So. rföTi. LEfDSCR DAGBLAD, ZATERDAG 6 JANOARI - TWEEDE BLAD. Anno 1906 PERSOVERZICHT. FEUILLETON, Tixen en JLtoi'ie. J i R. M. L. schrijft in „H et Vader land", naar aanleiding van het gespro ten© in do - oide Kamer over de bezol diging der ambtenaren bij de Rijksverzekeringsba n'k, dat hij er niets tegen heeft, dat daar. voor meer gelden worden uitgetrok ken, maar ais de Kamer dien weg uit wil, „is het misschien niet onnoodig bijtijds een waarschuwende stem te doen hooren tegen ongërcchtvaardgdo eischeD, die kans schijnen te hebben iDg^ng te vin den". R. M. L. betoogt, dat de Kamerleden, die zich het lot <icr ambtenare^ aantrokken, eenzijdig voorgelicht waren. De ambtena ren, die zich tot de Kamer hebben gewend, „hebben zich in hun adres op een geheel verkeerd standpunt gesteld, en met de bes te bedoelingen en te goeder trouw den Kamerleden een rad voor Re oogen ge draaid". Bij eon jonge instelling als de Rijksverze keringsbank, zoo betoogt de schrijver waar een groot aantal ambtenaren zijn aangesteld, wier bruikbaarheid en be kwaamheden in do praktijk moeten blijken, moet het uiteraard voorkomen, dat sommi gen nog niet verhoogd zijn, dat do een be langrijk meer verhooging heeft gekregen dan do ander, dat er enkelen zijn, die zelfs meer dan eens zijn verhoogd. Daaruit volgt echter niet, dat „onbillijkheid en willekeur hebben gezegevierd". Om daar over te kunnen* oordoelen, moet men de waarde der ambtenaren, wicn het geldt, kennen, benevens de motieven, dio tot al of niet verhoogen geleid hebben. Deze heb ben de ambtenaren in hun adres niet doen kennen, en de Kamerleden hebben er niet naar gevraagd. iDe Kamer redeneerde: die nooit verhoogd is, moet het eerst wat hebben en wie reeds verhoogd is, moet op een volgende verhooging wachten, tot dat anderen ook eens aan de beurt zijn geweest. Een dergelijk automatisch stelsel zegt R. M. L. ia ten eenenmalo on bruikbaar bij een nieuwe inrichting, waar bij men op een gegeven oogenblik cod gansch georganiseerd korps nieuwe ambte naren scheppen moet. „Als blijkt welke ambtenaren uit een nieuw korps het meest geschikt zijn om leiding te geven aan d'c werkzaamheden, dan vordert een goed stelsel, 'dat die bo ven anderen gesteld en naar 4 voren ge bracht en belangrijk hoogcr bezoldigd wor de®. Als van een ambtenaar, op lage be zoldiging aangesteld, blijkt, dat hij even veel waard is als anderen, die overeen komstig hun waarde hooger bedrag ont vingen, dan moet hij oxceptioneel verhoogd worden. Als blijkt, dat ambtenaren, die op vrij hoog bedrag zijn aangesteld, minder prestoeren dan anderen, die ongeveer ge lijk bedrag ontvingen, dan moeten zij op hun salaris blijven, staan, terwijl anderen vooruitkomen Als men hiervan doordrongen ware, zou men allicht tot de overtuiging komen, dat hier „liet stelselmatige juist ligt in het stelsel loom" „Misschien zou me® dan ook de mogelijk heid onderstellen, dat, als een ambtenaar meer krijgt dan een ander, dit niet aan „onkieschen aandrang van zijn chef" te danken zal zijn, maar gevolg is van over wegingen van een bestuur, dat gewoon is zelfstandig uit zijn oogen te zien. In de rede van een der sprekers trof mij nog dezo opmerking, dat de ambtenaren wel wat meer verdienen te hebben dan die aan de Departementen van Algemeen Be stuur, omdat zij geregeld drie uren per dag langer werken. Mij waa dit niet be. kend, maar als dit waar is, kan deze op merking leiden tot een reusachtige bespa- ring op de uitgaven aan de Departementen van Algemeen Bestuur. Men kan dus daar immers gerust de ambtenaren drie uur langer houden en het personeel dienover eenkomstig inkrimpen. Een achturige ar beidsdag, den schafttijd inbegrepen, met nu e® dan een paar uren overwerk, moet zelfs