LEIDSCH DACBLAD, WOEMSDAC 15 KOVEWBER; - TWEEDE BLA^;
Anno 1905
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Een liefden.
So. 14028.
Het „Handelsblad" zegt, dat de
öiinister van binnenlandsche zaken bij de
installatie van de Staatsco mmis&ie
voor Grondwetsherziening te
recht er op heeft gewezen, dat, als eenmaal
Grondwetsherziening wordt ondernomen,
het geraden is daarvan gebruik te maken
om daarin te begrijpen wat blijken mocht
alsnog wijziging te behoeven.
,,Toch blijkt uit 's Ministers toelichting
tevens, dat de Regeering zonder dc
Commissie te willen binden harerzijcs
geen algeheelo herziening gewenscat acht.
Zij vindt het niet raadzaam het wa.rk der
Commissie van 18S3 nog eens over te rtoon
en thans alle vraagstukken, die toen te
berde zijn gebracht en waarover in 1887 do
beslissing is gevallen, weder op te rakelen.
De commissie van 1905 wordt door dezen
wensch in haar taak geenszins gebonden;
bet staat haar vrij de opdracht zeer ruim
op te vatten; maar wij gelooven niet mis
te tasten, indien vij de onderstelling uit
spreken, dat do Commissie zal blijken in
dat opricht dezelfde meening te zijn toe
gedaan als de Regeering. Zij zal zich er
zeer waarschijnlijk toe bepalen, behalve de
wijzigingen, die in verband staan met de
vrije regeling der kiesbevoegdheid, enkel
zoodanige veranderingen voor te stellen,
waarvan de ervaring, sedert 1887 opge
daan, de noodzakelijkheid of hoog© wensche-
iijklieid heeft aangetoond.
Do hoofdtaak der Commissie is dan ook
ua te gaan, welke wijzigingen behooren te
worden aangebracht in verband met het
voornemen der Regeoring omtrent hot op
nemen van een blanco-artikel betreffende
het kiesrecht."
Reeds als do Commissie rich in hoofd
zaak tot deze vraagstukken beperkt, zal zij,
zegt het blad verder, een hoogst nuttig
werk kunnen verrichten.
Het „Handelsblad" blijft het ech
ter betreuren, dat het alles beheerschende
.vraagstuk van de wenschelijk^eid van een
blanco-artikel geheel aan de beoordeeling
der Commissie is onttrokken.
„Niet alleen, omdat wij gaarne van de
j,mannea van hoogst wetenschappelijk go-
halte en grondige kennis van ons staats
recht" gelijk de Minister hen terecht
hoemt de vermoedelijk uiteenloopende,
maar nauwkeurig toegelichte meeningen
over dit cardinale punt hadden vernomen;
maar ook, omdat een beslissing over het
belangrijke vraagstuk der ahpmeene uit
sluitingen dan tevens kon zijn voorbereid.
Nu de Commissie onbekend is met de wij
ze, waarop de Regeering het blanco-artikel
zaJ formuleeren, kan zij wellicht in deze
onzekerheid aanleiding vinden toch over
dit onderdeel haar meening te uiten."
Voorts zegt het blad nog, dat de indie
ning van de voorstellen der Commissie, in
dien rij even snel werkt als haar voorgang
ster van 18S3, niet later dan omstreeks de
helft van 1906 kan worden verwacht.
De ,,Zutfensche Courant"
Bohrijft o. m.
Welke zijn dio bepalingen, waaromtrent
rzooals de Minister het uitdrukte „bij
[de generale Grondwetsherziening van 1887
onderzoekingen hebben plaats gehad, die
tot hetzij positieve, hetzij negatieve beslis
singen hebben geleid, welke tot heden of
geheel onaangevochten zijn gebleven of al
thans met slechts enkele afwijkingen alge
meen geoordeeld worden gehandhaafd te
jmoeten blijven?"
Dat is geheel een kwestie van opvatting.
ï>ok en vooral van het woord algemeen.
Moet binnen den kring der te wijzigea
bepalingen worden getrokken alles, waar-
yan wel eons is betoogd, dat wijziging er
yan wenschelijk ware? Hoe moet do „al
gemeenheid" van het besef, dat deze of dio
bepaling wijziging behoeft, worden gecon
stateerd
Het haDgt geheel van de individueel©
opvatting af. En wanneer de Minister had
gezegd: stel, als het u goeddunkt, wijziging
yan do geheele Grondwet voor, en als het u
met goeddunkt, wijziging van niets, dan
was de taak der Commissie (uitgenomen
ten opzichte van de met name hierboven
opgesomde onderwerpen) even bepaald, of
even. onbepaald, als na het ministerieele
woord.
