So. rföTi.
LEfDSCR DAGBLAD, ZATERDAG 6 JANOARI
- TWEEDE BLAD.
Anno 1906
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON,
Tixen en JLtoi'ie.
J
i
R. M. L. schrijft in „H et Vader
land", naar aanleiding van het gespro
ten© in do - oide Kamer over de bezol
diging der ambtenaren bij
de Rijksverzekeringsba n'k, dat
hij er niets tegen heeft, dat daar.
voor meer gelden worden uitgetrok
ken, maar ais de Kamer dien weg uit wil,
„is het misschien niet onnoodig bijtijds
een waarschuwende stem te doen hooren
tegen ongërcchtvaardgdo eischeD, die
kans schijnen te hebben iDg^ng te vin
den".
R. M. L. betoogt, dat de Kamerleden,
die zich het lot <icr ambtenare^ aantrokken,
eenzijdig voorgelicht waren. De ambtena
ren, die zich tot de Kamer hebben gewend,
„hebben zich in hun adres op een geheel
verkeerd standpunt gesteld, en met de bes
te bedoelingen en te goeder trouw den
Kamerleden een rad voor Re oogen ge
draaid".
Bij eon jonge instelling als de Rijksverze
keringsbank, zoo betoogt de schrijver
waar een groot aantal ambtenaren zijn
aangesteld, wier bruikbaarheid en be
kwaamheden in do praktijk moeten blijken,
moet het uiteraard voorkomen, dat sommi
gen nog niet verhoogd zijn, dat do een be
langrijk meer verhooging heeft gekregen
dan do ander, dat er enkelen zijn, die zelfs
meer dan eens zijn verhoogd. Daaruit
volgt echter niet, dat „onbillijkheid en
willekeur hebben gezegevierd". Om daar
over te kunnen* oordoelen, moet men de
waarde der ambtenaren, wicn het geldt,
kennen, benevens de motieven, dio tot al
of niet verhoogen geleid hebben. Deze heb
ben de ambtenaren in hun adres niet doen
kennen, en de Kamerleden hebben er niet
naar gevraagd. iDe Kamer redeneerde:
die nooit verhoogd is, moet het eerst wat
hebben en wie reeds verhoogd is, moet
op een volgende verhooging wachten, tot
dat anderen ook eens aan de beurt zijn
geweest. Een dergelijk automatisch stelsel
zegt R. M. L. ia ten eenenmalo on
bruikbaar bij een nieuwe inrichting, waar
bij men op een gegeven oogenblik cod
gansch georganiseerd korps nieuwe ambte
naren scheppen moet.
„Als blijkt welke ambtenaren uit een
nieuw korps het meest geschikt zijn om
leiding te geven aan d'c werkzaamheden,
dan vordert een goed stelsel, 'dat die bo
ven anderen gesteld en naar 4 voren ge
bracht en belangrijk hoogcr bezoldigd wor
de®. Als van een ambtenaar, op lage be
zoldiging aangesteld, blijkt, dat hij even
veel waard is als anderen, die overeen
komstig hun waarde hooger bedrag ont
vingen, dan moet hij oxceptioneel verhoogd
worden. Als blijkt, dat ambtenaren, die op
vrij hoog bedrag zijn aangesteld, minder
prestoeren dan anderen, die ongeveer ge
lijk bedrag ontvingen, dan moeten zij op
hun salaris blijven, staan, terwijl anderen
vooruitkomen
Als men hiervan doordrongen ware, zou
men allicht tot de overtuiging komen, dat
hier „liet stelselmatige juist ligt in het
stelsel loom"
„Misschien zou me® dan ook de mogelijk
heid onderstellen, dat, als een ambtenaar
meer krijgt dan een ander, dit niet aan
„onkieschen aandrang van zijn chef" te
danken zal zijn, maar gevolg is van over
wegingen van een bestuur, dat gewoon is
zelfstandig uit zijn oogen te zien.