voor den spreker, dio zich aldus uit liet, niet afschrikwekkend zijn. De arbeider is zijn loon waard en in een georganiseerd geheel heeft elke arbeid zijn waarde, maar waar een groofce massa werk te verrichten is, die niet anders vordert dan "wat gezond verstand, netheid en groo- te accuratesse, daar behoeft het feit, dat men nu eenmaal ambtenaar heet, niet te leiden tot een bezoldiging, belangrijk hoo ger dan wat men met dezelfde capaciteiten en voor hetzelfde werk in de vrije maat schappij bedingen kan. De vastheid, die de ambtenaarsbetrekking geeft, en dio maakt, dat velen zich krampachtig daaraan vast klampen, is ook wel iets waard. Er kunnen er ook wel voorkomen, aan wie men in do particuliere maatschappij zou zeggen: „Vriendlief, je bent me to duur voor wat je presteert: zio naar iets anders om of getroost je een verlaging van je salaris", of ook wel: „Vriendlief, je bewijst me goe de diensten, waarvoor jc het geld waard bent, dat je krijgt; maar als je nu telkens meer belooning vordert voor diensten, die niet meer waard zijn, bied dan maar lie ver elders je diensten aani" Kom daar eens mee aan bij ambtenaren I Neen, waar lijk, niettegenstaande hun „rechteloos heid" hebben ambtenaren het nog zoo kwaad niet." Nu de Haagsohe rechtbank zich nog cenigen tijd zal moeten behelpen met het tegenwoordig personeel, dat haar be let do zaken vlugger af te doen dan voor het rechtzoekend publiek wcnschclijk is, bespreekt X. in het „Weekblad van hot Recht" de vraag, of er gecn mid delen zouden zijn om tijd te winnen. Hij meent van ja. X. onderstelt, dat do Haag- scho rechtbank nu reeds het z. g. raadko- mcrwerk, het doorworstelen van een steeds zich vernieuwende reeks van requesten enz. behandelt op een andere manier dan ande re rechtbanken, die nl. in raadkamer alles lezen en bespreken. Dat ware in het ge val do Haagsche rechtbank die sleur nog volgde al dadelijk een punt, waarbij be zuinigd kon worden met waarborging te vens van juister behandeling. Immers kun nen de requesten over twee, desnc'ods drie leden der Kamer verdeeld worden en, voor zoover reeds den dag vóór de zitting in gekomen, bij die leden door den griffier thuis bezorgd' worden, opdat deze er van kennis nemen en daarover in raadkamer rapport uitbrengen. Daar bij velen de te nemen beslissing niet twijfelachtig Is, kan dan de noodclooa omslachtige lezing in raadkamer vervallen,, terwijl bij do inge wikkelde requesten gelegonheïd bostaat de zaak rustig to bezien en een goede beslis sing voor to bereiden. Op dit punt wil X. echter niet nader ingaan, omdat ten aan zien van dit werk de rechtbank wellicht do juiste methode reeds volgt. Maar wat de rechtbank niet doet cn toch kon doen, is do gewoonte volgen van som mige andere colleges in do afdoening der pleitzaken. Daaromtrent schrijft X. „Bon ik wel ingelicht, dan behoort het tot de zeldzaamheden, dat op_één dag meer dan één pleidooi wordt gehouden. Dit ken evenwel anders. Met name door de pleidooien te bekorten. In de meeste gevallen is de rechtbank in staat do conclusion to lezen vóór do plei dooien en -»dus wol niet altijd, maar toch veeltijds op de hoogte te zijn van het strijd punt. Daardoor is de rechtbank in de gelegen beid, al weder in vele gevallen: a. partijen enkel toe te laten het rechts- punt toe te lichten; b. zich na den eersten termijn voldoen de ingelicht te verklaren; c. al zal dit niet vaak voorkomen den gedaagde to ontheffen van zijn taak om te antwoorden, daar de rechtbank reeds vol doende overtuig! is van zijn goed recht cn door het pleidooi van den eischer niet tot een tegenovergestelde conclusie is gekomen. Voor dezen maatregel ls inderdaad' veel te zeggen. Er zijn natuurlijk gevallen, waar in een goed exposé