ALLERLEI. een telefoniste: „Geduld en zachtmoedig heid' vormen de grootste macht van de vrouw," en van een andere: ,,De werkzame heeft geen tijd voor tranen." Een uitnoodiging. Wel loeien nog stormen langs velden en wegen; Wel dekt nog een sneeuwkleed zeer dikwijls de aard'; Wel komt nog de -vorst vele misdaden plegen En dringt ons terug tot den hoek van den haard. Maar, zoodra als do zon weer de sneeuw doet verdwijnen, En een zuidlijke wind, die, noch ruw is noch guur, Met zijn milderen adem den winter doet kwijnen, Dan herleeft weer de streek van de Bloemencultuur 1 Dan wordt ganseh de deklaag den bollen ontnomen Dan ontwikkelen zij zich door de stralen der zon; Dan ziet men haar kleurende knoppen ras komen En begroeten de Lont» met 'n hartelijk welkom. Als geen enkele bloem nog haar knop heeft ontsloten; 'Als bet woud en de wei zijn nog sober en kaal, Dan heeft de natuur reeds haar gaven gegoten Over Haarlems omgeving ontelbare Dan prijken reeds velden in prachtige kleuren, Verspreiden een liefelijken geur in het rond; Dan ontsluit deze streek weer haar laohonde deuren En noodigt U tot een bezoek op haar grond I Lisse. A R. RECEPT. Aardappelcroquetten. Verech gekookte aardappelen worden heel fijn gemaakt en vermengd met een lepel boter, een ei, wat notemuskaat en een weinig melk. Men kneedt dit mengsel tot een zacht deeg en maakt er Langwerpige rolletjes van. Die wentelt men in paneer meel, daarna in het eiwit, dan opnieuw in paneermeel (of gestampte beschuit) en bakt ze in boter bruin. Men kan ook koude aardappelen nemen, maar die eerst met kokend water overgie ten of op stoom warm maken. Een anatomische terechtwijzing. „Mijnheer de Commies F' zegt do Direc teur, „ik heb vocï verschillende tekortko mingen dikwijls mijn oog gesloten, maar nu moet ik u toch eens onder banden nemen. Het is mij ter o o r e gekomen, dat gij uw ondergeschikten te weinig op de vingers ziet, gij met hen op vertrouwe- lijken voet staat en ge u dikwijls bij den neus laat nemen. Als ze insubordinatie plegen, moet ge hun uw tanden laten zien, al stuit het u ook tegen de borst. Gij moet uw collega's niet het werk op den bals schuiven, maar gij kunt hen wel eens bij «den arm nemen of ze polsen, of ze de voorschriften omtrent do briefkaart- formulieren en de voornaamste zaken goe-i in het hoofd hebben. Ook moet ge h eenige drukte niet direct den kop verli zen. En als go wat op de lever hebt, dan behoeft ge niet achter mijn rug den mond vol over mij te hebben, dat maakt de zaak geen haar beter. Zeg mij voor dc v u i b t weg wat ge op het hart hebt. Neem alles goed in het hoofd en zorg, dat go uw zaakje spoedig onder cte kni hebt." Naar wij vernemen, was die ambtenaar niet eens erg op zijn t e e n e n getrapt, want hij had een breeden rug, en de ge- hecle toespraak ging bet eeno oor in en het andere uit. YolksgTone en gemeentegras. „Pa, aan wien hooren de parken?" vroeg een knaapje. „Aan ons, mijn jongen", was bet ant woord. „Aan ons, het volk. Wij maken deel uit van het volk en hebben dus recht ons als de eigenaars te beschouwen. Ja, dat is iets moois in onzen Ttegee- ringsvorm", vervolgde de vader, met stra lende oogen, „dat het volk zooveel macht heeft. Alle eigendomsrechten zijn afhanke lijk van zijn toestemming. Allo titels ko men dus van het volk en zullen weder aan het volk vervallen. De wil des volks is de (hoogste wet. Hier, in dit fraaie park, hebben wij het recht ons te komen verpoozen. Wij zijn op onzen eigen grondt Die zuivere lucht in te ademen, jongenlief, naar willekeur rond te dolen door dezo heerlijke „Heidaar 1" riep een barsche stem. „Wil je wel eens gauw van het gras afgaan, of ik zal je leeren 1" Het was de stem van een politieagent „Kom mn het gras, Jan", zei de vader bedaard. „Het park is van hot volk; maar het gras behoort aan