VAN - HET
N£ 14095.
3 Februari 190ör
Vertrouwen en Wantrouwen.
Derde Blad.
„Niets noodig."
„Och, koop een kleinigheid."
„Niets noodig."
„Kom, vraag eens, of mevrouw het een
of ander wil koopen."
„Niets noodig, maak. dat je weg komt",
snauwde de dienstbode, dio zooeven had
opengedaan en nu de deur dichtsloeg voor
de koopvrouw op straat. Van de voordeur
terugkomend ging zij even op zijde, om den
bezoeker te Laten voorbijgaan, die, door do
vrouw des huizes begeleid, zoo juist uit do
kamer was gekomen en de bovenvermelde
samenspraak mede had aangehoord.
„Goed zoo, meisje," en notaris Van Stra
ten knikte goedkeurend met het hoofd; „ja
moet dat volk maar afwijzen en buiten do
deur houden."
De toegesproken© nam den emmer op wel
ken zij straks even bad neergezet, en ging
met een triomfantelijk gezicht weer aan
haar werk.
„Maar mijnbeer Van Stralen", aldus nam
rde vrouw des huizes hef woord, zoodra de
dienstbode uit het bereik was, „hoe kunt u
dat zeggen? Moeten die arme 6takkers dan
maar overal tevergeefs aankloppen?"
„Welzeker, die bedelarij moet met hand en
tand worden tegengegaan.
„Bedelarij?" zeide nu mevrouw Grevers
verontwaardigd; „het is geen bedelen; die
menschen willen wat verdienen."
„Jawel, een mooie naam voor bedelen. Bo
vendien ze bedriegen je altijd. En als je
dat volk in je huis haalt, kimt ge overtuigd
zijn, dat zo wat stelen. Och kom, praat er
mij niet van."
„Maar moet men dan maar iedereen
aanstonds wantrouwen 1" ging de jonge
vrouw voort op een toon, die aanduidde, dat
zij dit een onmogelijke onderstelling vond.
„Volkomen juist; mijn stelregel is: „Ver-
trouw niemand"."
„Maar dat vind ik afschuwelijk; wanneer
men van iemand niets afweet, moet men toch
beginnen met vertrouwen."
„Och mevrouwtje, u is nog jong; uw on
dervinding zal u wel leeren, dat ik gelijk
fteb met mijn stelregel. Maar ik moet nu
weg; ik heb geen tijd meer."
Zij namen afscheid en de jonge vrouw
bleef achter met de onaangename gewaar
wording, niet overtuigd to zijn en toch de
kracht te missen, den tegenstander te ontwa_
penen. Maar had h'j niet gedeeltelijk gelijk?
Had zij zelve niet een paar inkoopen gedaan,
waarvan later bleek, dat zij slechte waar had
gekregen en dat er veel was overvraagd
Doch aan den anderen kant, dacht zij ver
der, namen de menschen niet wel eens hun
toevlucht tot bedrog, omdat zij weinig
voortgeholpen, worden en telkens wantrou
wen ontmoeten? Zouden ze met wat meer
vertrouwen, niet eer gewonnen of verbeterd
worden
Onder de kooplui, die dag aan. dag van
huis tot huis gingen om wat te verkoopen,
waa een van. de ijverigste die vrouw Klaas-
aon. Zij 2ag er wel arm, maar knap uit, eu
al had zij, toen haar man leefde, niet ge
dacht, ooit op deze wijze haar brood te moe
ten verdienen, nu liep zij onvermoeid met
bnnr kleine nering rond. Eten voor de kin
deren moest er zijn en de buurvrouw, die op
hen paste, moest bovendien nog wat voor
haar moeite hebben. En dus trok zij er
's morgens reeds vroeg op uit, blijde, indien
zij 's avonds een kleine verdienste mee
bracht.
Ook nu weer was ze op haar dagclijkschen
tocht; het was buitengewoon koud, haar om
slagdoek was dun en tevergeefs trok zij dien
vaster om zich heen of hooger op aan den
hals. Zij huiverde en dacht aan het zieke
kind thuis, waar zij zoo gaarne bij gebleven
was, maar waarvoor nu dubbel verdiend
moest worden. Was het daardoor, dat het
haar harder viel dan gewoonlijk, wanneer zij
telkens en telkens werd afgewezen?
Toch zal zij het steeds weer beproeven; zij
schelt aan, wachtend in regen en wind, tot
men zal opendoen. Na eenigen tijd herhaalt
zij haar poging en ziet daar wel voor een
raam iemand verschijnen, maar do deur
blijft gesloten. Bij een ander hoort zij zich
reeds op een afstand toeroepen, dat men
niets noodig heeft. Ginds wordt haar de
deur geopend; het dienstmeisje neemt de
koopwaar in de hand, maar om alles af to
keuren en zóóveel af te dingen, dat het voor
de vrouw onmogelijk is, de waar te geveC.