In de rede van een der sprekers trof mij
nog dezo opmerking, dat de ambtenaren
wel wat meer verdienen te hebben dan die
aan de Departementen van Algemeen Be
stuur, omdat zij geregeld drie uren per
dag langer werken. Mij waa dit niet be.
kend, maar als dit waar is, kan deze op
merking leiden tot een reusachtige bespa-
ring op de uitgaven aan de Departementen
van Algemeen Bestuur. Men kan dus daar
immers gerust de ambtenaren drie uur
langer houden en het personeel dienover
eenkomstig inkrimpen. Een achturige ar
beidsdag, den schafttijd inbegrepen, met
nu e® dan een paar uren overwerk, moet
zelfs voor den spreker, dio zich aldus uit
liet, niet afschrikwekkend zijn.
De arbeider is zijn loon waard en in een
georganiseerd geheel heeft elke arbeid zijn
waarde, maar waar een groofce massa werk
te verrichten is, die niet anders vordert
dan "wat gezond verstand, netheid en groo-
te accuratesse, daar behoeft het feit, dat
men nu eenmaal ambtenaar heet, niet te
leiden tot een bezoldiging, belangrijk hoo
ger dan wat men met dezelfde capaciteiten
en voor hetzelfde werk in de vrije maat
schappij bedingen kan. De vastheid, die de
ambtenaarsbetrekking geeft, en dio maakt,
dat velen zich krampachtig daaraan vast
klampen, is ook wel iets waard. Er kunnen
er ook wel voorkomen, aan wie men in do
particuliere maatschappij zou zeggen:
„Vriendlief, je bent me to duur voor wat
je presteert: zio naar iets anders om of
getroost je een verlaging van je salaris",
of ook wel: „Vriendlief, je bewijst me goe
de diensten, waarvoor jc het geld waard
bent, dat je krijgt; maar als je nu telkens
meer belooning vordert voor diensten, die
niet meer waard zijn, bied dan maar lie
ver elders je diensten aani" Kom daar
eens mee aan bij ambtenaren I Neen, waar
lijk, niettegenstaande hun „rechteloos
heid" hebben ambtenaren het nog zoo
kwaad niet."
Nu de Haagsohe rechtbank zich
nog cenigen tijd zal moeten behelpen met
het tegenwoordig personeel, dat haar be
let do zaken vlugger af te doen dan voor
het rechtzoekend publiek wcnschclijk is,
bespreekt X. in het „Weekblad van
hot Recht" de vraag, of er gecn mid
delen zouden zijn om tijd te winnen. Hij
meent van ja. X. onderstelt, dat do Haag-
scho rechtbank nu reeds het z. g. raadko-
mcrwerk, het doorworstelen van een steeds
zich vernieuwende reeks van requesten enz.
behandelt op een andere manier dan ande
re rechtbanken, die nl. in raadkamer alles
lezen en bespreken. Dat ware in het ge
val do Haagsche rechtbank die sleur nog
volgde al dadelijk een punt, waarbij be
zuinigd kon worden met waarborging te
vens van juister behandeling. Immers kun
nen de requesten over twee, desnc'ods drie
leden der Kamer verdeeld worden en, voor
zoover reeds den dag vóór de zitting in
gekomen, bij die leden door den griffier
thuis bezorgd' worden, opdat deze er van
kennis nemen en daarover in raadkamer
rapport uitbrengen. Daar bij velen de te
nemen beslissing niet twijfelachtig Is, kan
dan de noodclooa omslachtige lezing in
raadkamer vervallen,, terwijl bij do inge
wikkelde requesten gelegonheïd bostaat de
zaak rustig to bezien en een goede beslis
sing voor to bereiden. Op dit punt wil X.
echter niet nader ingaan, omdat ten aan
zien van dit werk de rechtbank wellicht do
juiste methode reeds volgt.
Maar wat de rechtbank niet doet cn toch
kon doen, is do gewoonte volgen van som
mige andere colleges in do afdoening der
pleitzaken.