Dat hijvoorbeeld de troonopvolging bin
nen den kring der bemoeiingen van de Com
missie valt, is een uitgemaakte zaak. Maar
dit was het reeds van te voren.
Het licht, dat de ministerieele redevoe
ring verspreidt over de samenstelling der
Commissie, is nu juist niet verblindend. De
eenige passage, die daarop betrekking
heeft, luidt, dat „het voor de Regecring
van onschatbare waarde (zal) zijn, omtrent
een en ander voorgelicht te worden door
een Commissie, bestaande uit mannen van
hoog wetenschappelijk gehalte on grondige
kennis van ons staatsrecht."
Dit kan beschouwd worden als een aan
duiding, dat de Regeering rich de Commis
sie heeft gedacht als een zakelijke, of (als
men wil) technische. Elke zinspeling op de
mate, waarin men de staatkundige partij
en heeft willen roepen tot deelneming aan
den arbeid der Commissie, ontbreekt al
thans. En indien de Minister de Commis
sie niet als een zakelijke of technische wil
de kar akte riseeren, waarom dan die demon
stratieve zinsnede over de bekwaamheid
barer leden?"
„De Nieuwe Courant" merkt op,
dat tot de onderwerpen, waarnaar bij de
Grond wetsherziening van 1887 „onderzoe
kingen hebben plaats gehad, die tot hetzij
positieve, hetzij negatieve beslissingen heb
ben gel en welke volgens do meening
der Regeering „als vanzelf naar den ach
ter grond worden gedrongen", art. 192, Let
onderwijsartikel, en de artikelen betreffen
de de troonopvolging behooren. Verder, dat
men ook op het toeteingBrecht in de rede,
waarmede de minister Rink de Staatscom
missie. heeft geïnstalleerd, niet de gering
ste toespeling vindt.
„Evenmin" zoo schrijft het blad verder,
„deed de Minister eenige nadere opening
aan de Commissie omtrent inhoud en vorm
der kiesrechtartikelen, dio de Regeering
voor zich reserveerde. Slechte werd her
haald, dat de bedoeling was „den gewonen
wetgever vrijheid te geven bij rlo regeling
der kiesbevoegdheid" en medegedeeld, dat
van Regeeringswege aan de voorbereiding
van voorstellen om tot herziening in dien
geest te geraken reeds „de hand was ge
slagen." Men mag verwachten, dat de
Commissie dan zeer spoedig met die voor
stellen in kennis zal worden gesteld.
In hoeverre de Commissie de beperking,
haar door den Minister gesuggereerd, in
acht wil nemen, nangt geheel van haar
zelve af. Inderdaad is zij door haar op
dracht in dit opzicht niet gebonden behou
dens het gemaakte voorbehoud. Opmerke
lijk was het voorts ook uit 's Ministers
mond nog eens te vernemen dat de Regee
ring het zitting-nemen vc i de leden van de
Staatscommissie niet beschouwt als een
bewijs van instemming met haar kiesrechte
plannen, maar enkel van hen als „mannen
van boog wetenschappelijk gehalte en
grondige kennis van ons staatsrecht" voor
lichting verlangt."
De Nieuwe Arnhemse He Cou
rant" schrijft:
„De rede van den Minister herinnert on-
willokourig aan bet leekediohtje van De
Gen es te t over de bevoegdheid tot onder
zoek der critiek.
Critiek mag allee onderzoeken.
Alleen maar het oritiekste niet.
'Feitelijk is de taak der Staatscommissie
onbeperkt, zij mag alles onderzoeken; al
leen maar de artt 80, 127 en 143 dor Grond
wet niet; deze liggen binnen het jachtveld,
dat de Regeering zich voor haar orivé ge
reserveerd heeft.
behoudens die beperking eohter is het
terrein van onderzoek onbegronsd; alleen
maar, de Minister m;ent, dat een aantal
onderwerpen feitelijk blijven buiten den
kring van het onderzoek, omdat deze reeds
in 1887 voldoende zijn onderzocht. De hee-
ren kunnen ze dus laten rusten.
