LEIDSCH DACBLAD, WOEMSDAC 15 KOVEWBER; - TWEEDE BLA^; Anno 1905 PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Een liefden. So. 14028. Het „Handelsblad" zegt, dat de öiinister van binnenlandsche zaken bij de installatie van de Staatsco mmis&ie voor Grondwetsherziening te recht er op heeft gewezen, dat, als eenmaal Grondwetsherziening wordt ondernomen, het geraden is daarvan gebruik te maken om daarin te begrijpen wat blijken mocht alsnog wijziging te behoeven. ,,Toch blijkt uit 's Ministers toelichting tevens, dat de Regeering zonder dc Commissie te willen binden harerzijcs geen algeheelo herziening gewenscat acht. Zij vindt het niet raadzaam het wa.rk der Commissie van 18S3 nog eens over te rtoon en thans alle vraagstukken, die toen te berde zijn gebracht en waarover in 1887 do beslissing is gevallen, weder op te rakelen. De commissie van 1905 wordt door dezen wensch in haar taak geenszins gebonden; bet staat haar vrij de opdracht zeer ruim op te vatten; maar wij gelooven niet mis te tasten, indien vij de onderstelling uit spreken, dat do Commissie zal blijken in dat opricht dezelfde meening te zijn toe gedaan als de Regeering. Zij zal zich er zeer waarschijnlijk toe bepalen, behalve de wijzigingen, die in verband staan met de vrije regeling der kiesbevoegdheid, enkel zoodanige veranderingen voor te stellen, waarvan de ervaring, sedert 1887 opge daan, de noodzakelijkheid of hoog© wensche- iijklieid heeft aangetoond. Do hoofdtaak der Commissie is dan ook ua te gaan, welke wijzigingen behooren te worden aangebracht in verband met het voornemen der Regeoring omtrent hot op nemen van een blanco-artikel betreffende het kiesrecht." Reeds als do Commissie rich in hoofd zaak tot deze vraagstukken beperkt, zal zij, zegt het blad verder, een hoogst nuttig werk kunnen verrichten. Het „Handelsblad" blijft het ech ter betreuren, dat het alles beheerschende .vraagstuk van de wenschelijk^eid van een blanco-artikel geheel aan de beoordeeling der Commissie is onttrokken. „Niet alleen, omdat wij gaarne van de j,mannea van hoogst wetenschappelijk go- halte en grondige kennis van ons staats recht" gelijk de Minister hen terecht hoemt de vermoedelijk uiteenloopende, maar nauwkeurig toegelichte meeningen over dit cardinale punt hadden vernomen; maar ook, omdat een beslissing over het belangrijke vraagstuk der ahpmeene uit sluitingen dan tevens kon zijn voorbereid. Nu de Commissie onbekend is met de wij ze, waarop de Regeering het blanco-artikel zaJ formuleeren, kan zij wellicht in deze onzekerheid aanleiding vinden toch over dit onderdeel haar meening te uiten." Voorts zegt het blad nog, dat de indie ning van de voorstellen der Commissie, in dien rij even snel werkt als haar voorgang ster van 18S3, niet later dan omstreeks de helft van 1906 kan worden verwacht. De ,,Zutfensche Courant" Bohrijft o. m. Welke zijn dio bepalingen, waaromtrent rzooals de Minister het uitdrukte „bij [de generale Grondwetsherziening van 1887 onderzoekingen hebben plaats gehad, die tot hetzij positieve, hetzij negatieve beslis singen hebben geleid, welke tot heden of geheel onaangevochten zijn gebleven of al thans met slechts enkele afwijkingen alge meen geoordeeld worden gehandhaafd te jmoeten blijven?" Dat is geheel een kwestie van opvatting. ï>ok en vooral van het woord algemeen. Moet binnen den kring der te wijzigea bepalingen worden getrokken alles, waar- yan wel eons is betoogd, dat wijziging er yan wenschelijk ware? Hoe moet do „al gemeenheid" van het besef, dat deze of dio bepaling wijziging behoeft, worden gecon stateerd Het haDgt geheel van de individueel© opvatting af. En wanneer de Minister had gezegd: stel, als het u