Daaromtrent schrijft X.
„Bon ik wel ingelicht, dan behoort het
tot de zeldzaamheden, dat op_één dag meer
dan één pleidooi wordt gehouden. Dit ken
evenwel anders.
Met name door de pleidooien te bekorten.
In de meeste gevallen is de rechtbank in
staat do conclusion to lezen vóór do plei
dooien en -»dus wol niet altijd, maar toch
veeltijds op de hoogte te zijn van het strijd
punt.
Daardoor is de rechtbank in de gelegen
beid, al weder in vele gevallen:
a. partijen enkel toe te laten het rechts-
punt toe te lichten;
b. zich na den eersten termijn voldoen
de ingelicht te verklaren;
c. al zal dit niet vaak voorkomen
den gedaagde to ontheffen van zijn taak om
te antwoorden, daar de rechtbank reeds vol
doende overtuig! is van zijn goed recht cn
door het pleidooi van den eischer niet tot
een tegenovergestelde conclusie is gekomen.
Voor dezen maatregel ls inderdaad' veel
te zeggen. Er zijn natuurlijk gevallen, waar
in een goed exposé der feiten noodig ia om
tot een goede toelichting van het rcchts-
punt te geraken, maar in menig geval is het
tijdvermorsen, enkel en alleen noodig omdat
de rechter de stukken niet kent.
Over de repliek en dupliek heb ik zelden
een rechterlijk ambtenaar gunstig hooren
oordcelen. Exeeptis oxcipjundis, wordt het
meestal een herkauwen van wat al gezegd
is, antwoorden op dingen, die voor de be
slissing niet ter zake dienende zijn, en
nieuw licht wordt zelden ontstoken. Het
is wel merkwaardig, dat in strafzaken het i
O. M. vaak beter zijn taak begrijpt en
meostal niet voor dei tweede maal het
woord voert, ofschc'on het in strafzaken
soms veel meer van belang is den rechter
over te halen tot een zekere beschouwing
van de hem voorgelegde feiten. Misschien
komt dit, omdat heb O. M. beter dan de
advocaten van partijen zich kunnen ver
plaatsen in de roeping, d;o de rechter heeft
te vervullen nadat partijen haar standpunt
hebben toegelicht.
Zijn eenmaal de advocaten gewend aan
deze manier van proccdcerenweten zij,
dat op hun pleidooi een tweede moet vo'l-
gen, dat do rechter reeds hun zaak in
hoofdlijnen kent, dan is te voorzien, dat
ook van hun zijde alle krachten worden in
gespannen elkander te helpen en te komen
tot een sneller recht voor hun cliënten.
Ik weet .wel, dat er gevallen zijn, waarin
men staat tegenover oen partij, die er be
lang bij heeft dei zaak op do lange baan te
schuiven, en die gediend is van lange ter
mijnen. Doch waar men voor dit bezwaar
istaat, i3.voor de partij, die spoed wil, bo
rekenen op de krachtige leiding van don pre
sident, die, van te voren ingelicht en op de
hoogte van de stukken, indien do zaak er
too ligt, kan bevelen, dat de zaak onmiddel
lijk of over acht dagen bepleit zal worden.
Iedere partij behoort te zijn paratus in ju-
dicio en dus, indien de zaak niet van inge-
wikkelden aard is, in staat haar dadelijk
toe te lichtéü'. In zoodanige gevallen zal do
praktijk leeren, dat men maar liever van
pleidooi afziet.
Er zijn colleges, die op bovenomschreven
wijze werken. Ik houd mij overtuigd, dat de
Haagscho reohtbank, dio gedragslijn volgen
de, veel zal bijdragen tot verbetering van
de positie der rechtzoekenden.
Ten slotte komt daar nog bij de gelegen
heid, die do wet-Van Raai te geeft lot tijd
besparing. De redenen, waarom door do
Haagsche reohtbank van dio gelegenheid
geen gebruik kan worden gemaakt, zijn cok
mij met vele anderen duister gebleven.
