire blad het nntwoord' op deze vragen
haar lozers cn ons niot zal onthouden.
En andere rechtscho bladen, die de legen
de van do „Stichtsche Courant"-
mede hielpen verbreiden, zullen allieht eer
lij kheidshaIvo zich genoopt gevoelen, ook
van het bovenstaande medcdeeling tc doen*
Do heer Talma aldus teekent „Po
liticus" in do „Oprechte Haarlem-
sche Oourant'' dit Twcode-Kamer-lid
bohoort zeer beslist tot do „geboren rede
naars".
Hij heeft suggestieve oratorisch© kracht,
vooral ook, wijl hij diep en innig voelt wat
hij zegt cn er in allo oprechtheid en in voL
eerlijk enthusiasme in meeleeft.
Heb forscho, hot titanische, de rustige
reuzenkracht van stof to beheerschen, hoe
veel schakeering van (bijzonderheden die
ook moge vortoonen, do Olympische kalmte
van gedachten to beteugelen, tc besturen,
te ordenen, to doen wegschuilen of een vor-
81)
„Mijn lieve Conrad, ik zou in een van
die oude Franscho steden, die altijd naar
koolsoep rieken, niet kunnen wonen.
„Dan moeten wij de strikst© spaarzaam
heid in acht nemen, anders is het over zes
jaar onmogelijk om te leven."
Pamela zuchtte en stemde toe met een
bexneld hart. Dat woord spaarzaamheid
,wa3 voor haar het hatelijkst© woord in het
woordenboek.
Zij ging gaarne beter gekleed dan een
harer bekenden- Zij was gaarne in een
sierlijke omgeving, en die sierlijkheid
moest altijd naar den laataten smaak zijn
en dikwijls vernieuwd worden.
Tegen al die kostbar© dwaasheden ver
zette kapitein Winstanley zich krachtig,
altijd met vriendelijke woorden, maar on
wrikbaar als een rots, wanneer zijn vrouw
beproefde hem naar haar wil to buigen.
Met baar toilet bad hij zich nog niet be
moeid, want hij moest nog leeren wat dat
kostte.
Die kennis viel hem als een onweerslag
op het lijf op zekeren zoelen zomerochtend
in Juli, toen er ook in de loodkleurige
lucht onweer broeide omstreeks een
maand na het vertrek van Vixen.
Onder de brieven, die de ochtendpost had
gebracht, was de lang verwacht© rekening
van madame Theodore: een groote envelop
pe, die de kapitein, met zijn gewone be
leefdheid, aan zijn vrouw overhandigde. Hij
maakt© nooit haar brieven open, maar hij
verzocht altijd ze 11 zien en altijd overhan-
d:gdo ze hem ook haar correspondentie,
met kinderlijke gedweeheid. Nu aarzelde
ze eenigszins om den kapitein haar reke
ning to laten zien.
„Ik vrees, dat uw brieven van hedenoch
tend niet van een aangenamen aard zijn,"
zeide de kapitein, het bewolkt gelaat zijner
vrouw gade-laande. „Is dat een rekening,
waar ge zoo op tuurt? Ik dacht, dat we
alles oontant betaalden."
„'t Is de rekening van mijn modiste,"
stamelde mevrouw Winstanley.
„Geef mij die rekening maar, lieve, en ik
zal uw modiste aanstaanden Zaterdag een
check voor het bedrag zenden."
„Ik vrees, dat gij die rekening ontzet
tend hoog zult vinden, Oonrad, zeido zij,
op verontschuldigenden toon.
„Mijn lievo Pamela, ik vroeg u alleen om
haar rekening. Laat mij hot totaal zien en
zeg mo of gij eenige aanmerking op de
posten hebt."
„Neen," zeide mevrouw Winstanley zuch
tend, met een verlegen gezicht de rekening
inziende.
Ditmaal ging kapitein Winstanley naar
zijn vrouw toe en nam haar het papier af.
Hij had het totaal nog niet gezien, maar
hij was reeds bleek van toorn. Hij had zich
voorgenomen een vermogentje uit Abbey-
House t© persen in den korten tijd, dat hij
het in berit had; en daar besteedde di©
dwaze vrouw honderden ponden aan op
schik 1
„Wees zoo goed mij een kop koffie in to
'schenken," zeide hij, terwijl hij weder
plaat© nam en de rekening bedaard voor
2ioh uitspreidde.
„Groote hemel 1'' riep hij uit, na een
blik op hot totaal geslagen te hebben. yDat
is al te erg I Dio vrouw moet gek zijn 1"
Het totaal was zeventienhonderd vier cn
zestig pond, veertien shillings en six pence.
De betalingen van mevrouw Winstanley op
afkorting bedroegen vierhonderd pond, en
lieten voor den kapitein een saldo van der
tienhonderd vier en zestig pond ter veref
fening over.
