Tegen allerlei Ongemakken. „George is een heerl" zeide zij, mij uit dagend aankijkend. Blijkbaar was ik het niet, en het be nieuwde mij te weten waarom. „George draagt een zwarte jas," riep ze trioml.antelijk, ,,en een linnen boord, en een overhemd," voegde zij er met een min achtenden blik op mijn flanellen hemd aan toe. „Ja, en verlakte laarzen," schreeuwde zij bijna. Ik keek naar mijn doffe schoenen. Ik had het begrepen. In de Wachtkamer van den Busdokter. Een vochtig hok onder de stoep van een groot huis. Langs de witgepleisterde mu ren banken. Op die banken lange rijen bleeke vrouwen- en kindergezichten. "Vóór de banken nog een stuk of tien vc'eteo- w arm-trap pen de vrouwen. Klo-i slaat drie uren. Een lange, taan-gele juffrouw zegt: „Wat blijft-i© lang, niet? Half drie most-ie 'r al zijn; nou is 't al drie uur." „Denk je, dat-ie zen eige haasie zal voor Wsklante?" sagrijnt een ander. „Mooi," zegt de lange juffrouw, ,,daar mcrt-ie toch ook van vrete." „Daar het-u gelijk an", repliceert de sa. grijnige, „maar dat vergete ze ommers al tijd." Eon stem rechts in den hoek zucht: „Och ja,een arm mensch is niet in tel." „Uwes ziet 'r niet sterk uit, juffrouw", aldus wordt aangesproken de juffrouw in den hoek. „Ach, mensch, aa u 'r 's wist wat ik uitsta, 'k Het pa@ een tweeling; 'k het Fr nou acht. En mc man loopt al twaalf weke aonder werk. Uwe begrijpt, dat gaat je niet in je kleere zitto." „Mensch, schei maar uit", als een schar, nier kraste een stem ergens van 't midden der bank, ,,'k weet 'r alles van. Do mijne liet zevetien weke geloope. Nou het-ie wat, voor zoo L.ng 't duurtEn dan mot je sukkele met die schape van kindere." „Ja en weet-je wat 't is", oppert een jionge vrouw met een paar ve-rstaudige oogen, „as zo werk hebbe, dan loi je nog ar- moed. De mijne hèt werk. Hij verdient met allebei zen handen nege guide. Ga daar maar 's an staan. Eer daar nou je huur en je bus af is, wat hou je dan over? En dan mot je er, zooas ik, twee ziek hebben." „Ja mensch, zoo is 't", zegt of ja-knikt 't koor van bleek-gezichben. „Het uwé 'r twee ziek, juffrouw?" vra gen drie te gelijk. „Ja mensch, twee. Niks as zwakte, zwakte zegt de dokter, 'k Bin zelf ook geen cent waard. En dan die trappe, die doen je de doodstuip an. As 'k rtra-ks vier hoog boven bin, mensch, dan' is 't of ik geradbraakt bin." ,,'k Wil 't best anneme, mensch," deel neemt 't koor. „As je zoo nagaat, wat doen wij men- scheD dan eigenlijk op de wereld. Je het niks dan narigheid", spreekt weemoeuig verder de jonge vrouw met verstandige c'ogen. „Zeituwé dat wel, en 't treurigste is nog die arme schape van kindere", klinkt nu weer de stem uit den hoek. „Een mensch mag zich niet bezondigc, maar tusschen- beide zou je willén, dat onze Lieve Heer je maar opeischte. En as je bij hun komt, - ze knikt naar de spreekkamerdeur dan is 't maar versterkende middele, eiere, mel- lek, biljonof 't maar zoo niks is." „Ja, of 't. maar niks is", somber-lacht nu 't koor weer. „Daar hebbe nou die rijke maar niks geen last van", spreekt nu de vrouw met do verstandige oogen weer. „Wat dat an- gaat, bebbe de sjosiale wel gelijk". „Oeh maar wat die sjosiale wille, dat kan toch niet", filosofeert eert juffrouw met glimmend roodj koonen. „D'r motte toch rijke en arme zijn, anders was 't ook niet goed." Nu gaat nommer één de spreekkamer in. In twintig tellen is de diagnose vastge steld. Nommer twee gaat en nommer drie en vier... in een klein halfuurtje is de wachtkamer leeg. Zoo'n dokterswedstrijd: het in den kortst mogehjken tijd vaststellen der diagnose van busklanten. Ten voordeel© van de slachtoffers" der Russische revolutie. Dat was wel „leuk Aldus in ho'ofdzaak een knipsel uit „De Vrije Socialist", een stukje „.wereldstad misère", waaraan „De Controleur" toe voegt: Hoe het met de armenpraktijk bij de meeste bu9doSters toegaat, dringt niet zoo door tot het publiek, als misschien wel ge- wenscht ware. De armen voelen zich bij voorkomende ziektegevallen gewoonlijk zóó afhankelijk van hun dokter en zien ook zóó hoog tegen hem op, dat zij over de behandeling maar- liever niet lend klagen, waar ze ongelijk in hebben. Daarom kan het misschien nuttig zijn, dat al zij dit stukje wellicht slechts een fantozietje, dat nochtans die werkelijkheid zoo echt teekent aan bovenstaande ook in ruimeren kring eens een oogenblik aan dacht worde gjeschonken, al ware het Blechts ter beschaming van hen, wien de schoen zou passen. Koe men <le koorts kan kwijtraken. Op het platteland weet men nogal eens naad tegen ongemakken. Zoo beweert men etr de koorts aldus te kunnen meester wor den: Wordt men door de koorts geplaagd, dan moet men, volgens een „belezer" uit Dren te, een stroowisch om een vlierboom binden en