De Minister wenscht dan ook het terrein
Tan onderzoek niet &L bakenenalleen
maar, hij verwacht, dat het onderzoek rich
in hoofdzaak zal beperken tot de onderwer
pen, die verband houden mot de regeling
van het kiesrecht. Voor alle zekerheid
wijst hij deze tien onderwerpen nog even
aan.
Doch zoomin als do critiek er rich bij het
onderzoek der Gewijde Boeken van onthou
den heeft ook het critiekste binnen haar
kring te betrekken, kan men er zeker van
rijn, dat de Staatscommissie zich zal storen
aan do wenken des Minis*
Als men eenmaal aan het enderzoeken
gaat
„Het Centrum" schrijft:
„D© minister van binnenlandsche zaken
heeft de Staatscommissie ter voorbereiding
der Grondwetsherziening geïnstalleerd met
een rede, waarin duidelijk is aangegeven,
wat door de Regeering met het instellen
dezer Commissie wordt beoogd en welke
haar plannen zijn ten aanzien der voorge
nomen revisie.
De Commissie heet wel is waar geheel
„vrij" in haar onderzoek; maar de Minis
ter heeft haar zeer onomwonden zekere
grenzen gesteld, waarbinnen haar onder
zoek zal dienen beperkt te blijven.
Een tiental punten werden door hem op
gesomd, en deze punten betreffen uitslui
tend de beide lichamen der Staten-Gene-
raal en hun samenstelling.
Wel meent de Regeering, dat de voor
stellen en beraadslagingen der Commissie
zich „in hoofdzaak" tot dio punten zullen
bepalen cn kan hier natuurlijk van geen
„mandat impératif" sprake zijn; maar dat
de Commissie zich aan den haar gegeven
wenk houden zal, ligt voor de hand.
Trouwens, het onderzoek der bedoelde
punten zal reeds geruimen tijd in beslag
nemen en de Minister spoorde indirect tot
spoed aan.
Hij verzekerde wel is waar, dat de Re
geering do „volkomen vrijheid" der Com
missie wenschte te eerbiedigen, wat den
tijd voor de voltooiing van haar arbeid be
trof, maar hij liet daarop onmiddellijk
volgen, dat do Regecring vóór het eindigen
van het thans ingetroden vierjarig tijdvak
een beslissing in eerste instantie beoogt.
De Commissie riet zich in haar arbeid
dus niet alleen beperkt door de aangege
ven punten, maar tevens door den „bekwa
men spoed", weikon zij bij do vervulling
har er taak, ondanks haar „volkomne vrij
heid", heeft te betrachten.
Ook bij de voorbereiding der herziening
wil de Regeering dus zeer stevig het heft
in handen houden."
„Do Nederlander" zegt, dat do
rede van minister Rink een nieuwe phaso
vormt in de blanco-geschiedenis.
„Het blijkt nu, dat do Grondwetehcrzie-
ning niet zóó algemeen ia op te vatten als
uit het Koninklijk besluit, waarbij do Com
missie werd ingesteld, viel af te leiden.
Althans niet volgens de bedoeling der Re
geering. Hoe ver de Kamer zal gaan, wan
neer eenmaal de zaak aan de orde is ge
steld, valt niet te zeggen.
De Regeoring bedoelt slechte dio pun
ten voor herziening open te stellen, die met
de kiesrechtregeling min of meer in ver
band staan. In uien zin heeft zij in de in-
stallatierodo aan de Commissie aanwijzing
gedaan."
Aanwijzing gedaan. Het mandaat is en
blijft jn formeelen zin onbeperkt., met uit
zondering slechts van de artt. 80, 127 en
143, waarvan de Commissie de handen
moet afhouden. Beperking word ondoel
treffend geacht, maar de bedoeling
is wèl beperking.
,,En die bedoeling wordt nu in de instal
latierede aan de Commissie duidelijk ge
maakt. Zij krijgt den wenk, nie* de heele
Grondwet aan een nieuw onderzoek te on
derwerpen, maar slechts eenige bepaald
aangewezen punten, verband houdende
met de kiesrechtregeling.
Eerst worden dio punten in algemeen©
woorden aangeduid'. Daarna worden ze
stuk voor stuk door cl9 Regeoring opge
somd.
Die algemeen© aanduiding is niet geluk
kig gedaagd, want ze is in tastbare dis
harmonie met do daarop volgende limita
tieve opsomming.