het gemeentebe stuur." P o st b od e (brommend in den regen): ,,'t Is toch ergerlijk, dat ik nu met dit hondenweer een prijscourant van een mo dewinkel een uur ver moet brengen naar een boer, die niet lezen kan 1" Een boer uit Hoogmade gaat met paard en wagen naar Leiden om inkoopen te doen. Toen hij daarmee klaar was, spande hij in en keerde naar Hoogmade terug. Bij Lei* derdorp en voorbij deze gemeente zegt hij gedurig tot zijn knecht: „Ik geloof, dat ik nog een boodschap heb vergeten, maar het wil mij maar niet invallen, wat ik nu eigenlijk vergeten heb." Thuis komende vragen de kinderen: ,,Waar is moeder?" „Zie je wel", zegt de boer, „dat ik gelijk had, dat wij iets vergeten hadden 1" „Zeg, zus, nu weet ik ook wat vrijen is". „Nu, wat dan?" „Eikaars handen vasthouden en leugens vertellen 1" Beleefdheid. Luitenant: „Hoe ls de soep Soldaat: „Slecht." Luitenant: „Kan je niet met twee woor den spreken?" Soldaat: „Heel slecht." Kees: „Nu weet ia toch niet, wien van die twee kerels ik stemmen moet. Zij zijn allebei hier geweest en zij waren vriendelijk genoeg, maar zij wisten toch maar geen van twee wat die oude zeug van mij scheelt 1" Een dokter werd geroepen in een klein huisje in de steeg en vond daar een ziek jongetje. „Laat me je tong eens zien, ventje", zei de dokter. De jongen staardo hem als een uil aan. „Mijn lieve jongen", vroeg de dokter nog vriendelijker, „laat me je tongetje eens kijken 1" „Spreek Hollandsch, dokter", zei eens klaps de moeder, en zich tot haar zoontje wendend, riep ze: „Allo! je rooie lap uit je smoel 1" De jongen stak onmiddellijk, zoover hij kon, zijn tong uitl Zij: „Zeg, Willem 1 Een man, die een vrouw te veel heeft, is toch een bigamist, nietwaar 1" Hij: „Nu, niet altijd 1" In „hoog en" kring. „Tegenwoor dig zie je van alles. Men schiet zonder rook, rijdt zonder paard, telegrafeert zon der draad, daar ontbreekt echter nog wat aan." „En dat is?" „Een bruidsschat zonder vrouw." Omschrijving. Een vreemdeling wandelt een riant gelegen dorp inhij gaat onder de veranda van het logement aan den weg zitten en de kastelein, die hem bedient, maakt een praatje met hem. Een aardig jongske, met groote blauwe kijkers, komt voorbij rennen en trekt de aandacht van den vreemden bezoeker. „Wie is dat knaapje?" vraagt hij aan den breedsprakerigen kastelein. „Dat is de oogappel van de rechter hand van de ziel der gemeente," was het antwoord. „Nu weet ik nog niet veeL" „Het zoontjo van den secretaris." CORRESPONDENTIE. Mej. A. H. P. Wij nemen nu geen recepten tegen Ke telsteen meer op. Zend uw recept dus rechtstreeks aan den heer O. K. dè Vries, Nieuwe Beestenmarkt 19. SCHAAKOPGAVE. Zwart. abcd e fgh Wit. WitK e 8, D c 4, Tb 8, Rb2 en g 2, P d 4 en d 5, pionnen f 2 en h 4. Zwart: K e 5, D e 4, Rel, pionnen d 7, e 2, f7 6n g 6. Wit zet in 2 zetten mat. {Oplossing in het volgend Zondagsblad,'] RAADGEVING. Hoe moet men rusten? Voor menigeen is het rusten een natuurlijk vermogen, terwijl het voor anderen een kunst is. De eerste voor waarde om zich van de noodlge rust te verzekeren is gewoonlijk het regelen van de dageliJksche plichten en werk zaamheden, zoodat niets, dat afgedaan moest worden, overbleef, om des nachts de gedachten mee bezig te houden. Afmatting en loomheid worden, aan de andere zilde, vaak te voorschijn geroepen door 2ich bezig te houden met gifthoudende zaken en dan baat de rust weinig, tenzij het gif ver wijderd wordt. Vaak kan verbetering verkregen worden door verkorting van de tusschen- ruimte tusscben twee rustperioden. Een „uiltje-knappen" van slechts een paar minuten op het midden van den dag, bijv., helpt meer dan verscheiden uren van slaap, die verstoord wordt door droomen en daardoor telkens afgebro ken, als gevolg van oververmoeidheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12