'zondags
b
la
91
27 Januari 1906
EEN „HESER.
ging'
U- .4089.
JJ
„Je zoon ziet er slecht uit," fluisterde
ik, terwijl ik met den boer voor het raam
naar buiten in de November-avondlucht
stond te kijken.
„Onzinantwoordde de boer. Zijn ont
stemming overwon de bezorgdheid, die in
zijn stem hoorbaar was geweest, de ont
stemming over de vernedering, waarvoor
wij allen terugschrikken, de vernedering
van te weten, dat de kwalen van onze
naaste bloedverwanten worden opgemerkt
door vreemde oogen. „Hij is alleen wat
vermoeid," verzekerde hij zichzelven luid.
De zoon, een jongen van ongeveer acht
tien jaar, die met vaoantie thuis was, on
nu bij het houtvuur aan het andere eind
YAn. de woonkamer der boerderij zat in
eengedoken, hoestte weer, een droge, harde
hoest, die veel slechts kon beteekenen.
,,Je kunt wv! naar bed gaan, George,"
zei zijd vader plotseling. In zijn stem
klonk een mengeling van barsche vriende
lijkheid, van minachting van een gezonden
man voor een zieke, en van schaamte, orn
aat een andc. medelijden had met iemand,
die hem zoo na stond.
George betuigdo zwijgend zijn erkente
lijkheid en ging de deur uit. Toen hij de
gang doorging naar het portaal met den
steenen vloer, waar do kandelaars stonden
gerangschikt op een groote tafel, hoestto
hij weer, een korte, droge, pijnlijk aan
doende hoest.
De boer ging naar de deur, opende die
en stak er zijn hoofd door.
„Wees morgen niet te laat, jongen," zei
hij tot zijn huiverenden zoon in het por
taal. „Ik zal je zelf naar het station rij
den." Daarna bromde hij iets, dat een
vriendelijk „goeden nacht" moest beteeke-
nen, en sloot de deur.
Een schraal klagend „Goeden nacht"
drong tot mij door, terwijl ik in den stoel
ging zitten, dien George verlaten had, te
genover den grooten stoel van den boer
aan de andere zijde van den baard. De
boer nam tegenover mij plaats. Hij greep
een lange pijp van liet rek tor zijde van
den schoorsteen, vulde haar en stak haar
niet langzame zorg aan, na icderen trek
de tabak met zijn vereelten duim omlaag
duwend. Daarna rookte hij een tijd zwij
gend voort.
Eindelijk wees hij met zijn duim naar do
richting van de deur.
„Het zijn daar vroolijke lui in Liver
pool," zei hij mot zekeren nadruk.
„Zoo?" vroeg ik. „Zij genieten daar een
beetje van het leven, denk ik."
„George is in betrekking in Liverpool,"
zei hij met een zekero grootspraak.
„Óchzei ik. En ik voelde, dat ik
daarmee voldoende gezegd had. Alles, wat
meer was dan een korte uitroep, zou, daar
was ik zeker van, de raderen van zijn lang
zaam be wegenden geest tegenhouden.
»,Ja, in betrekking," herhaalde hij.
De herhaling wees op trots, ©n ik vond
hot het veiligst eerst te zien waar het heen
Betrekking?" echo-de ik bijgevolg opeen
toon van gedwongen bewondering.
Do boer gaf mij een goedkeurend knikje
en ging voort:
„Hij is in den confectiewinkel van John
Lorkin."
Ik trok mijn wenkbrauwen op als een
zwijgende uitnoodiging tot verdere mede-
deeling.
„Ja, hij is inwonend."
„Wat is zijn werktijd?" vroeg ik, het
gesprek plotseling vooruitduwend in mijc
onwillekeurige belangstelling voor winkel
bedienden.
D© boer keek mij argwanend aan en trok
weer aan zijn pijp.
„George werkt van negen tot acht zei
hij eindelijk.
„Binnenshuis?" vroeg ik.
Hij streek een lucifer af het duuïde
lang voor hij aan was en stak wee/ zijn
pijp aan.
„Ja, binnenshuis. Maar wat kan u dat
schelen?"
„O, niets 1" antwoordde ik wo^iilond.
„Alleen verwonderd© ik mij er ovor, dat u
een jongen, die op een boerderij is opge
groeid, in een winkel zet in een stad als
Liverpool, waar hij altijd binnenshuis moet
werken."
„De landbouw heeft zijn tijd gehad. En
ik heb al een zoon op de boerderij."
Dat had hijdat was maar al te waar,
en het was een prachtig voorbeeld van een
gezonden, zwaar gebouwden buitenman.