goeddunkt, wijziging yan do geheele Grondwet voor, en als het u met goeddunkt, wijziging van niets, dan was de taak der Commissie (uitgenomen ten opzichte van de met name hierboven opgesomde onderwerpen) even bepaald, of even. onbepaald, als na het ministerieele woord. Dat hijvoorbeeld de troonopvolging bin nen den kring der bemoeiingen van de Com missie valt, is een uitgemaakte zaak. Maar dit was het reeds van te voren. Het licht, dat de ministerieele redevoe ring verspreidt over de samenstelling der Commissie, is nu juist niet verblindend. De eenige passage, die daarop betrekking heeft, luidt, dat „het voor de Regecring van onschatbare waarde (zal) zijn, omtrent een en ander voorgelicht te worden door een Commissie, bestaande uit mannen van hoog wetenschappelijk gehalte on grondige kennis van ons staatsrecht." Dit kan beschouwd worden als een aan duiding, dat de Regeering rich de Commis sie heeft gedacht als een zakelijke, of (als men wil) technische. Elke zinspeling op de mate, waarin men de staatkundige partij en heeft willen roepen tot deelneming aan den arbeid der Commissie, ontbreekt al thans. En indien de Minister de Commis sie niet als een zakelijke of technische wil de kar akte riseeren, waarom dan die demon stratieve zinsnede over de bekwaamheid barer leden?" „De Nieuwe Courant" merkt op, dat tot de onderwerpen, waarnaar bij de Grond wetsherziening van 1887 „onderzoe kingen hebben plaats gehad, die tot hetzij positieve, hetzij negatieve beslissingen heb ben gel en welke volgens do meening der Regeering „als vanzelf naar den ach ter grond worden gedrongen", art. 192, Let onderwijsartikel, en de artikelen betreffen de de troonopvolging behooren. Verder, dat men ook op het toeteingBrecht in de rede, waarmede de minister Rink de Staatscom missie. heeft geïnstalleerd, niet de gering ste toespeling vindt. „Evenmin" zoo schrijft het blad verder, „deed de Minister eenige nadere opening aan de Commissie omtrent inhoud en vorm der kiesrechtartikelen, dio de Regeering voor zich reserveerde. Slechte werd her haald, dat de bedoeling was „den gewonen wetgever vrijheid te geven bij rlo regeling der kiesbevoegdheid" en medegedeeld, dat van Regeeringswege aan de voorbereiding van voorstellen om tot herziening in dien geest te geraken reeds „de hand was ge slagen." Men mag verwachten, dat de Commissie dan zeer spoedig met die voor stellen in kennis zal worden gesteld. In hoeverre de Commissie de beperking, haar door den Minister gesuggereerd, in acht wil nemen, nangt geheel van haar zelve af. Inderdaad is zij door haar op dracht in dit opzicht niet gebonden behou dens het gemaakte voorbehoud. Opmerke lijk was het voorts ook uit 's Ministers mond nog eens te vernemen dat de Regee ring het zitting-nemen vc i de leden van de Staatscommissie niet beschouwt als een bewijs van instemming met haar kiesrechte plannen, maar enkel van hen als „mannen van boog wetenschappelijk gehalte en grondige kennis van ons staatsrecht" voor lichting verlangt." De Nieuwe Arnhemse He Cou rant" schrijft: „De rede van den Minister herinnert on- willokourig aan bet leekediohtje van De Gen es te t over de bevoegdheid tot onder zoek der critiek. Critiek mag allee onderzoeken. Alleen maar het oritiekste niet. 