Ze behelst toch, dat van de herziening
behooren te worden uitgesloten onderwer
pen, waaromtrent „bij de generale Grond
wetsherziening van 1887 onderzoekingen
hebben plaats gehad, die tot hetzij posi
tieve, hetzij negatieve beslissingen hebben
geleid, welke tot heden öf geheel onaange
vochten zijn gebleven óf althans met slechts
enkele afwijkingen, algemeen geoordeeld
worden gehandhaafd te moeten blijven."
Deze beporking laat het terrein vrij voor
alle onderworpen, die in '87 zonder strijd
ongewijzigd zijD gebleven, bijv. de kwes
tie van het toetsingareeht, en ook voor
alle onderwerpen, die in '87 wèl een punt
van bohandcling l>ebben uitgemaakt (het
zij dan met een beslissing in positieven
zin, als do troonopvolging, hetzij met een
in negatieven zin, als hot onderwijs), doch
niet tot heden onaangevochten zijn geble
ven.
Niettemin volgt op deze algeracono aan
duiding die zeer veel speelruimte laat
limitatieve opsomming van tien onderwer
pen, allo met de kiesrechtregeling verband
houdend."
Wanneer me» nu bovendien bedenkt, zoo
zegt het blad vorder, dat do artikelen 80,
127 en 143 zeiven in 1887 óók herzien zijn,
en dat bovendien hetzelfde kan gezegd
worden van meer dan eeo der genoemde
onderwerpen (bijv de verkiesbaarheid voor
do Eerste Kamer), dan komt men tot de
conclusie, dat heel die herinnering aan de
herziening van '87 eo die uitsluiting van
de toenmaals behandelde onderwerpen
weinig meer dan een phrase ia, ten einde
een aanloop te hebben om eeo met onbe
perkt mandaat in zee gaande Commissie
niettemin tot bepaalde onderwerpen te be
perken.
„Meer doeltreffend ware het dan even
wel geweest, zonder zoodaoigen aanloop
die onderworpen eenvoudig te noemen.
Want gelijk de aanwijzing nu luidt, is ze
innerlijk tegenstrijdig. Tal van onderwor
pen, die niet in '87 zijn herzien, moet de
Commissie onaangeroerd laten. Andere,
die in '87 wèl zijn herzien, moet ze aan een
onderzoek onderwerpen. Do bedoeling der
Regeering is niet eeo aanvulling van '87
te leveren maar een elector aio Grondwets
herziening in te dienen. Waarom dit niet
open en sober gezegd? Misschien omdat
de rcchts-liberalen onder suggestie moeten
blijven dat er formeel een algemcene
Grondwetsherziening aan do orde is, het
eenige geval, waarin, naar door sommigen
van dio zijde verklaard ia, zij desnoods
voor een blanco-artikel te vindon zouden
zijn
Verder wijst „D e N e d er 1 a d de r ci
nog op, dat blijkens de rede van den Minis
ter zonder tijdig rapport der Staatscommis
sie de Regecring haar ontwerp zelfstandig
zal indienen, cn dat cok do Regeering geen
politieke beteokenis hecht aan het zitting-
nemen in de Commissie door dc verschil
lende leden.
„Het Volk" zegt: De zaak is nu zoo
helder als koffiedik. Eerst zet do Minis
ter in de rede, waarmee hij de Staatscom
missie installeerde, de deur heelcmaal
opeo voor een volledige herziening van
do Grondwet, later haalt hij do deur weer
een eindje dicht. De Commissie is beperkt
en niet beperkt. En met te spreken van
de knapheid van do leden der Commissie
stempelt de Minister de voorbereiding der
herziening tot oen tcchnisch-staatsrechte-
lijk werk, en sluit hij de politiek er buiten.
Daarmee meent hij zeker te hebben goed
gepraat hot passcercn van twee strijdbare
politieke partijen bij do samenstelling der
Commissie.
„Dit in en uit praten, deze ontkenning
van het politiek karakter, dat de voorbe
reiding van do Grondwetsherziening nood
wendig draagt, kenmerkt de verlegenheid
der Rcgcering, een verlegenhoid, die in
dit nare rcdevoerinkje onoprechtheid
wordt.