der feiten noodig ia om tot een goede toelichting van het rcchts- punt te geraken, maar in menig geval is het tijdvermorsen, enkel en alleen noodig omdat de rechter de stukken niet kent. Over de repliek en dupliek heb ik zelden een rechterlijk ambtenaar gunstig hooren oordcelen. Exeeptis oxcipjundis, wordt het meestal een herkauwen van wat al gezegd is, antwoorden op dingen, die voor de be slissing niet ter zake dienende zijn, en nieuw licht wordt zelden ontstoken. Het is wel merkwaardig, dat in strafzaken het i O. M. vaak beter zijn taak begrijpt en meostal niet voor dei tweede maal het woord voert, ofschc'on het in strafzaken soms veel meer van belang is den rechter over te halen tot een zekere beschouwing van de hem voorgelegde feiten. Misschien komt dit, omdat heb O. M. beter dan de advocaten van partijen zich kunnen ver plaatsen in de roeping, d;o de rechter heeft te vervullen nadat partijen haar standpunt hebben toegelicht. Zijn eenmaal de advocaten gewend aan deze manier van proccdcerenweten zij, dat op hun pleidooi een tweede moet vo'l- gen, dat do rechter reeds hun zaak in hoofdlijnen kent, dan is te voorzien, dat ook van hun zijde alle krachten worden in gespannen elkander te helpen en te komen tot een sneller recht voor hun cliënten. Ik weet .wel, dat er gevallen zijn, waarin men staat tegenover oen partij, die er be lang bij heeft dei zaak op do lange baan te schuiven, en die gediend is van lange ter mijnen. Doch waar men voor dit bezwaar istaat, i3.voor de partij, die spoed wil, bo rekenen op de krachtige leiding van don pre sident, die, van te voren ingelicht en op de hoogte van de stukken, indien do zaak er too ligt, kan bevelen, dat de zaak onmiddel lijk of over acht dagen bepleit zal worden. Iedere partij behoort te zijn paratus in ju- dicio en dus, indien de zaak niet van inge- wikkelden aard is, in staat haar dadelijk toe te lichtéü'. In zoodanige gevallen zal do praktijk leeren, dat men maar liever van pleidooi afziet. Er zijn colleges, die op bovenomschreven wijze werken. Ik houd mij overtuigd, dat de Haagscho reohtbank, dio gedragslijn volgen de, veel zal bijdragen tot verbetering van de positie der rechtzoekenden. Ten slotte komt daar nog bij de gelegen heid, die do wet-Van Raai te geeft lot tijd besparing. De redenen, waarom door do Haagsche reohtbank van dio gelegenheid geen gebruik kan worden gemaakt, zijn cok mij met vele anderen duister gebleven. Kunnen niet drie commissarissen, ieder afzonderlijk de getuigenverhooren leidende, driemaal zooveel afdoen als wanneer de ka- mer in haar geheel er bij zit? En als met het oog op het aantal beschikbare griffiers dat niet mogelijk is, dan kunnen toch in ieder goval twee commissarissen dit werk verrich ten eo heeft het derde lid gelegenheid do voor vonnis overgelegde stukken to bostu- deeren. Laat ons hopen, dat nu, terecht of ten onrechte, do .weg is afgesneden voor uitbrei ding van het college, het college en de balio voor zoover deze daartoe kan meewer ken do bandon ineen zullen slaan om den toestand niet nog slechter te <iocn worden, doch dien integendeel te verbeteren." De b eg r o o tin g s de b a 11 od inde Tweede Kamer hebben on3 de zekerheid gebracht, zoo schrijft „De Reckts- b o o s t a n d", het Maandblad van den Bond tor verkrijging eener regeling van don Rechtstoestand dor Bur« gerlij"ke Ambtenaren, dat we van dezen Minister van Justitie niets te ver wachten hebben. Op een vraag van mr. Limburg antwoordde do Minister, dat tusscheü do behandeling van do ontwer pen betreffende de administratieve reeht- spraak nieta ingeschoven kan worden, en toen mr. Limburg volhield, dat de re geling van onzen rechtstoestand ondertus- schen best bij do Kamer gebracht zon