zich dan zoo snel mogelijk uit de voe- te i malten. In het zuiden van ons land bindt men zijn kou&ebacd om den boom A^en probaat middel is ook het in Je hand houden van een kikvorsch, totdat hij dood ia De koorts ia dan op den kikvorsch overgegaan. Voor jonge kinderen is niete bestor ^An hun een pootje van een mol, n een linnen zakje genaaid, om den hals te hangen. Het pootje kan desnoods vervan-' gen worden door nagelafkrabsel of afge knipt haar. En nu gaan we met z'n allen naar de Zaan Waar de wieken van den melen lustig slaan, Als wij daar de koorts krijgen, eten wij des morgens op de nuchtere maag een bo terbloempje, den volgenden dag twee en zoo tot twaalf toe, en dan moet de volgen- He twaalf dagen hetzelfde geschieden, maar in omgekeerde volgorde, en als wij dan niet vergiftigd zijn, is de koorts weg. In som mige dorpen langs de zee hangt men den kinderen een krans van schelpen om den hals in een lederen zakje. Patent is het versje, dat in het Oosten van ons land op gedreund wordt: 01de Marolde, Ik hebbe de kolde, (koorts) Ik hebbe ze noe. Ik geve ze oc, Ik bind ze hier neer, Ik krijg ze niet weer. Bekend is bet kinderrijmpje: Koorts, koorts, ik ben niet thuis, Ga maar naar een ander huis. Terloops zij hier op een Japansch ge- bruiK gewezen. Wanneer bij de kleine man netjes do kinderpokken heerschen, hangen de zorgzame moeders een bordje aan het huis, waarop staat geschreven, dat de kin deren niet thuis zijn. Een „belezer'' in Limburg geneest de koorts als volgt: Vóór zonsopgang, zonder dat men door iemand gezien wordt, neemt men zout en broodkruimels, gaat daarmede naar den be lezer en in gezelschap van dezen naar een veld, waar netels groeien. Nu strooit de belezer het zout en de broodkruimels op een neteistruik, terwijl hij zegt: Netel, ich gèèf dich de bron dj Van kop toet teen, door voot (voet) en handj. Daa-raa bidt men volgens voorschrift en de koorts ia verdwenen. Hoe men Tan kiespijn verlost kan worden leert een boertje in de buurt van Vucht. Men knipt van zijn rechterduim den nagel af, vervolgens den nagel van den grooten teen. Hetzelfde doet men bij den linker duim en linkerteen. Aldus maakt men een Bt.-Andries-kruia. De nagels wikkelt men in een wollen lapje, dot men onder een meidoorn legt, terwijl men drie Onze Va ders bidt. Zoodra de nagels verrot ujn, valt de zieke kies uit en de pijn is voor goed verdwenen. Nabij Volkenberg woont iemand, die de kiespijn afneemt door twee kruisen over beide wangen te maken en daarbij te flnis- teren: In den naam van Sinfc-ApoUotrLa bezweer ik de pijn, Qaj zult door haar genezen zijn. Honderden heeft de man, die gratia deze belezing doet, naar meegedeeld is, reeds genezen door de goede hulp van deae mar telares. Een belezer te Alkmaar heeft nog een eenvoudiger middel, hij blaast in den mond en prevelt twee woorden, til„Kies pijn, verdwijn!" Tegen brandwonden. Men maakt een kruis over de wond en zegt: Die ongeschonden bleeft doör 't vüur, Geneest de brandwond hinnen 't uur. Op een vraag, wie die door hei vuur on geschonden geb lev enen waren, antwoordde de belezer te Eindhoven, dat bet de drie jongelingen in den vurigen oven waren. Een bewoner van een 4©r straten uit de Jodenbuurt, te Amsterdam geneest de brandwonden tegen de belofte, dat men zijn kinderen een bagatelletje in den spaarpot werpt, door oplegging der handen en bet prevelen van: Door Abrahams offerande Zult gij niet meer branden. Een der lastigste kwalen is zeker de jicht of rheumatiek. Wij blijven er dan ook ten hoogste dankbaar voor, dat een belezer uit 's-Bosch bekend maakte: Hoe men ran jicht kan genezen worden. Dat gaat heel gemakkelijk. Drie dagen achter elkaar moet men niets drinken dan water, waarin negen pieren liggen, terwijl men de woorden spreekt: Drie wurmen eiken dag, Sinte iP'ieter mij helpen mag. Een Achterhoeker vindt, dat „en jongen hond of katte an 't vuutonende in bedde preooat is veur rimmetiek." Een heilzaam middel veur dauwworm acht hij „en doeve in de kou we in bedde", en „aj zeuven vratten heb, lek dan un töwken met zeuven knuppen tusschen twee steene, as 't töwken verrot is, zunt de vrat ten vot." Ook is het goed, „met de volle maone en grooten boon te stélen; de möj onder den dorpel begraven en 't neemand zeggen. Dat helpt." „Groote boonenb&stc en wortclensohraapoel, aanraken van en lik (lijk) is ook goed tegen vratten", en ,,aj 't in de slocke heb (kinkhoest), dan is slak ken met fin zalt esmolten, omnundig best." Wanneer ge niet weet wat te doen als ge ,.'n splinter uut den doem" wilt halen, dan gebruik maar hazen- en snoekenvefc, dat is zooals de heer G. J. Klokman J.Az., te Voorschoten, in de „Driemaandelij!.-che

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 10