Hoeft dc Koningin cr geen sociaal-demo
craat in willen hebben, en heeft men daar
om, om zijn houding te redden zooalï
do „Groene" vermoodt^ ook do anti
revolutionairen gepasseerd, waarom bet
dan niet ronduit gezegd?
Dat zou inconstitutioneel wezen, zei „De
N ederlande r", do Koningin moei
aoktor do ministers blijvon. Formeel is dat
waar. Maar nood breekt» wetten, cn als de
Kroon begint zulk? invloeden uit to oefe
nen, is het al zoo goed dat daaromtrent
zekerheid bestaat.
Nu riet men oou ministerio, uat eon
Grondwetsherziening dragen moet, al bij
do eerste passen struikelen, en con man
van nuchter vorstand, als mr. Rink toch
is, geeft verwarrendo raadseltjes op om
trent een onderwerp, dat toch in constitu-
tionecle Staten, tot nog toe cenigszins
van gewicht werd geacht.
Het ministerie is cr in geslaagd om bij
zijn eersto daad van beteckenis een hope
loos mal figuur te maken.
Eén ding is zeker tusschen al dio draaie
rij, cn wel, dat het blanco-ministerie met
Borgesius achter do schermen uit do voor
bereiding dor Grondwetsherziening met
voordacht een behoorlijke vertegenwoor
diging der democratische elementen van
ons staatsleven heeft geweerd.
Het zal bij het politic debat heel wat
te herstellen hebben, wil het do mocito
waard blijken om zulke tobbera cn stak
kers lang op de been te houden.
Zo durven do troonsopvolging niet noo-
raen als een punt van do herziening, maar
ze sluiten haar ook niot uit. Ze beperken
niet, en ze beperken wèl, en bet redevoe
rinkje, dat een staatsstuk van beteokenis
moest zijn, klaar cn krachtig, is en
groezelig als een gebruikte vaatdoek."
Dat is nu alles, wat do libera1© conren-
tratic de samensmelting va liberale
vooruitstrevendheid, nog geven kat» Do
fut is cr toch wel voorgoed uit. Zï duTvea
zich niet meer vierkant tegenove* de Hr;uc
era (ie stellen; integendeel, zo helpen laar
schijnbaar op gang, maar lichten haar
meteen con beentje.
Althans, zo trachten. Nu dat stovorigc ka-
pitalismo zulke streken uithaalt, moeten
wij meer dan ooit vast en stevig op onzo
beenon staaD en tegen ei" kunsten bestand
blijken.
„Do Standaard" bevatte een sohrijven
van dr. Kuypcr, getiteld: „Bijdrage tot
de kwestie van het Volksleger".
Dr. Kuypcr heeft n.l. op zijn reis te Boe
karest verschillende bijzonderheden verno
men omtrent het Roemeeuscho leger, dat
een volksleger is, betrekkelijk weinig kost
en toch een ganscb ander type vertegen
woordigt dan het Zwit-sersche leger, waar
op ten onzent do aandacht wel wat tc een
zijdig gevestigd is.
Aan de cijfers, dio dr. Kuyper noemt,
ontlccnen wij de volgende:
Do bevolking van Roemenië overtreft do
onze slechts met een millioen, doch waar
bij ons jaarlijks volgens do Militiewot
17,500 man onder do wapenen komen, is
dit in Roemenië het geval met 42,000 man-
De drinst is 9 jaar bij het acticvo leger
en zijn reserve, daarna 6 jaar bij wat wij
noemen do landweer cn dan nog 10 jaar
bij wat gelijkt op den landstorm. Op voet
van oorlog wordt het Roeraeenscho leger
becijferd op 740,000 man, alzoo het geheele
valid*© volk van 2146 jaar.
Na verder van do inrichting van het le
ger een overzicht te hebben gegeven,
komt dc schrijver tot do kosten. Terwijl ona
Oorlogs-budgct 27 millioen gulden rf bij
na 56 millioen francs bedraagt, zijn de
kosteo van het Rocmecnschc leger nog geen
42 millioen francs-
Neemt men nu in aanmerking, dat hófi
Roeraeenscho leger uitnemend is inge
richt, gewapend en geoefend, dat do offi-
crirstrak temen ten niet minder zijn dan bij
ona en dat het permanente leger in tijd van
vredo veel grooter is dan hier te lande, dan
is het den schrijver niet duidelijk, hoe bet
Oorlogs-hudget daar nog bijna een derde
beneden het onze kan blijven.