„Waarlijk, lieve Conrad, het is zulk een
ontzettende rekening niet," zeide Pamela,
op verontschuldigenden toon, door do uit
drukking van heb gelaat haars echtgenoot©
verschrikt. „Madam© Theodoro heeft onder
haar klanten, di© jaarlijks twee duizend
pond bij haar bestedon."
„Een zeer loffelijke onbekrompenheid als
zij d© vrouwen van millionnaira zijn, of
zilvermijnen, of katoenfabrieken,of petro-
leumbronnen hebben, dio schatten opbren
gen. Maar dat de weduwe van een landjon
ker uit Hampshire, een dame, dia over zee
jaar van een jaargeld zal moeten leven, oen
rekening zoo laat opLoopen, is, naar mijn
gevoelen, een dwaasheid, die bijna misda
dig is. Van dit oogenblik aan laat ik al
mijn plannen, om goede renten van uw be
zitting te trekken, om behoorlijk voor onze
toekomst te zorgen, varen. Voortaan moe
ten wij maar van den hoogen boom af te
ren, totdat wij niet meer betalen kunnen,
evenals andoren doen. Het zou erger dan
nutteloos voor mij zijn mijn hersens af te
moorden met pogingen om een goede uit
komst te verkrijgen, als gij, achter mijn
rug om, door uw lichtzinnige verkwisting
alles bederft."
Hierop smolt mevrouw Winstanley; in
tranen.
„O, Conrad I Hoe kunt gij zoo iets
wreeds zeggen?'' bracht zij snikkend uit.
„Ik zou iete achter uw rug om doen I lk,
dio mij in alles door u laat leiden en be
sturen ;ik, die om u genoegen te goven,
mij zelfs van Violet beb gescheiden 1"
„Niet voordat uw lief kind het huis in
brand had willen steken
„Waarlijk, Conrad, daar bedriegt gij u
in. Dat was volstrekt niet haar bedoeling."
„Wat haar bedoeling was, weet ik niet",
zeide de kapitein, gemelijk. „Zij heeft het
gedaan."
„Het is al ti wreed, na al mijn opoffe
ringen, verkwistend cn dwaas en misdadig
genoemd te worden. Ik heb mij slechts ge
kleed zooals een dam© gekleed behoort te
zijn, alleen, omdat ik dit aan mijn stand
verschuldigd ben. Die lieve Eduard zag mij
altijd gaarne net gekleed. Hij zeide nooit
een onvriendelijk woord over mijn rekenin
gen. Het is een bedroevende verandering
voor mij."
„Uw toekomst zal nog droeviger veran
dering zijn, als gij zoo voortgaat," hernam
de kapitein. „Laat zien: al3 Violet meer
derjarig is, hebt gij vijftienhonderd pond
per jaar inkomen. Gij hebt in één jaar
zeshonderd pond aan kleeding en opschik
besteed. Dus blijft er negenhonderd voor
al het andere over: voor den stal, den
tuin, steenkolen,, belasting, dienstboden-
loon, wijn; zonder nog te spreken ran zul
ke kleine vorderingen als die van den bak
ker en den slager, en wat er meer is. Gij
zult het verwonderlijk knap moeten «aan
leggen om daarmee rond te komen."
„Ik zou veel liever alles willen opoffe
ren dan oneenig met u te leven, Conrad,"
zeido mevrouw Winstanley. „Ik wil alles
doen, alles, liever dan u zoo wreed to hoo-
ren spreken."
Zij trad naar hem toe, legde haar hand
bevend op zijn schouder cn zag hem srneo-
kend aan.
Zelfs het hardvochtig gemoed van Con
rad Winstanley was getroffen door het
deemoedig© van haar blik en toon. Hij vat
te zacht haar hand en bracht dio aan ziju
lipp«;n.
„Het is niet mijn bedoeling wreed te
zijn, Pamela," zeido hij. „Ik wil alleen
uiaar, dat gij do waarheid in het aange
zicht ziet en uw toekomstig© positie be
grijpt. Het ia uw eigen gold, dat gij ver
kwist, en gij hebt het recht om het op to
rnaken als gij het verkiest. Maar het is
toch wel wat hard voor een man, die zich
all© moeito geeft om een gewcnscht doel to
bereiken, eensklaps een misrekening van
dertienhonderd vier cn zeventig pond to
ontdekken. Spreken wij er niet verder over.,
Do rekening is er, cn moet betaald wor
den, Wij hebben slechts de posten na to
zien en te bcoordeolen of do prijzen bik
lijk zijn."
En nu begon de kapitein, met voorover-,
gebogen voorhoofd en een ernstig voorko
men, de larigo lijst van vrouwelijke dwaas
heid op te lezen. Do meest© posten sloeg hij
stilzwijgend, of slechts met een zucht/
over, terwijl zijn vrouw naast hom aton<J
en over zijn schouder keek.
Wordt vervolgd.)