Kunnen niet drie commissarissen, ieder
afzonderlijk de getuigenverhooren leidende,
driemaal zooveel afdoen als wanneer de ka-
mer in haar geheel er bij zit? En als met het
oog op het aantal beschikbare griffiers dat
niet mogelijk is, dan kunnen toch in ieder
goval twee commissarissen dit werk verrich
ten eo heeft het derde lid gelegenheid do
voor vonnis overgelegde stukken to bostu-
deeren.
Laat ons hopen, dat nu, terecht of ten
onrechte, do .weg is afgesneden voor uitbrei
ding van het college, het college en de balio
voor zoover deze daartoe kan meewer
ken do bandon ineen zullen slaan om den
toestand niet nog slechter te <iocn worden,
doch dien integendeel te verbeteren."
De b eg r o o tin g s de b a 11 od inde
Tweede Kamer hebben on3 de zekerheid
gebracht, zoo schrijft „De Reckts-
b o o s t a n d", het Maandblad van den
Bond tor verkrijging eener regeling van
don Rechtstoestand dor Bur«
gerlij"ke Ambtenaren, dat we van
dezen Minister van Justitie niets te ver
wachten hebben. Op een vraag van mr.
Limburg antwoordde do Minister, dat
tusscheü do behandeling van do ontwer
pen betreffende de administratieve reeht-
spraak nieta ingeschoven kan worden,
en toen mr. Limburg volhield, dat de re
geling van onzen rechtstoestand ondertus-
schen best bij do Kamer gebracht zon kun
nen worden, maakte de Minister er zioh
af met de opmerking, dat het vasthouden
aan een werkplan een bepaalde noodzake
lijkheid] is, en dat men geon wetsontwerpen
uit de mouw schudt. Wij zijn mr. Limburg
erkentelijk, dat hij het voor onze zaak
heeft opgenomen en gezorgd heeft, dat wij
nu althans weten, waar we aan toe zijn.
Onze zaak is feitelijk niet opgenomen in
het werkplan van dezen Minister. Hij wil
er eerst aan beginnen na de invoering der
administratieve rechtspraak, maar deze in
voering zal vermoedelijk niet kemen vóór
1Ö09 en dan...
Wij hebben er den vorigen Minister van
Justitie nooit een verwijt van gemaakt.,
dat hij do Ambtenaanswet niet in zijn werk
plan opgenomen had: toen mr. Loeff op
trad, heette onze zaak nog nieuw. Maar
don togenwoordigen Minister maken we er
wel cc® verwijt van, dat hij bij de samon-
9telling van zijn werkplan geen rekening
hield met de omstandigheid, dat inmid
dels uigentio van onze zaak door allo par
tijen erkend is. Er is niemand, die van
dezen Minister gevraagd heeft, dat hij ter
wille van ons' de invoering van con „bc-
langrijko wet, die voor co gansche natie
van belang is", zal vertragen; maar er zal
haast cok niemand zijn, dio gelooft, dat do
Kamer dio belangrijke wet en al wat er
bij behoort zoo vlug zal afhandelen, dat
er geen tijd zou overblijven, om do door
ons bedoelde regeling, waarbij ook de gan
sche natie belang heeft, tusschen de be
drijven door in orde to brengen.
Mr. Van Raalto heeft indertijd wc er
kennen het met dankbaarheid cen niet
onbelangrijk aandeel genomen aan onzo
propaganda, maar dit was voor ons cen
reden te meer, om te verwachten, dat hij
als Minister zich gero'epcn zou achten, on
ze zkak met kracht ter hand te nemen.
Dat hij dit blijkbaar niet wil doen, is
voor ons cc® bittere teleurstelling. Moeten
er weer vier kostbare jaren voorbijgaan,
dat er niets voor ons gedaan wordt
Mr. W. H. do Beaufort geeft een be
schouwing over Nederland en Bel
gië in het Januari-nurnmer van „Do
Gids."