'Feitelijk is de taak der Staatscommissie onbeperkt, zij mag alles onderzoeken; al leen maar de artt 80, 127 en 143 dor Grond wet niet; deze liggen binnen het jachtveld, dat de Regeering zich voor haar orivé ge reserveerd heeft. behoudens die beperking eohter is het terrein van onderzoek onbegronsd; alleen maar, de Minister m;ent, dat een aantal onderwerpen feitelijk blijven buiten den kring van het onderzoek, omdat deze reeds in 1887 voldoende zijn onderzocht. De hee- ren kunnen ze dus laten rusten. De Minister wenscht dan ook het terrein Tan onderzoek niet &L bakenenalleen maar, hij verwacht, dat het onderzoek rich in hoofdzaak zal beperken tot de onderwer pen, die verband houden mot de regeling van het kiesrecht. Voor alle zekerheid wijst hij deze tien onderwerpen nog even aan. Doch zoomin als do critiek er rich bij het onderzoek der Gewijde Boeken van onthou den heeft ook het critiekste binnen haar kring te betrekken, kan men er zeker van rijn, dat de Staatscommissie zich zal storen aan do wenken des Minis* Als men eenmaal aan het enderzoeken gaat „Het Centrum" schrijft: „D© minister van binnenlandsche zaken heeft de Staatscommissie ter voorbereiding der Grondwetsherziening geïnstalleerd met een rede, waarin duidelijk is aangegeven, wat door de Regeering met het instellen dezer Commissie wordt beoogd en welke haar plannen zijn ten aanzien der voorge nomen revisie. De Commissie heet wel is waar geheel „vrij" in haar onderzoek; maar de Minis ter heeft haar zeer onomwonden zekere grenzen gesteld, waarbinnen haar onder zoek zal dienen beperkt te blijven. Een tiental punten werden door hem op gesomd, en deze punten betreffen uitslui tend de beide lichamen der Staten-Gene- raal en hun samenstelling. Wel meent de Regeering, dat de voor stellen en beraadslagingen der Commissie zich „in hoofdzaak" tot dio punten zullen bepalen cn kan hier natuurlijk van geen „mandat impératif" sprake zijn; maar dat de Commissie zich aan den haar gegeven wenk houden zal, ligt voor de hand. Trouwens, het onderzoek der bedoelde punten zal reeds geruimen tijd in beslag nemen en de Minister spoorde indirect tot spoed aan. Hij verzekerde wel is waar, dat de Re geering do „volkomen vrijheid" der Com missie wenschte te eerbiedigen, wat den tijd voor de voltooiing van haar arbeid be trof, maar hij liet daarop onmiddellijk volgen, dat do Regecring vóór het eindigen van het thans ingetroden vierjarig tijdvak een beslissing in eerste instantie beoogt. De Commissie riet zich in haar arbeid dus niet alleen beperkt door de aangege ven punten, maar tevens door den „bekwa men spoed", weikon zij bij do vervulling har er taak, ondanks haar „volkomne vrij heid", heeft te betrachten. Ook bij de voorbereiding der herziening wil de Regeering dus zeer stevig het heft in handen houden." „Do Nederlander" zegt, dat do rede van minister Rink een nieuwe phaso vormt in de blanco-geschiedenis. „Het blijkt nu, dat do Grondwetehcrzie- ning niet zóó algemeen ia op te vatten als uit het Koninklijk besluit, waarbij do Com missie werd ingesteld, viel af te leiden. Althans niet volgens de bedoeling der Re geering. Hoe ver de Kamer zal gaan, wan neer eenmaal de zaak aan de orde is ge steld, valt niet te zeggen. De Regeoring bedoelt slechte dio pun ten voor herziening open te stellen, die met de kiesrechtregeling min of meer in ver band staan. In uien zin heeft zij in de in- stallatierodo aan de Commissie aanwijzing gedaan." Aanwijzing gedaan. Het mandaat is en blijft jn formeelen zin onbeperkt., met uit zondering slechts van de artt. 80, 127 en 143, waarvan de Commissie de handen moet afhouden. Beperking word ondoel treffend geacht, maar de bedoeling is wèl beperking. ,,En die bedoeling wordt nu in de instal latierede aan de Commissie duidelijk ge maakt. Zij krijgt den wenk, nie* de heele Grondwet aan een nieuw onderzoek te on derwerpen, maar slechts eenige bepaald aangewezen punten, verband houdende met de kiesrechtregeling. Eerst worden dio punten in algemeen© woorden aangeduid'. Daarna worden ze stuk voor stuk door cl9 Regeoring opge somd. Die algemeen© aanduiding is niet geluk kig