kun nen worden, maakte de Minister er zioh af met de opmerking, dat het vasthouden aan een werkplan een bepaalde noodzake lijkheid] is, en dat men geon wetsontwerpen uit de mouw schudt. Wij zijn mr. Limburg erkentelijk, dat hij het voor onze zaak heeft opgenomen en gezorgd heeft, dat wij nu althans weten, waar we aan toe zijn. Onze zaak is feitelijk niet opgenomen in het werkplan van dezen Minister. Hij wil er eerst aan beginnen na de invoering der administratieve rechtspraak, maar deze in voering zal vermoedelijk niet kemen vóór 1Ö09 en dan... Wij hebben er den vorigen Minister van Justitie nooit een verwijt van gemaakt., dat hij do Ambtenaanswet niet in zijn werk plan opgenomen had: toen mr. Loeff op trad, heette onze zaak nog nieuw. Maar don togenwoordigen Minister maken we er wel cc® verwijt van, dat hij bij de samon- 9telling van zijn werkplan geen rekening hield met de omstandigheid, dat inmid dels uigentio van onze zaak door allo par tijen erkend is. Er is niemand, die van dezen Minister gevraagd heeft, dat hij ter wille van ons' de invoering van con „bc- langrijko wet, die voor co gansche natie van belang is", zal vertragen; maar er zal haast cok niemand zijn, dio gelooft, dat do Kamer dio belangrijke wet en al wat er bij behoort zoo vlug zal afhandelen, dat er geen tijd zou overblijven, om do door ons bedoelde regeling, waarbij ook de gan sche natie belang heeft, tusschen de be drijven door in orde to brengen. Mr. Van Raalto heeft indertijd wc er kennen het met dankbaarheid cen niet onbelangrijk aandeel genomen aan onzo propaganda, maar dit was voor ons cen reden te meer, om te verwachten, dat hij als Minister zich gero'epcn zou achten, on ze zkak met kracht ter hand te nemen. Dat hij dit blijkbaar niet wil doen, is voor ons cc® bittere teleurstelling. Moeten er weer vier kostbare jaren voorbijgaan, dat er niets voor ons gedaan wordt Mr. W. H. do Beaufort geeft een be schouwing over Nederland en Bel gië in het Januari-nurnmer van „Do Gids." Do schrijver betwijfelt of Bolgiö's onzij digheid toelaat om aan Nederland bijstand to verzekeren bij eenigen aanval op zijn grondgebied, tenzij do vijf mogendheden, die België's neutraliteit waarborgden, ook zoodanige overeenkomst goedkeuren. Blij ven dan nog strategische kwesties van niet geringo beteekenis en de „tecdcro vraag": wie bij oorlog het opperbevel moet hebben. Vervolgens komt het den schrijver twij felachtig voor dat in België en in Neder land een meerderheid waro te vinden voor: aansluiting op dep voet van liet Belgisch tarief van invoerrechten; öf aan neming in hoofdzaak van het Nedorl radsch tarief; óf het in 1820 aangeprezen voor stel van bescherming met vrijhavon's, waar too dan Amsterdam, Rotterdam in Antwerpen in elk geval in aanmerking zouden komen. Een eenparige acoijnsregeling het wordt mot cijfers betoogd zou volgens den schrijver op zeer groot© bezwaren stuiten. Do vorm van oen tolverbond is niet ge makkelijker, evenmin do vraag of een eventueel verdrag onopzegbaar of perio diek opzegbaar zou moeten zijn. Naar het oordeel van mr. Do Beaufort wordt de beweging tot aaneensluiting bij Belgen en Nederlanders mindor boheerscht door overwogingen van militairen en oeco- nomischen, dan wel van staatkundigen aard. Velen zijn onder den indruk van do machteloosheid van hun land, zegt do schrijver en hij laat dan volgen: „Oprecht gesproken betreur ik heb niet, dat ik geen burger bon van cen land, dat in dezo stelling gesteld al eens, dat de Nederlanden die konden inncmon ge plaatst is. Een groot Ncderduitsch Rijk van do Elbo tot do Noordzoo met gronzon dio van Hamburg over Keulen naar Galais liepen, ware ongowijfeld een dor machtig ste Staten van hot vastelandsch Europa