Do schrijver betwijfelt of Bolgiö's onzij
digheid toelaat om aan Nederland bijstand
to verzekeren bij eenigen aanval op zijn
grondgebied, tenzij do vijf mogendheden,
die België's neutraliteit waarborgden, ook
zoodanige overeenkomst goedkeuren. Blij
ven dan nog strategische kwesties van
niet geringo beteekenis en de „tecdcro
vraag": wie bij oorlog het opperbevel moet
hebben.
Vervolgens komt het den schrijver twij
felachtig voor dat in België en in Neder
land een meerderheid waro te vinden
voor: aansluiting op dep voet van liet
Belgisch tarief van invoerrechten; öf aan
neming in hoofdzaak van het Nedorl radsch
tarief; óf het in 1820 aangeprezen voor
stel van bescherming met vrijhavon's,
waar too dan Amsterdam, Rotterdam in
Antwerpen in elk geval in aanmerking
zouden komen.
Een eenparige acoijnsregeling het
wordt mot cijfers betoogd zou volgens
den schrijver op zeer groot© bezwaren
stuiten.
Do vorm van oen tolverbond is niet ge
makkelijker, evenmin do vraag of een
eventueel verdrag onopzegbaar of perio
diek opzegbaar zou moeten zijn.
Naar het oordeel van mr. Do Beaufort
wordt de beweging tot aaneensluiting bij
Belgen en Nederlanders mindor boheerscht
door overwogingen van militairen en oeco-
nomischen, dan wel van staatkundigen
aard. Velen zijn onder den indruk van do
machteloosheid van hun land, zegt do
schrijver en hij laat dan volgen:
„Oprecht gesproken betreur ik heb niet,
dat ik geen burger bon van cen land, dat
in dezo stelling gesteld al eens, dat de
Nederlanden die konden inncmon ge
plaatst is.
Een groot Ncderduitsch Rijk van do
Elbo tot do Noordzoo met gronzon dio
van Hamburg over Keulen naar Galais
liepen, ware ongowijfeld een dor machtig
ste Staten van hot vastelandsch Europa
geweest; maar do loop deo- geschiedenis
heeft het tot-stand-kom en van een derge
lijk Rijk verijdeld.
Thans de nederige rol van een kleinen
Staat te ruilen voor dio van eon middel-
matigen, te zwak om zich to doen gelden,
te sterk om geheel onverschillig to blijven,
zou mij voorkomen gecn gelukkige ruil to
zijn. Het oud-Hollandsch spreekwoord: to
groot voor een servet en to klein voor ecu
tafellaken, heeft zijn beteekenis niet al
leen voor het maatschappelijk, maar ook
voor het staatkundig leven."
Do ach rijver einuigb aldus:
„Nu ik in hoofdtrekken do denkbeelden
heb weergegeven, die het voorstel van den
heer Baic bij mij hooft doen oprijzen, gevoel
ik mij gedrongen nog eens to herhalen, dat
het geenszins mijn bedoeling is gawcesfi
om do gedachtenwissoling daarover to
smoren of af to snijden.
Integendeel hoo meer men do zaak ën ia
België èn hier te lande bespreekt, des ttf
aangenamer zal het mij ziju."
Over school v c rgaderingen
zogt do lieer W, van Nes o.m. in „Do
N o d e r la n d o r"
Ik ben ccn groot voorstander van
schoolvergaderingen, ik heb zo gchoudon
met mijn pertfoneel reeds in 1880, maar
vcor cen werkelijke nuttige sameusprekingi
op zoon vergadering is het noodig, dat
aiie gedachte aan tegonstrijdigo belangen
van hoofd cn onderwijzers totaal buiten-
gcJotcn is en dat alleen moreel overwicht
do leiding geoft. Ik hob dio vergaderingen
steeds belegd veel meer om te doen spro
ken dan zelf te spreken. Eu dat behoort
zoo, meon ik, vooral in grooto scholen,
waar hot hoofd onmogelijk den intallectu-
oelen en moreelen toestand van allo kindo
ren kan kennen.