gedaagd, want ze is in tastbare dis harmonie met do daarop volgende limita tieve opsomming. Ze behelst toch, dat van de herziening behooren te worden uitgesloten onderwer pen, waaromtrent „bij de generale Grond wetsherziening van 1887 onderzoekingen hebben plaats gehad, die tot hetzij posi tieve, hetzij negatieve beslissingen hebben geleid, welke tot heden öf geheel onaange vochten zijn gebleven óf althans met slechts enkele afwijkingen, algemeen geoordeeld worden gehandhaafd te moeten blijven." Deze beporking laat het terrein vrij voor alle onderworpen, die in '87 zonder strijd ongewijzigd zijD gebleven, bijv. de kwes tie van het toetsingareeht, en ook voor alle onderwerpen, die in '87 wèl een punt van bohandcling l>ebben uitgemaakt (het zij dan met een beslissing in positieven zin, als do troonopvolging, hetzij met een in negatieven zin, als hot onderwijs), doch niet tot heden onaangevochten zijn geble ven. Niettemin volgt op deze algeracono aan duiding die zeer veel speelruimte laat limitatieve opsomming van tien onderwer pen, allo met de kiesrechtregeling verband houdend." Wanneer me» nu bovendien bedenkt, zoo zegt het blad vorder, dat do artikelen 80, 127 en 143 zeiven in 1887 óók herzien zijn, en dat bovendien hetzelfde kan gezegd worden van meer dan eeo der genoemde onderwerpen (bijv de verkiesbaarheid voor do Eerste Kamer), dan komt men tot de conclusie, dat heel die herinnering aan de herziening van '87 eo die uitsluiting van de toenmaals behandelde onderwerpen weinig meer dan een phrase ia, ten einde een aanloop te hebben om eeo met onbe perkt mandaat in zee gaande Commissie niettemin tot bepaalde onderwerpen te be perken. „Meer doeltreffend ware het dan even wel geweest, zonder zoodaoigen aanloop die onderworpen eenvoudig te noemen. Want gelijk de aanwijzing nu luidt, is ze innerlijk tegenstrijdig. Tal van onderwor pen, die niet in '87 zijn herzien, moet de Commissie onaangeroerd laten. Andere, die in '87 wèl zijn herzien, moet ze aan een onderzoek onderwerpen. Do bedoeling der Regeering is niet eeo aanvulling van '87 te leveren maar een elector aio Grondwets herziening in te dienen. Waarom dit niet open en sober gezegd? Misschien omdat de rcchts-liberalen onder suggestie moeten blijven dat er formeel een algemcene Grondwetsherziening aan do orde is, het eenige geval, waarin, naar door sommigen van dio zijde verklaard ia, zij desnoods voor een blanco-artikel te vindon zouden zijn Verder wijst „D e N e d er 1 a d de r ci nog op, dat blijkens de rede van den Minis ter zonder tijdig rapport der Staatscommis sie de Regecring haar ontwerp zelfstandig zal indienen, cn dat cok do Regeering geen politieke beteokenis hecht aan het zitting- nemen in de Commissie door dc verschil lende leden. „Het Volk" zegt: De zaak is nu zoo helder als koffiedik. Eerst zet do Minis ter in de rede, waarmee hij de Staatscom missie installeerde, de deur heelcmaal opeo voor een volledige herziening van do Grondwet, later haalt hij do deur weer een eindje dicht. De Commissie is beperkt en niet beperkt. En met te spreken van de knapheid van do leden der Commissie stempelt de Minister de voorbereiding der herziening tot oen tcchnisch-staatsrechte- lijk werk, en sluit hij de politiek er buiten. Daarmee meent hij zeker te hebben goed gepraat hot passcercn van twee strijdbare politieke partijen bij do samenstelling der Commissie. „Dit in en uit praten, deze ontkenning van het politiek karakter, dat de voorbe reiding van do Grondwetsherziening nood wendig draagt, kenmerkt de verlegenheid der Rcgcering, een verlegenhoid, die in dit nare rcdevoerinkje onoprechtheid wordt. Hoeft dc Koningin cr geen sociaal-demo craat in willen hebben, en