geweest; maar do loop deo- geschiedenis heeft het tot-stand-kom en van een derge lijk Rijk verijdeld. Thans de nederige rol van een kleinen Staat te ruilen voor dio van eon middel- matigen, te zwak om zich to doen gelden, te sterk om geheel onverschillig to blijven, zou mij voorkomen gecn gelukkige ruil to zijn. Het oud-Hollandsch spreekwoord: to groot voor een servet en to klein voor ecu tafellaken, heeft zijn beteekenis niet al leen voor het maatschappelijk, maar ook voor het staatkundig leven." Do ach rijver einuigb aldus: „Nu ik in hoofdtrekken do denkbeelden heb weergegeven, die het voorstel van den heer Baic bij mij hooft doen oprijzen, gevoel ik mij gedrongen nog eens to herhalen, dat het geenszins mijn bedoeling is gawcesfi om do gedachtenwissoling daarover to smoren of af to snijden. Integendeel hoo meer men do zaak ën ia België èn hier te lande bespreekt, des ttf aangenamer zal het mij ziju." Over school v c rgaderingen zogt do lieer W, van Nes o.m. in „Do N o d e r la n d o r" Ik ben ccn groot voorstander van schoolvergaderingen, ik heb zo gchoudon met mijn pertfoneel reeds in 1880, maar vcor cen werkelijke nuttige sameusprekingi op zoon vergadering is het noodig, dat aiie gedachte aan tegonstrijdigo belangen van hoofd cn onderwijzers totaal buiten- gcJotcn is en dat alleen moreel overwicht do leiding geoft. Ik hob dio vergaderingen steeds belegd veel meer om te doen spro ken dan zelf te spreken. Eu dat behoort zoo, meon ik, vooral in grooto scholen, waar hot hoofd onmogelijk den intallectu- oelen en moreelen toestand van allo kindo ren kan kennen. Zulko schoolvergaderingen zijn eon be hoefte voor elk ernstig hoofd cn ovenoena voor elk onderwijzer; zij zijn con bron tnn ondcrlingo waardeering en een niot te versmaden gelegenheid om vuil linnen „en familie" to wasschon, mits dat dan ook „en familie" gebeuro. Elk onderwijzer moet evengoed als hot hoofd het recht hebben allo vuile stukken, onverschillig wio zo vuil gemaakt heeft, aan tc brongen, en hij moet er op kunnen rekenen, dat nio- mand er buitenshuis meo te koop zal loo- pen. Tot zulko vergaderingen kan men niet gedwongen worden. Maar ook hier zit do tcliuld van den Bond van Nedcrlandscho Onderwijzers aan do wanverhoudingen dio bestaan. Zij bren gen en stccd§ met grooton ophef olk stukjo vuil linnen onder de oogen van hot ganscho publiek, z«odra zij in ceisto in stantie van do autoriteiten niet volledig hun zin krijgen. In courantjes, in grooton getalo kosteloos verspreid, roepen zij do hulp van hot publiek in om do vuilo wascb t© redderen. Hun spreektalcnt op mee tings» heCpt daarbij wonderbaarlijk on... als iedereen nu zoo ten naasten bij op do boogie is van de wanverhoudingen, dan is dat grootendcels te wijten aan hun vaak overdreven, altijd onvoorzichtige uitlatim gen. „Do No d e r 1 a ii d er'" bespreekt thans in ccd tweede artikel do vraag boe het reglement van orde van do T wo o d o Kam er zou kunnen worden ge wijzigd, opdat de behandeling der Staata- begroot ing meer tot haar recht kwnr me. Door ecu S o n i o r o n-c o n v o n t altf do Duitscho Rijksdag heeft, zou bij onder linge afspraak al veel verbeterd kunnen worden en dan zou do Kamer voor inter pellaties cn vragen bijv één uur per week kunnen aanwijzen. Op de in dit uur ontvan gen gegevens- zou men daD kunnen beoor- deelen of interpellate noodig was. En wat do Staatsbegrooting aangaat, schrijft „Do Ned." verder: „Waarom benoemt do Kamer niet, zoo dra na opening der zitting de secties zijn samengesteld, achtereenvolgens do commis-, sie van rapporteurs voor elk hoofd stuk? Geschiedde dit, nadat do leden' der nieuwgevormde nfdeelingen gelegenheid hobben gehad voor onderling overleg, do:h' voordat do begrootiugsstukken