Zulko schoolvergaderingen zijn eon be
hoefte voor elk ernstig hoofd cn ovenoena
voor elk onderwijzer; zij zijn con bron tnn
ondcrlingo waardeering en een niot te
versmaden gelegenheid om vuil linnen „en
familie" to wasschon, mits dat dan ook
„en familie" gebeuro. Elk onderwijzer
moet evengoed als hot hoofd het recht
hebben allo vuile stukken, onverschillig
wio zo vuil gemaakt heeft, aan tc brongen,
en hij moet er op kunnen rekenen, dat nio-
mand er buitenshuis meo te koop zal loo-
pen.
Tot zulko vergaderingen kan men niet
gedwongen worden.
Maar ook hier zit do tcliuld van den
Bond van Nedcrlandscho Onderwijzers aan
do wanverhoudingen dio bestaan. Zij bren
gen en stccd§ met grooton ophef olk
stukjo vuil linnen onder de oogen van hot
ganscho publiek, z«odra zij in ceisto in
stantie van do autoriteiten niet volledig
hun zin krijgen. In courantjes, in grooton
getalo kosteloos verspreid, roepen zij do
hulp van hot publiek in om do vuilo wascb
t© redderen. Hun spreektalcnt op mee
tings» heCpt daarbij wonderbaarlijk on...
als iedereen nu zoo ten naasten bij op do
boogie is van de wanverhoudingen, dan is
dat grootendcels te wijten aan hun vaak
overdreven, altijd onvoorzichtige uitlatim
gen.
„Do No d e r 1 a ii d er'" bespreekt
thans in ccd tweede artikel do vraag boe
het reglement van orde van do
T wo o d o Kam er zou kunnen worden ge
wijzigd, opdat de behandeling der Staata-
begroot ing meer tot haar recht kwnr
me. Door ecu S o n i o r o n-c o n v o n t altf
do Duitscho Rijksdag heeft, zou bij onder
linge afspraak al veel verbeterd kunnen
worden en dan zou do Kamer voor inter
pellaties cn vragen bijv één uur per week
kunnen aanwijzen. Op de in dit uur ontvan
gen gegevens- zou men daD kunnen beoor-
deelen of interpellate noodig was.
En wat do Staatsbegrooting aangaat,
schrijft „Do Ned." verder:
„Waarom benoemt do Kamer niet, zoo
dra na opening der zitting de secties zijn
samengesteld, achtereenvolgens do commis-,
sie van rapporteurs voor elk hoofd
stuk? Geschiedde dit, nadat do leden'
der nieuwgevormde nfdeelingen gelegenheid
hobben gehad voor onderling overleg, do:h'
voordat do begrootiugsstukken worden
rondgedeeld, dan zou terstond elke commis
sie zich meer bijzonder voor do haar opge
dragen taak kunnen voorbereiden, welliohl
ook vooraf even onderling kunnen bespro
ken welke punten in do secties waarschijn
lijk ter sprake zullen komen buiten datgo
ne, waartoe do begrootiDgscijfers zelvcn
12)
De arme Yixen zag al die toebereidselen
ongeduldig aan. Zij gaf volstrekt niet om
diners, maar zij had gaarao bij Rodorick
op zijn verjaardag willen zijn. Zij had gaar
ne gewild, dat dio dag gevierd was gewor
den met een jachtpartij, waarbij zij den ge-
heelen dag met hem in de frisscLe koelte
over de heuvels kon galoppcoren en dan
naar Abbey House teruggaan, om te dinee-
ren aan die gezellige ronde tafel in do boe
kerij, met do honden bij zich, cn papa in
zijn beste humeur onder zijn glas portwijn.