heeft men daar om, om zijn houding te redden zooalï do „Groene" vermoodt^ ook do anti revolutionairen gepasseerd, waarom bet dan niet ronduit gezegd? Dat zou inconstitutioneel wezen, zei „De N ederlande r", do Koningin moei aoktor do ministers blijvon. Formeel is dat waar. Maar nood breekt» wetten, cn als de Kroon begint zulk? invloeden uit to oefe nen, is het al zoo goed dat daaromtrent zekerheid bestaat. Nu riet men oou ministerio, uat eon Grondwetsherziening dragen moet, al bij do eerste passen struikelen, en con man van nuchter vorstand, als mr. Rink toch is, geeft verwarrendo raadseltjes op om trent een onderwerp, dat toch in constitu- tionecle Staten, tot nog toe cenigszins van gewicht werd geacht. Het ministerie is cr in geslaagd om bij zijn eersto daad van beteckenis een hope loos mal figuur te maken. Eén ding is zeker tusschen al dio draaie rij, cn wel, dat het blanco-ministerie met Borgesius achter do schermen uit do voor bereiding dor Grondwetsherziening met voordacht een behoorlijke vertegenwoor diging der democratische elementen van ons staatsleven heeft geweerd. Het zal bij het politic debat heel wat te herstellen hebben, wil het do mocito waard blijken om zulke tobbera cn stak kers lang op de been te houden. Zo durven do troonsopvolging niet noo- raen als een punt van do herziening, maar ze sluiten haar ook niot uit. Ze beperken niet, en ze beperken wèl, en bet redevoe rinkje, dat een staatsstuk van beteokenis moest zijn, klaar cn krachtig, is en groezelig als een gebruikte vaatdoek." Dat is nu alles, wat do libera1© conren- tratic de samensmelting va liberale vooruitstrevendheid, nog geven kat» Do fut is cr toch wel voorgoed uit. Zï duTvea zich niet meer vierkant tegenove* de Hr;uc era (ie stellen; integendeel, zo helpen laar schijnbaar op gang, maar lichten haar meteen con beentje. Althans, zo trachten. Nu dat stovorigc ka- pitalismo zulke streken uithaalt, moeten wij meer dan ooit vast en stevig op onzo beenon staaD en tegen ei" kunsten bestand blijken. „Do Standaard" bevatte een sohrijven van dr. Kuypcr, getiteld: „Bijdrage tot de kwestie van het Volksleger". Dr. Kuypcr heeft n.l. op zijn reis te Boe karest verschillende bijzonderheden verno men omtrent het Roemeeuscho leger, dat een volksleger is, betrekkelijk weinig kost en toch een ganscb ander type vertegen woordigt dan het Zwit-sersche leger, waar op ten onzent do aandacht wel wat tc een zijdig gevestigd is. Aan de cijfers, dio dr. Kuyper noemt, ontlccnen wij de volgende: Do bevolking van Roemenië overtreft do onze slechts met een millioen, doch waar bij ons jaarlijks volgens do Militiewot 17,500 man onder do wapenen komen, is dit in Roemenië het geval met 42,000 man- De drinst is 9 jaar bij het acticvo leger en zijn reserve, daarna 6 jaar bij wat wij noemen do landweer cn dan nog 10 jaar bij wat gelijkt op den landstorm. Op voet van oorlog wordt het Roeraeenscho leger becijferd op 740,000 man, alzoo het geheele valid*© volk van 2146 jaar. Na verder van do inrichting van het le ger een overzicht te hebben gegeven, komt dc schrijver tot do kosten. Terwijl ona Oorlogs-budgct 27 millioen gulden rf bij na 56 millioen francs bedraagt, zijn de kosteo van het Rocmecnschc leger nog geen 42 millioen francs- Neemt men nu in aanmerking, dat hófi Roeraeenscho leger uitnemend is inge richt, gewapend en geoefend, dat do offi- crirstrak temen ten niet minder zijn dan bij ona en dat het permanente leger in tijd van vredo veel grooter is dan hier te lande, dan is het den schrijver niet duidelijk, hoe bet Oorlogs-hudget daar nog bijna een derde beneden het onze kan blijven. Dr. Kuypcr hoopt, dat voor ons Departe ment van Oorlog het noodigc