worden rondgedeeld, dan zou terstond elke commis sie zich meer bijzonder voor do haar opge dragen taak kunnen voorbereiden, welliohl ook vooraf even onderling kunnen bespro ken welke punten in do secties waarschijn lijk ter sprake zullen komen buiten datgo ne, waartoe do begrootiDgscijfers zelvcn 12) De arme Yixen zag al die toebereidselen ongeduldig aan. Zij gaf volstrekt niet om diners, maar zij had gaarao bij Rodorick op zijn verjaardag willen zijn. Zij had gaar ne gewild, dat dio dag gevierd was gewor den met een jachtpartij, waarbij zij den ge- heelen dag met hem in de frisscLe koelte over de heuvels kon galoppcoren en dan naar Abbey House teruggaan, om te dinee- ren aan die gezellige ronde tafel in do boe kerij, met do honden bij zich, cn papa in zijn beste humeur onder zijn glas portwijn. Dat zou, naar Violets meening, eerst een heerlijke verjaardag voor hen allen geweest zijn 1 De landjonker en zijn dochter gingen in die frissch© Octobormaand dikwijls op de jacht, maar van Rorio en zijn vluggen bruin was geen spoor in het veld to ontdekken; niemand in het New-Forest had taal of tee- ken van den jongen student gehoord of go- rien. „Hij komt zeker pas tegen zijn verjaardag thuis", merkte mevrouw Tempest bedaard aan, n ging met haar toebereidselen voor die gebeurtenis voort. Zij wilde eeo gunstigen indruk op de her tog» maken, die zich niet in den vorm je- Ked.ra8en had. daar zij haar nooit cro urtuoodiging had gezonden dan 011 av°ndbijeenkorastcn, vaar- toot mevrouw Tempost minzaam had bo- dankt, onder voorwendsel, dat haar zwakke gezondheid liaar niet toestond partijen in den tuin bij te wonen. Vixen was gedurende die drie weken in een grillige stemming, en de arme miss Mo Croke had het zwaar bij haar to verant woorden. „Der, die, das," riep Yb&en op zekeren ochtend, haar Duitsche spraakkunst driftig neerwerpende, toen zij in haar thema met het bepalend lidwoord in do war was. cn do geduldige gouvernante verklaard had, dat zij werkelijk tot de eerst© beginselen moest torugkeeren „Wat zijn die DuitschorB een dom \olkl Waarom hobben zij niet één en hetzelfde lidwoord voor alles, zooals wij Dat leert gemakkelijk. Zelfs do Franschen zijn verstandiger, hoewel zij mot hun man nelijk en vrouwelijk toch nog lastig genoeg zijn. Waarom moet ik gekweld worden om al dio gekheid to leeren Ik word immera geen gouvernante, en het zal mij nooit van eenig nut zijn. Papa kent geen enkelen vol zin Fransch of Duitsch; en hij is toch heel gelukkig." „Maar als uw papa een buitenlandscho reis deed, Violet, zou hij zien wat een last het hem berokkende geen talen te kennen/' „Neen, dat zon hij niet. Hij zou een koe rier nemen." „Weet ge wel, lieve, dat wij bijna vijf minuten verspild hebben met dat zijpaden inslaan? merkte miss Mc Croke aan, op een groot horlogo ziende, dat zij op uo ouderwetsche manier op zijdo droeg. „Wij zullen voor het oogenblik do spraakkunst maar wat laten rusten en dan kunt ge hot 1 eerste gedeelte van Schiller's „Lied van de Klok" opzeggen." „Ik^ zou liever het „Gevecht met den Draak" opzeggen,zeide VixenL „daar is meer vuur en leven in. Ik houd veel van Schiller, liove Crokoy. Maar is het niet jammer, dat hij niot in hot Engelsch schreef En Vixen hield de handen op den rug en begon het wonderbaarlijk verhaal van den ridder, die don draak versloeg, op te zeg gen, en weldra fonkelden haar oogen cn gloeiden haar wangen, en do sohoono verzen vloeiden van haar lippen, met min of meer gebrekkige uitspraak, maar met veel govoel cn klem. Deze oefening van den geest en het geheugen beviel Vixen veel beter dan het ploeteren in de eerste beginselen der spraakkunst en da<t aanhoudende, dorA die, das. Het was nu do laatste October, do