Elders laat men haar even binnen, doch
roept een waarschuwende stem, dat men haar
niet te ver in huis moet laten komen en
het oog op haar houden. Beschouwt, men
haar dan overal als een indringster
of een dievegge Zij klemt de tan
den op elkaar en balt de hand tot een
vuist, en weer ziet ze voor zich het bleekt,
zieke kind met de groot© oogen, welke schij
nen te vragen, waarom het voor zulke ellen
de op de wereld gekomen is. En dan zegt zij
tot zichzelve, dat ct voor dat kind eten en
geneesmiddelen zijn moeten, al zou zij er
dan ook een laagheid voor begaan. Zij
schrikt bij die laatste gedachte, en toch,
neen, wat er ook gebeur©, zij z a 1 wat thuis
brengen.
En verder loopend, overlegt zij, dat zij een
ander middel zal aanwenden. Zij staat vóór
het huis van mevrouw Grevers en belt aan.
Zij zal verzoeken mevrouw te mogen spreken.
De dienstbode tracht haar af te wijzen met
de bewering, dat mevrouw niet te spreken
is, maar kan dit toch niet volhouden en laat
do vrouw in de spreekkamer.
Vrouw Klaassen blijft eenigen tijd alleen.
Zij voelt zich niet op haar gemak. Straks
dacht zij, dat het voldoendo zou zijn binnen
gelaten te worden, en dat zij, eenmaal daar
zijnde, de vrouw des huizes wol zou kunnen
overhalen wat te koopen= Doch nu vreest zij,
dat men haar binnendringen brutaal zal
vinden en meent zij reeds een verwijt te
hooren aan do dienstbode, dat men baar
zonder toezicht in de kamer heeft gelaten.
Alsof zij zou stelenEn indien zij eena
iets wegnam? Haar oog is onwillekeurig blij.
vien rusten op een koperen schuier en blikje,
dat bij de kachel hangt. Het blinkt haar- ais
goud tegen en met kloppend hart overleg!
zij, hoeveel zij er voor zou kunnen krijgen,)
als zij het verkocht Maar foei, wolk een
gedachte 1 Zij wendt het hoofd af van het
voorwerp harer begeerte en brengt de hand
in haar zijde; de pijn dókr en in haar rug
doet haar gevoelen, dat zij straks niet lan
ger kan rondloopen. En wordt haar ook hier
de deur gewezen, dan moet zij thuiskomen
zonder geld- En haar kind, dat genees mid-
delen en krachtig voedsel behoeft, zal het1
niet sterven? Zij herhaalt, wat zij straks]
tot zichzelve zeide: er m o e t geld zijn. Zoo;
dadelijk zal er iemand binnenkomen; doet zij
het nu niet, dan is het te laat; en met steeds1
luider kloppend hart staat zij op en neemtl
het voorwerp weg; zij verbergt het haastig
onder in haar mand. Nn haalt ze diep adem;
neg een oogenblik, en mevrouw Grevers
treedt binnen.
Doch nauwelijks heeft deze een blik ge-;
slagen op de bleeke, magere vrouw en haar
bevende vraag aangehoord, of zij heeft reeds
weder de kamer verlaten. Zou zij bet al be
merkt hebben? denkt vtouw Klaassen, ang-;
stig naar de deur ziende, of er ook kans is;
to ontsnappen. Toch durft zij zich niet ver
wijderen. Met haar mand aan den arm, als
op sprong van vertrekken, staat zij daar,1
als mevrouw Grevers weer binnenkomt.
„Ga zitten, vrouwtje", zegt dese vriende
lijk, „ik heb hier wat eten voor je; je ziet
er juist uit of je dat noodig hebt. Kom, ga
dan toch zitten", en zij schuift een bord met
eten voor de vrouw, die tegen wil en dank
heeft moeten plaats nemen. Dan, als zij ziet,)
dat aan haar uitnoodiging geen gevolg wordt
gegeven, wendt zij zich om, veinzende wat,
bij het raam te doen te hebben, en in do;
meening, dat de arme bezoekster niet!
durft toetasten, wanneer men op haar let. I
Maar na ©enige oogenblikken keert zij naar]
de tafel terug en ziet tot haar verbazing betj
eten onaangeroerd, terwijl de vrouw nog,
ingehouden snikt. „Wat hebt go? Scheelt
er wat aan?" klinkt het medelijdend, en dan!
wordt het snikken luider en heftiger. 1
„Ik heb gestolen; het is waar, zie maar";
en tusschen de tranen door wordt pteK-ling'
de mand door haar uitgepakt, en krijgt men
te zien, wat onder den inhoud verborgen
lag.
Mevrouw Grevers staat verslagen. Een
oogenblik ziet zij verontwaardigd naar de
schuldige; maar spoecxg krijgt het medelij
den de overhand. „Hoe zijt go daartoe ge
komen? Ge moest u schamen", zegt ze,
trachtende een strengentoon aan te nemen.
Er volgt een verwarde verklaring, het ver
haal van de vele mislukte pogingen, van de
bittere ellende. „En toen waart u zoo goed",
vervolgt de spreekster, „en u hadt mij nog
een oogenblik alleen gólaten zonder mij te
wantrouwen 1"
„Waarom zou ik je wantrouwen?" vraagt
mevrouw.
„Dat doen ze allemaal. En juist omdat q
zoo goed waart, daarom kon ik u niet be
driegen. Anders had ik hot wel gedaan, zoc^
waar ik leef."
Anders had ik het wel gedaan", des©
woorden doen mevrouw Grevers