Dat zou, naar Violets meening, eerst een
heerlijke verjaardag voor hen allen geweest
zijn 1
De landjonker en zijn dochter gingen in
die frissch© Octobormaand dikwijls op de
jacht, maar van Rorio en zijn vluggen bruin
was geen spoor in het veld to ontdekken;
niemand in het New-Forest had taal of tee-
ken van den jongen student gehoord of go-
rien.
„Hij komt zeker pas tegen zijn verjaardag
thuis", merkte mevrouw Tempest bedaard
aan, n ging met haar toebereidselen voor
die gebeurtenis voort.
Zij wilde eeo gunstigen indruk op de her
tog» maken, die zich niet in den vorm je-
Ked.ra8en had. daar zij haar nooit
cro urtuoodiging had gezonden dan
011 av°ndbijeenkorastcn, vaar-
toot mevrouw Tempost minzaam had bo-
dankt, onder voorwendsel, dat haar zwakke
gezondheid liaar niet toestond partijen in
den tuin bij te wonen.
Vixen was gedurende die drie weken in
een grillige stemming, en de arme miss Mo
Croke had het zwaar bij haar to verant
woorden.
„Der, die, das," riep Yb&en op zekeren
ochtend, haar Duitsche spraakkunst driftig
neerwerpende, toen zij in haar thema met
het bepalend lidwoord in do war was. cn
do geduldige gouvernante verklaard had,
dat zij werkelijk tot de eerst© beginselen
moest torugkeeren „Wat zijn die DuitschorB
een dom \olkl Waarom hobben zij niet één
en hetzelfde lidwoord voor alles, zooals wij
Dat leert gemakkelijk. Zelfs do Franschen
zijn verstandiger, hoewel zij mot hun man
nelijk en vrouwelijk toch nog lastig genoeg
zijn. Waarom moet ik gekweld worden om
al dio gekheid to leeren Ik word immera
geen gouvernante, en het zal mij nooit van
eenig nut zijn. Papa kent geen enkelen vol
zin Fransch of Duitsch; en hij is toch heel
gelukkig."
„Maar als uw papa een buitenlandscho
reis deed, Violet, zou hij zien wat een last
het hem berokkende geen talen te kennen/'
„Neen, dat zon hij niet. Hij zou een koe
rier nemen."
„Weet ge wel, lieve, dat wij bijna vijf
minuten verspild hebben met dat zijpaden
inslaan? merkte miss Mc Croke aan, op
een groot horlogo ziende, dat zij op uo
ouderwetsche manier op zijdo droeg. „Wij
zullen voor het oogenblik do spraakkunst
maar wat laten rusten en dan kunt ge hot
1 eerste gedeelte van Schiller's „Lied van de
Klok" opzeggen."
„Ik^ zou liever het „Gevecht met den
Draak" opzeggen,zeide VixenL „daar is
meer vuur en leven in. Ik houd veel van
Schiller, liove Crokoy. Maar is het niet
jammer, dat hij niot in hot Engelsch
schreef
En Vixen hield de handen op den rug en
begon het wonderbaarlijk verhaal van den
ridder, die don draak versloeg, op te zeg
gen, en weldra fonkelden haar oogen cn
gloeiden haar wangen, en do sohoono verzen
vloeiden van haar lippen, met min of meer
gebrekkige uitspraak, maar met veel govoel
cn klem. Deze oefening van den geest en
het geheugen beviel Vixen veel beter dan
het ploeteren in de eerste beginselen der
spraakkunst en da<t aanhoudende, dorA die,
das.
Het was nu do laatste October, do ver
jaardag van Roderick Vawdrey. Hij had
zich nog niet op Abbey House laten zien.
Hij was ongetwijfeld reeds vroeger op Bri-
arwood teruggekomen, maar had de moeite
niet genomen zijn o-ud© vrienden to komen
bezoeken.
„Hij is nu een man en kent zijn plichten
en heeft met ons afgedaan,'' zeideVlxon,
toornig.