ver jaardag van Roderick Vawdrey. Hij had zich nog niet op Abbey House laten zien. Hij was ongetwijfeld reeds vroeger op Bri- arwood teruggekomen, maar had de moeite niet genomen zijn o-ud© vrienden to komen bezoeken. „Hij is nu een man en kent zijn plichten en heeft met ons afgedaan,'' zeideVlxon, toornig. Zij was bijna blijde, dat bet zulk onaan genaam weer was, een afsohuwelijko dag voor een één en twintigsten verjaardag, en die niets vroolijks in het vooruitzicht stel de. Er was niet de minste breking in do grauwe luoht; een fijne motregen viel aan houdend, doorweekte den grond en deed een geur uit do dorre bladeren opgaan. Alleen de gladde, blinkende laurierblade ren in hot kreupelhout schenen bij den ge stadig neervallenden regen niet slecht te varen. De grindpaden waren doorweekt en modderig. Er was geen jacht, anders zou Vixen met haar pony door dik en dun ge reden hobben, zonder zich aan het weer te storen. Maar den gehcelcn dag thuis te zijn, naar den regen to kijken cn er over to denken, welk een akelig, ondankbaar jongmensoh dio Rorio was. Dat was ver schrikkelijk 1 Mevrouw Tempest ging naar haar kamer, om dadelijk na hot luncheon wat te gaan liggen. Zij wilde zioh frisoh houden voor den avond. Zij maakte van dit dinor een bij zondere plechtighoid. Preoies te vijf uren moest Pauline liaar een kop thee brongen. Om halfzea begon rij zioh to kleedon. Don had zij anderhalf uur voor haar toilet, want Briarwood waa een uur rijdens van Abbey House. 'Dus bleef mevrouw Tem pest voor hot overige van den dag tot dat ze in haar nieuwe kloed to voorschijn kwam onzichtbaar voor haar gezin. „Welk een allernaarste verjaardag 1" zei- do Vixen, terwijl zij In do diepo vensternis van de voorzaal zat, mot Argus naast zich, en hond en meisje naar ao glinste rende struiken keken. Miss Mo Croke was naar haar kamer ge gaan om brieven te schrijven, andera zou het Vixen nauwelijks vergund rijn geweest rustig in zulk een weinig elegante houdiüg te zitten, met haar armen om haar beonon geslagen en haar rug tegen het stevige eikenhouten luik. Evenwel was het een aar dig tooneeltje, dat meisje en die hond, niettegenstaande de weinige elegantie vaa Vixens houding. Het goudgele liaar het zwart-fluweeion kleed mot een amborkleu- rig lint als ceintuur, amberklourige kousen en schoenen met breedo toonen; de licht bruine hond, dio in oen anderen hoek van do diepe nis ineengerold log; do met oude wapenschilden besohilderdo glazënL'dio flauwo stralen van gedeeltelijk gokleurd lioht op Violets jeugdig hoofd schoten: een en ander leverde een tafereel vol licht en kleur op, omlijst met het donkerbruina eikenhout. „Welk een afschuwelijke verjaardag I" riep Vixen uit; „als het op mijn één cn twintigsten verjaardag zoo'n weer was, zou ik denkon, dat de natuur een hekel aan mij had gekregen. Maar Rorie zal er wel niet veel om geven. Hij speelt zeker biljart' en rookt met -een troep van zijn vrienden en stelt zich dol aan, on weet nauwelijks of het regent dan of do zou eohijnt." Onophoudelijk kletterdo de regen op d$ glinsterendo bladeren van barbaris, lau-» rier- en huizeboom, op de rood-on-brui# gekleurde dwergeiken en benken, op dief roogo rhodondendrons, cyprcssen van alla( soort, met een dicht, zwart scherm vanf klimop achter dat alles. Do najaarsrozerii zagen or allertreurigst uit. Vixen had ïj wel naar binnen willen halen om ze bij hoii vuur in do voorzaal te zetten, bij dionsta* pel vlammende blokken in don goeden oudeijj haard, waarvoor Nip, do speurhond, oil rijn gomak Lag te slapen en tussohenbeic» zijn gespierde voorpooten stijf uitetrekteü' alsof hij in zijn droomon voor het wildf stond. Wordi tirtbltf.).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5