licht daar over moge opgaan. Böj „Ik dank u van harte voor uw vriende lijkheid." „Het gaat er wel een beolj j wonderlijk in haar huis toe, maar het is er goedkoop en fatsoenlijk en dat schikt u. Daar zijnde, kan u van e*n betrekking werk maken of naar huis schrijven." Ja, dat zou ik kunnen doen", stemde ik fcnet een zucht toe. ,,U beeft dezelfde kleur van haar als mijn zuster; dat viel mij dadelijk op. Ach, ■wat hebt go hartbrekend geweend 1 Maar jvat geeft dat? Kom, ga nu met mij mee cn eet- met my." „O neen, ik dank, ik 'behoef niets te jeten", antwoordde ik afwerend. „Maar ik en u eveneens 1 Het schreien heeft u zenuwachtig gemaakt. Ik heb na melijk ook eens betere dagen gekendu zal a at wellicht niet willen gelooven. Niets .wilde mij echter in het vaderland gelukken en dus ging ik naar Indië om ten minste mjj zelf te bedruipen. Misschien werk ook ik mjj weer in de hoogte en intusschen is het beter, dat ik hier ben, daD dat ik thuis rondslenter en mij door mijn oudje laat on derhouden. Mijn werk is wel zwaar, maar daar geef ik niets om. Zoo gij mij echter de eer van uw gezelschap niet wilt bewij zen, moet ik wel alleen gaan." En meteen sprong hij uit den coupé en "Bloot- bet portier. Doch even daarna kwam eeu kellner met een rooden tulband en bracht mij een stukje koude kip, brood en een flesch in ijs afgekoelde limonade. Giles Sahib, zei I© de kellner, zond mij dit; alles was betaald. Ik nam dankbaar dit kleine niaal aan en voelde mij daarna bijzonder verkwikt. Deze verfrissching en het adres var. het goedkoope kosthuis had ik dus aan de kleur van mijn haar te danken I Even voordat de trein zich in beweging zette, verscheen mijn vriendelijke bescher mer weer om van mij afscheid te nemen cn mij nog haastig toe te roepen: „Ik heb u aar mijn kameraad Jenkins aanbevolen; hij zal in Madras voor uw bagage en een rij tuig zorgen. Ik ga nu naar Mettapollum. Dus vaarwel 1" En mij d© hand toestekend, drukte hij de mijn© hartelijk. „Vaarwel en verlies den moed niet. Veel geluk I" IX. Mijn hart klopte sneller, toen ik bemerk te, dat de groene rijstvelden en dadelpal men gaandeweg voor een ka-le, zandige vlakte weken. De vochtige, zoele lucht, welke door het raampje naar binnen woei, voerde een zoutachtigen bijsmaak van do zee mee en spoedig stoomden wij langs ver strooid liggende dorpen, do zekere voorbo den van een groot© stad. Ik naderde Modr?-s en daarmee het eind van een behaaglijk, zorgeloos levenEen som in baar geld van weinig meer dan vijf pond scheidde mij van den hongersdood. Nu moest er gehandeld en het hoofd omhoog gehouden worden Een berekening was spoedig gemaakt. Bij de uiterste spaarzaam heid kon ik met zestig ropijen twee maan den toe en in dien tijd moest bet mij geluk ken een betrekking te vinara. Het was dus een eerste vereischte zeer spaarzaam en voorzichtig te zijn. Een paar minuten later bevond ik mij reeds te midden van bet gowoel en d© 'drukte van een groot Indisoh station en werd door tallooze reizigers, beladen met bundels, man den, kooktcestollen en zelfs kippen, heon en weer geduwd. Het had veol van een volks_ verhuizing. D© IndiaaD koestert namelijk een groote voorliefde voor het reizen por spoor- en geniet daarvan zonder veel kosten. Ik merkte spoedig Jenkins op, dio zich door de menigte een weg naar mij baande. Hij was een kleine man met een vriendelijk gelaat en ouder dan de andere conducteur. „Ik heb een wagen voor u gehuurd, die u naar juffrouw Rosario te Yepery, Crun- dallstraat 16, zal brengen, 't Is een goede ziel, maar van een omvangNu, u zal het wel zien. Bij haar kan u een onderko men vinden, totdat zich rits Letera voor- dcet- Zij heeft het buis vol bloedverwanten, maar