Dr. Kuypcr hoopt, dat voor ons Departe
ment van Oorlog het noodigc licht daar
over moge opgaan.
Böj
„Ik dank u van harte voor uw vriende
lijkheid."
„Het gaat er wel een beolj j wonderlijk
in haar huis toe, maar het is er goedkoop
en fatsoenlijk en dat schikt u. Daar zijnde,
kan u van e*n betrekking werk maken of
naar huis schrijven."
Ja, dat zou ik kunnen doen", stemde ik
fcnet een zucht toe.
,,U beeft dezelfde kleur van haar als
mijn zuster; dat viel mij dadelijk op. Ach,
■wat hebt go hartbrekend geweend 1 Maar
jvat geeft dat? Kom, ga nu met mij mee cn
eet- met my."
„O neen, ik dank, ik 'behoef niets te
jeten", antwoordde ik afwerend.
„Maar ik en u eveneens 1 Het schreien
heeft u zenuwachtig gemaakt. Ik heb na
melijk ook eens betere dagen gekendu
zal a at wellicht niet willen gelooven. Niets
.wilde mij echter in het vaderland gelukken
en dus ging ik naar Indië om ten minste
mjj zelf te bedruipen. Misschien werk ook
ik mjj weer in de hoogte en intusschen is
het beter, dat ik hier ben, daD dat ik thuis
rondslenter en mij door mijn oudje laat on
derhouden. Mijn werk is wel zwaar, maar
daar geef ik niets om. Zoo gij mij echter
de eer van uw gezelschap niet wilt bewij
zen, moet ik wel alleen gaan."
En meteen sprong hij uit den coupé en
"Bloot- bet portier. Doch even daarna kwam
eeu kellner met een rooden tulband en
bracht mij een stukje koude kip, brood en
een flesch in ijs afgekoelde limonade. Giles
Sahib, zei I© de kellner, zond mij dit; alles
was betaald. Ik nam dankbaar dit kleine
niaal aan en voelde mij daarna bijzonder
verkwikt. Deze verfrissching en het adres
var. het goedkoope kosthuis had ik dus aan
de kleur van mijn haar te danken I
Even voordat de trein zich in beweging
zette, verscheen mijn vriendelijke bescher
mer weer om van mij afscheid te nemen cn
mij nog haastig toe te roepen: „Ik heb u
aar mijn kameraad Jenkins aanbevolen; hij
zal in Madras voor uw bagage en een rij
tuig zorgen. Ik ga nu naar Mettapollum.
Dus vaarwel 1" En mij d© hand toestekend,
drukte hij de mijn© hartelijk. „Vaarwel en
verlies den moed niet. Veel geluk I"
IX.
Mijn hart klopte sneller, toen ik bemerk
te, dat de groene rijstvelden en dadelpal
men gaandeweg voor een ka-le, zandige
vlakte weken. De vochtige, zoele lucht,
welke door het raampje naar binnen woei,
voerde een zoutachtigen bijsmaak van do
zee mee en spoedig stoomden wij langs ver
strooid liggende dorpen, do zekere voorbo
den van een groot© stad.
Ik naderde Modr?-s en daarmee het eind
van een behaaglijk, zorgeloos levenEen
som in baar geld van weinig meer dan vijf
pond scheidde mij van den hongersdood.
Nu moest er gehandeld en het hoofd omhoog
gehouden worden Een berekening was
spoedig gemaakt. Bij de uiterste spaarzaam
heid kon ik met zestig ropijen twee maan
den toe en in dien tijd moest bet mij geluk
ken een betrekking te vinara. Het was dus
een eerste vereischte zeer spaarzaam en
voorzichtig te zijn.
Een paar minuten later bevond ik mij
reeds te midden van bet gowoel en d© 'drukte
van een groot Indisoh station en werd door
tallooze reizigers, beladen met bundels, man
den, kooktcestollen en zelfs kippen, heon
en weer geduwd. Het had veol van een volks_
verhuizing. D© IndiaaD koestert namelijk
een groote voorliefde voor het reizen por
spoor- en geniet daarvan zonder veel kosten.
Ik merkte spoedig Jenkins op, dio zich
door de menigte een weg naar mij baande.
Hij was een kleine man met een vriendelijk
gelaat en ouder dan de andere conducteur.
