Oudejaarsavond-gedachten. Perzische tapijten. „.Kijk toch eens aan", zei Frans, die een Tan do manden had opengemaakt en den inhoud met sprakelooze verbazing h.'Keck Do heer Geerlings verliet hen weldra en d© oudo lui hadden ternauwernood besef om te bedanken voor zijn hulp met het sjouwem der manden en voor het meege brachte gebak. Nu gingen z© aan het uitpakken. Daar waren appelen, een groote kluit boter, flinke stuaaen spek en vlcesch, een heele zak meel en een dito aardappelen. „Ik hoop toch, dat go niemand uw nood hebt geklaagd, llika? „Dat weet je wol beter, Frans." „Wie kan ons toch dat alles gezonden hebben V' „Wel, kijk nu eens aan. Frans. J© hebt altijd gezegd: als do nood op zijn hoogst is, is de redding het meest nabij, en dan is ®r Eén hierboven, die alles beschikt 1 en nu er uitkomst is, verwonder je er jo over." Nu viel zo op een stoel en barstte in tranen uit. „Kom, vrouw, niet huilen; ik voor mij ben nog nooit zóó dankbaar geweest." „Dat ben ik ook, maar ik kon mij niet bedwingen, het is haast te veel geluk! Mogelijk komt het wel van onzen Johanl" „We moeten maar beginnen met er God ivoor te bedanken, dan komt het zeker aan hot goede adres." „Ik hoop, dat Hij vergeven zal, dat ik mismoedig was", sprak Rika geroerd. Zij droogde haar tranen af en keek met de blijdschap van een kind haar schatten nog eens na, vóór zij ze ging bergen. Dien avond haalden onze oudjes hun hart eens op aan al do lekkernijen. Zij kon den haast niet naar bed komen, zóó druk waren ze aan het praten geraakt. Den volgenden morgen kwam de heer Geerlings met zijn tilbury en hield voor hun huisje stil; toen Rika naar buiten kwam, riep hij haar toe: „Hier is een brief voor u, die is juist met de post gekomen, ik ibracht hem maar voor je mee." „O, wat ben ik blij, dat gij zoo good zijt geweest, het is een brief van Johan, on zen jongenOch, mijnheer, kom even bin nen, terwijl wij hem lezen." De brief bevatte een. wissel en vele be tuigingen van kinderlijke liefde cn tal van wenscben. Het best van alles was toch, dat bij er in berichtte, dat hij met de lente thuis hoopte t© komen. Hij had ge noeg overgespaard, om in het vaderland een boerderij te koopen. „Ik ben blij, dat ik zulke goede oerïcri ten gebracht heb," zeide hun bezoeker „Ik wensch er u van hart© geluk meeKan ik u nog in iets van dienst zijn?" „Dank u, dank u hartelijk, mijnheer, wij hébben voorraad, ons ontbreekt niets meer Wat vieTen wij een gelukkig Nieuwjaar! Nietwaar, moedér?" „Ja, vader! gij hadt wel gelijk, toen gij zeidet: als de nood het hoogst is, is de redding het meest nabij „En", zei dc heer Geerlings, „dien op God .vertrouwt. Zijn geboden onderhoudt en Hem steeds voor oogen heeft, zal het wél gaan Getroffen door hun dankbare stem ming en blijde, dat hij er het zijne toe bad bijgedragen, keerde hij huiswaarts. Namiddagschemering. Ik zit in stil ge peins bij hot koesterend© haardvuur, dat, nu en dan opvlammend, fantastische licht plekken door het vertrek werpt. Nog en kele uren, eo de denkbeeldige grens, die het oude van het nieuwe jaar scheidt, is overschreden Het oude jaar, door dich ters jo schilders met merkwaardige over eenstemming uitgebeeld als ecu krachte- looze grijsaard, wiens taak door een jon geling, fier en vol moed, wordt overgeno men is het niet ons eigen levensbeeld, dat bij elke jaarwisseling voorbijtrekt? Edmendo de Amicis, de beminnelijke Italiaansche schrijver, heeft het eens weergegeven, zoo roerend mooi vaD een voud, dat