donk er goed om: leen daar om niets ter wereld aan iemand geld I" „Geld leenen herhaalde ik geheel ver bluft. „Ja, houd bijeen wat gij hebt en zeg aan juffrouw Rosario, dat Giles en Jenkins u zenden. Als u mij noodig beeft, zal een brief onder bet adres van do spoorlijn, waarbij ik aangesteld ben, mij steeds bereiken. Vaarwel I" En nu hielp hij mij in een soort van kast op raderen met gesloten, groene luiken Een magere schimmel was er voor gespan nen en een jongen, die onder zijn tulband en zijn bonte lompen bijna verdween, men- de het beest- Mijn bagage was reeds met een uit ouden lappen vervaardigd koord bijeen gebonden cn eer ik er op verdacht was, reden wij, een dichte stofwolk op dwarrelend, in snei.c-a draf weg- Nadat wij door een park waren gedraafd on longs een gasthuis cn druk bezochten bazaar, sloegen wij een breed© straat in, met verwaarloosde huizen, omgeven door slecht onderhouden tuintejs. Het half ver vallen hek van zufic een erf mijdend kwa men wij op een door wagensporen door ploegd tuinpad cn hielden stil voor de deur van oen lang, laag, verveloos gebouw met een groote, door zuilen gedragen veranda. Daarin stonden eenige half doorgezeten stoelen van bamboes en stroo en eenige half vera roogelo varens in kuipen. Ook be merkte ik daar een hen met haar kuikens e.o eca grooto menigte laag neerhangend© spinncwebben. .Ir beersohto echter rondom een doodelijke stilte. Dc koetsier schreeuwde, maar tever geefs. Eindelijk steeg hij woedend af en liep naar d© achtergebouwen, van waar hij na eenige oogenWikkon met een kneoht te rugkeerde, dio onder het loepen zijn jas aantrok en stork naar tabak rook. Dezo noodigdo mij in goed Engclsch uit, binnen te treden, schoof het scheef neergelaten rolgordijn tor zijdo en bracht mij in een groote, donkere ontvangkamer. Hier moest ik vrij lang wachten. Nadat mijn oogen aan het Bohcmerlioht waren gewend geraakt-, bemerkte ik, dat dit ver trek hier en daar nog aan voormaligen glans herinnerde. Later hoorde ik, dat dezo ruim© burgalows den regimentscommandanten van do troepen der inboorlingen tot woning hadden gediend. Nu had do tuin, vroeger mogelijk do trots van den overste, veel van een wildernis en do mooie ontvangkamer, waar zijn vrouw had geheerscht, maakt© coo slordigen, ja zelfs armoedigen indruk. D© muren hadden een groezelige roze kleur en waren met groote, schrillo oliografieën en papieren waaiers bedekt. D© gordijnen, velko eens wit waren geweest, hadden cea rosachtig© stofkleur aangenomen cn dwars door <J> kamer geschoven stond een piano, waarvao het overtrek blijkbi3r uit ccn afge dragen mousselinen japon bestond. Ook waren er con menigte rieten stoelen van allerlei vorm cn ouderdom, een ronde tafel overladen m©t photo grafieën en schelpen, maar nergens was ecu blorm of plant of ccn bock to ontdekten. Er lag daarentegen overvloedig stof op allo voorwerpen cn een reuk van kokosnotenolic vervulde de lucht. Hot geduld van den schimmel raakt© door het lange wachten langzamerhand uitgeput. Hij stamp to aanhoudend, wat mij ten laatst© zoo zenuwachtig maakte, dat ik vol wanhoop naar buiten snelde, den koet sier betaalde cs hem liet wegrijden. mcö trage eentonigheid tikte uo pendule in do ontvangkamer verder en nog altijd ver- sohecn niemand. Een blik in het aangren zend vertrek deed mij een lango tafel met con gebruikt tafellaken zien, waarop mes sen cn vorken lagen cn zoutvaatjes van blauw gLas stondenblijkbaar de eettafel. Eindelijk hoorde ik ccn gillende ctem uit bet achterhuis roepen: „Ik ben immer» niet gekleed. Ik ga niet naar binnen, ik kan niet bini en gaan I" Loop, meisjo." (Worüi vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 7