Zij was bijna blijde, dat bet zulk onaan
genaam weer was, een afsohuwelijko dag
voor een één en twintigsten verjaardag, en
die niets vroolijks in het vooruitzicht stel
de. Er was niet de minste breking in do
grauwe luoht; een fijne motregen viel aan
houdend, doorweekte den grond en deed
een geur uit do dorre bladeren opgaan.
Alleen de gladde, blinkende laurierblade
ren in hot kreupelhout schenen bij den ge
stadig neervallenden regen niet slecht te
varen. De grindpaden waren doorweekt en
modderig. Er was geen jacht, anders zou
Vixen met haar pony door dik en dun ge
reden hobben, zonder zich aan het weer te
storen. Maar den gehcelcn dag thuis te
zijn, naar den regen to kijken cn er over
to denken, welk een akelig, ondankbaar
jongmensoh dio Rorio was. Dat was ver
schrikkelijk 1
Mevrouw Tempest ging naar haar kamer,
om dadelijk na hot luncheon wat te gaan
liggen. Zij wilde zioh frisoh houden voor
den avond. Zij maakte van dit dinor een bij
zondere plechtighoid. Preoies te vijf uren
moest Pauline liaar een kop thee brongen.
Om halfzea begon rij zioh to kleedon. Don
had zij anderhalf uur voor haar toilet,
want Briarwood waa een uur rijdens van
Abbey House. 'Dus bleef mevrouw Tem
pest voor hot overige van den dag tot
dat ze in haar nieuwe kloed to voorschijn
kwam onzichtbaar voor haar gezin.
„Welk een allernaarste verjaardag 1" zei-
do Vixen, terwijl zij In do diepo vensternis
van de voorzaal zat, mot Argus naast
zich, en hond en meisje naar ao glinste
rende struiken keken.
Miss Mo Croke was naar haar kamer ge
gaan om brieven te schrijven, andera zou
het Vixen nauwelijks vergund rijn geweest
rustig in zulk een weinig elegante houdiüg
te zitten, met haar armen om haar beonon
geslagen en haar rug tegen het stevige
eikenhouten luik. Evenwel was het een aar
dig tooneeltje, dat meisje en die hond,
niettegenstaande de weinige elegantie vaa
Vixens houding. Het goudgele liaar het
zwart-fluweeion kleed mot een amborkleu-
rig lint als ceintuur, amberklourige kousen
en schoenen met breedo toonen; de licht
bruine hond, dio in oen anderen hoek van
do diepe nis ineengerold log; do met
oude wapenschilden besohilderdo glazënL'dio
flauwo stralen van gedeeltelijk gokleurd
lioht op Violets jeugdig hoofd schoten: een
en ander leverde een tafereel vol licht en
kleur op, omlijst met het donkerbruina
eikenhout.
„Welk een afschuwelijke verjaardag I"
riep Vixen uit; „als het op mijn één cn
twintigsten verjaardag zoo'n weer was, zou
ik denkon, dat de natuur een hekel aan
mij had gekregen. Maar Rorie zal er wel
niet veel om geven. Hij speelt zeker biljart'
en rookt met -een troep van zijn vrienden
en stelt zich dol aan, on weet nauwelijks
of het regent dan of do zou eohijnt."
Onophoudelijk kletterdo de regen op d$
glinsterendo bladeren van barbaris, lau-»
rier- en huizeboom, op de rood-on-brui#
gekleurde dwergeiken en benken, op dief
roogo rhodondendrons, cyprcssen van alla(
soort, met een dicht, zwart scherm vanf
klimop achter dat alles. Do najaarsrozerii
zagen or allertreurigst uit. Vixen had ïj
wel naar binnen willen halen om ze bij hoii
vuur in do voorzaal te zetten, bij dionsta*
pel vlammende blokken in don goeden oudeijj
haard, waarvoor Nip, do speurhond, oil
rijn gomak Lag te slapen en tussohenbeic»
zijn gespierde voorpooten stijf uitetrekteü'
alsof hij in zijn droomon voor het wildf
stond.
Wordi tirtbltf.).