het door hem gokozeu beeld niettegenstaande ik het jaren geleden las mij steeds is bijgebleven. Hij vergeleek het loven bij een bergtocht. We wnlen al len opwaarts, steeds 'hoogcr. Met vecr- krachtigen tred, ons doel voor cogen, gaat het stijgend omhoog... Hier struikelt er een; ge reikt hem ondanks uw haast om voort te kernen de hand, en het gelukt u hem weer op te richten. Daar valt cr een, vaak door eigen schuld om nooit weer op te staan. Ge hebt deernis, maar het is slechts voor kort; ge hebt immers geen tijd; uw taak roept u, voor waarts, omhoog... Daar wenkt ons reeds do top, door volle middagzon beschenen Evenwel duurt do tocht langer, en is hij niet zoo gemakkelijk «als hij ons in net eerst toescheen; dc weg is vaak vol hin dernissen, en, zoo een vriendenhand u niet somtijds behoedde, .waart ge over menigen steen gestruikeld. Maar eindelijk, eindelijk zijn wc aan ons doel gekomen, en in rechtmatige voldoening over ons welslagen, maken wo ons tot een welver diende rust gereedmaar die rust duurt niet lang; heel omlaag no'g, maar langs denzelfdon weg, dien wij gekomen zijn, naderen weer nieuwe reizigers. Jonge, krachtvolle menschcn zijn het; vol levens lust en taaie wilskracht stijgen zo steeds hooger, en beduidon ons, naderbij geko men, dat wc pLaats voor ben moeten ma ken. Dus den anderen bergrug weer afda len... weer naar beneden?... Neen, we den ken er niet aan... Zijn we daarvoor zoo boog geklommen?... Neen, we blijven op do hoogt©, waar wij zijn... Maar ze n«oderen in steeds dichter drommen, en voor hun overmacht voelen w© onzen tegenstand verzwakken. Hoe moeilijk ons het seheideo van onze middaghoogte ook moge vallen, gehoorzamend aan de eeuwige natuurwet, nemen we zij het ook op waardige wijze den terugtocht aan; we dalen... waar heen?... Maar bij het plaats-maken voor die anderen hebben we één troost: dat zij het, op hun beurt, weer voor anderen zul len moeten doen. Het is nu geheel duister geworden, en daar buiten op dc straat schitteren de gas vlammen reeds in helle verlichting. Daar nadert gearmd een jeugdig paar; het meisje slank en bevallig; het bonteu mutsje doet het frissche kopje mooi uitkomenliij een stoere knaap beiden het toonbeeld van jeugd en kracht. In tweezaamheid verzonken, schijnen ze van hetgeen zich rondom hen bevindt, rn-cs te bemerken; daarvoor hebben ze het ook te druk met zichzelf. En betgeen ze bespre ken schijnt een aangenaam onderwerp te zijn, want beider gelaat straalt van vreug de; misschien wordt 1906 bun liuwelijka- 3aar 1 Ze gaan nog berg-op, de geluk kigen 1 Do gelukkigen?En de beido oudjes dan, die daar komen aangewandeld, zijn zij minder gelukkig? Ik geloof het niet. Heeft de jeugd haar toekomstdroomen, de ouder dom heeft zijn herinneringen, en al schijnt het me toe, dat het lee*. dit oudo echtpaar niet gespaard heeft, ze hebben bet to zaam gedragen, het was bun vergund bij elkaar te blijven en daarvoor zijn ze dank baar. Bovendien schijnt het leed nu ver geten maar dat ze herinnering aan veel liefs be-ben bewaard, daarvan getuigt dc trek van kalme tevredenheid op beider doorgro'efd gelaat. Het moedertje schijnt niet meer goed ter been, maar zie met welk een teederheid hij zijn wederhelft den arm tot steun geeft, boe hij zijn stap naar den hare regelt. Zoo ver ik kan nagaan, volgen ze den stroom van kerkgangers. Hoeveel oudejaarsavonden hebben ze zoo te zamen dien gang al gemaakt, en als daar straks, door maebtigo orgeltoneD in gezet, in het