„Maar waren er er waren toch zeker
nog wel andere dingen dan een winkel?"
hield ik aan. „En dan een winkel zoo ver
weg. Waren er geen winkels in Murces-
ter?"
Dat was de op cenige mijlen afstand ge
legen stad.
Wij gingen als het ware bergaf, en do
boer, die zich moest verdedigen en zich
boos maakte, antwoordde mij nu even vlug
als ik hem vroeg:
„Ja," bromde hij, „er zijn winkels ge
noeg in Murcester, maar George is niet in
een gewonen winkelhij is in een groot
magazijn 1"
„Staat hij achter een toonbank?" waagde
ik te vragen.
„Neen," zei <..e boer. „George heeft een
hoogere betrekking. Hij moet de orders
boeken."
Er rees voor mijn gedachten een groot
pekhuis van een groot-handelszaak in een
nauw straatje op, en dat beeld botste met
mijn sympathie.
„En gelooft u, dat het een goed leven
is voer George?"
„Beter dan iets andersT' hield hij hard
nekkig vol. „Het is een mooio betrekking.
Ja, dat is het."
„Ja, maarIk aarzeldo even en
ging toen voort: „Maar is George altijd
200 zwak van gestel geweest als hij nu
is?"
„Hij is niet zwak. Hij is alleen wat
vxoolijk. Hij blijft des avonds laat op, net'
als do andoro jongelui op het kantoor."
Zoolang ik daar was, had George geen
teellenen van vroolijkheid gegeven. Maar
wat voor nut zou het hebben als ik daY
zei?
Wij zaten weer zwijgend tegenover el-»
kaar.
Toen gaf de boer zelf zijn zaak verloren,
door een ongevraagde bekentenis.
„Het was minder door mij dan door
mijn vrouw," begon hij- „George zou naar
Murcester hebben kunnen gaan, of naar
het postkantoor hier. Do postdirecteur
bood hem een baantje aan om brieven te
sorteeren. Maar mijn vrouw wou het niet
hebben."
„Hoe zat dat dan?" vroeg ik.
„Och, dat zat zoo: Mijn vrouw was als
keukenmeid in betrekking in Liverpool
vóór ik haar trouwde. Zij komt ook van
het land net als ik, en wij raakten, toen
zij met vacantio hier was, aan het vrijen.
Zij diende bij menschen met paard cn rij
tuig, en leerde zoo'n beetje van de hooge
wereld. En zij heeft er altijd haar zinnen
op gezet een heer van George te maken.
Ik geloof niet, dat zij heelemaal haar
stadsneigingen heeft afgelegd, hoewel zij
terdege zorgt voor de boter en voor het
huis. Ik vond altijd, dat de jongen niet al
te sterk was, maar ik had het hart niet
te zeggen, dat hij niet als klerk moest gaan
werken, toen er een baantje loskwam, en
bijgevolg ging hij heen. U denkt toch niet,
dat het met den jongen werkelijk slecht
gesteld is?" vroeg hij angstig.
„Wel, begon ik, „ik geloof
Toen kwam de boerin in de kamer, een
dikke vrouw, met kleine, sluwe oogjes en
een scherpe tong, zooals ik bij ervaring
wist.
„Waar ia George?" barstte ze los.
„Hij is naar bed!" zei do boer wat ze
nuwachtig.
Als ooit een kwaad karakter zich ver
ried in de oogen van een vrouw, dan was
het in de hare, toen zij herhaalde: „Zoo, ia
hij naar bedIk voelde, dat alleen mijn
aanwezigheid als gast den boer een onaan
genaam kwartiertje bespaarde.
Mijn slecht geweten bracht mij er toe een
verontschuldiging te uiten voor mijn aan
deel in het naar-bed-sturen van den jon
gen.
„Hadt u hem in het bijzonder noodig?"
vroeg ik op een verzoenenden toon. „Hij
z*-g er niet goed uit, en ik opperde het
denkbeeld, dat hij naar bed zou gaan."
Do kleine varkensoogen staarden mij
kwaadaardig aan.
„ik wilde hem laten praten over Liver
pool," zei ze, neerploffend in een grooten
stoel van paardenhaar met rechten rug.
„En nu zal ik niets van hem hooren vóór
PaschenGeorge is in betrekking in Li
verpool I" blufte zij.
Haar man was zichtbaar niet op zijn ge
mak; en ik zette een gezicht van beleefde
belangstelling. Maar als ik ooit het verlan
gen heb gehad om een vrouw te slaan, dan
was het toen.