kerkgebouw het dïep-wee- moedige „Uren, dagen, maanden, jaren" door de gemeente wordt aangeheven, wat zal er dan in de ziel van die twee cmdjes omgaan Me dunkt, dat ze in den eenvoud huns harten den Opperbouwheer van het heehol zullen bidden om nog een tijdje bi] elkaar te mogen blijden; en... worden ze eenmaal opgeroepen, dat ze dan tc zamen mogen gaan.... Oudejaarsavond. De torenklokken galmen loom on zwaar. En deen haar slagen dreunend verder klinken... Zij zingen d'uitvaart van bet stervend jaar, Dat in vergetelheid terug zal zinken. De weemoed bindt ons aan 't verleden, waar Het lot uit lijdensbeker ons liet drinken, Doch" voorwaarts wijst de Hoop en fluis. tert: Ddar In 't land. der toekomst zal de zonne blin ken. Blijft nu mijn hart nog aan 't verloorne hangen, Of voelt het zich, met nieuw ontwaakt verlangen, Getrokken tot dat licht, zoo mild en rein?... o Heil'go Hoop I uw glimlach wekt ver trouwen, o Rijzend jaarl ik wil u blij aanschouwen, En vraag u zacht: Zult gij 't beloofde! zijn? Dc kus van den brandweerman. In Parijs bestaat op Oudejaarsavond een, oud bijgeloof, dat bij7.onder interessant schijnt. Do Parisiennes gelooven namelijk, dat, he: haar voor het geheele jaar geluk aan-', brengt, wanneer zij op Oudejaarsavond door een brandweerman gekust worden. Tot dit doel gaan vele voorname dames de straat op en wachten tot de tooneelvoorstellingen in de schouwburgen geëindigd zijn. Wan neer dan de brandweerlieden uit de schouw burgen komen, gaan de dames hun te ge in c-t en zien hen vol verwachting aan. De „pompiers" wetesn wel. wat er van ben ver-, waoht wordt, en pakken de dames flinkweg aan om haar een fermen zoen op de lippen te drukken. Menig pompier vindt dan een goudstuk in zijn hand en de dames snellen overgelukkig naar huis. Men xs dikwijls de meening toegedaan, oat dc huisindustrie, de sedert oude tijden in enkele landen gevolgde handbewerking van bepaalde voorwerpen, door de meer7 dere volmaking der techniek' zoo niet ver-, drongen, dan toch een onbeduidenden factor herleid zou zijn Wel komt het voor, dat de vervaardiging van enkele artikelen,, vroeger van bepaalde oorden uitgaande, dikwijls ook elders als tak van nijverhei^ zich vestigde, daar eveneens tot ontwik keling en tot hoogen bloei geraakte, zoo dat bijv. niet alle Brusselsche kant uit Brussel, niet alle Voneiiaansche spiegels uit Venetië, niet alle Leidsche wollen de kens uit Leiden, niet alle Haagsche le verworst uit Den Haag afkomstig zijn^ maar toch hebben de aloude tradities in enkele landstreken zicb weten staande te houden en, onder eenig© aanpassingen aan de moderne economische toestanden en den aard van het nieuwere fabrieksbedrijf, verouderde vormen en gebruiken van he(j handbedrijf, weten te bewaren. Zoo is de benaming „Perzische tapijten" ook he den nog meer dan een ijdele klank, en een groot aantal „echte Perzische" komt ook werkelijk uit het land van den Sjah, uit het rijk der nooit liegende „heilign Seys." Dit blijkt duidelijk daaruit, dat da directie der Perzische in- en uitvoerrecht ten, die wat administratieve nauwgezet, beid betreft veel te wenschen overlaat toch nog eeD jaarlijksch export van drié tot vier duizend balen tapijten aangeeft ter waarde van minstens ééo millioen gu1- den. Hoo gering ook in het algemeen de in dustrie in Perzië rijn moge, de oude kunstvaardigheid in het tapijtenknoopei) is aldaar als vroeger blijven voortleven'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 8