„Ik heb een wagen voor u gehuurd, die
u naar juffrouw Rosario te Yepery, Crun-
dallstraat 16, zal brengen, 't Is een goede
ziel, maar van een omvangNu, u zal
het wel zien. Bij haar kan u een onderko
men vinden, totdat zich rits Letera voor-
dcet- Zij heeft het buis vol bloedverwanten,
maar donk er goed om: leen daar om niets
ter wereld aan iemand geld I"
„Geld leenen herhaalde ik geheel ver
bluft.
„Ja, houd bijeen wat gij hebt en zeg aan
juffrouw Rosario, dat Giles en Jenkins u
zenden. Als u mij noodig beeft, zal een brief
onder bet adres van do spoorlijn, waarbij
ik aangesteld ben, mij steeds bereiken.
Vaarwel I"
En nu hielp hij mij in een soort van kast
op raderen met gesloten, groene luiken
Een magere schimmel was er voor gespan
nen en een jongen, die onder zijn tulband
en zijn bonte lompen bijna verdween, men-
de het beest- Mijn bagage was reeds met
een uit ouden lappen vervaardigd koord
bijeen gebonden cn eer ik er op verdacht
was, reden wij, een dichte stofwolk op
dwarrelend, in snei.c-a draf weg-
Nadat wij door een park waren gedraafd
on longs een gasthuis cn druk bezochten
bazaar, sloegen wij een breed© straat in,
met verwaarloosde huizen, omgeven door
slecht onderhouden tuintejs. Het half ver
vallen hek van zufic een erf mijdend kwa
men wij op een door wagensporen door
ploegd tuinpad cn hielden stil voor de deur
van oen lang, laag, verveloos gebouw met
een groote, door zuilen gedragen veranda.
Daarin stonden eenige half doorgezeten
stoelen van bamboes en stroo en eenige
half vera roogelo varens in kuipen. Ook be
merkte ik daar een hen met haar kuikens
e.o eca grooto menigte laag neerhangend©
spinncwebben.
.Ir beersohto echter rondom een doodelijke
stilte. Dc koetsier schreeuwde, maar tever
geefs. Eindelijk steeg hij woedend af en
liep naar d© achtergebouwen, van waar hij
na eenige oogenWikkon met een kneoht te
rugkeerde, dio onder het loepen zijn jas
aantrok en stork naar tabak rook. Dezo
noodigdo mij in goed Engclsch uit, binnen
te treden, schoof het scheef neergelaten
rolgordijn tor zijdo en bracht mij in een
groote, donkere ontvangkamer.
Hier moest ik vrij lang wachten. Nadat
mijn oogen aan het Bohcmerlioht waren
gewend geraakt-, bemerkte ik, dat dit ver
trek hier en daar nog aan voormaligen glans
herinnerde. Later hoorde ik, dat dezo ruim©
burgalows den regimentscommandanten van
do troepen der inboorlingen tot woning
hadden gediend. Nu had do tuin, vroeger
mogelijk do trots van den overste, veel van
een wildernis en do mooie ontvangkamer,
waar zijn vrouw had geheerscht, maakt©
coo slordigen, ja zelfs armoedigen indruk.
D© muren hadden een groezelige roze kleur
en waren met groote, schrillo oliografieën
en papieren waaiers bedekt. D© gordijnen,
velko eens wit waren geweest, hadden cea
rosachtig© stofkleur aangenomen cn dwars
door <J> kamer geschoven stond een piano,
waarvao het overtrek blijkbi3r uit ccn afge
dragen mousselinen japon bestond. Ook
waren er con menigte rieten stoelen van
allerlei vorm cn ouderdom, een ronde tafel
overladen m©t photo grafieën en schelpen,
maar nergens was ecu blorm of plant of ccn
bock to ontdekten. Er lag daarentegen
overvloedig stof op allo voorwerpen cn een
reuk van kokosnotenolic vervulde de lucht.
Hot geduld van den schimmel raakt©
door het lange wachten langzamerhand
uitgeput. Hij stamp to aanhoudend, wat mij
ten laatst© zoo zenuwachtig maakte, dat ik
vol wanhoop naar buiten snelde, den koet
sier betaalde cs hem liet wegrijden. mcö
trage eentonigheid tikte uo pendule in do
ontvangkamer verder en nog altijd ver-
sohecn niemand. Een blik in het aangren
zend vertrek deed mij een lango tafel met
con gebruikt tafellaken zien, waarop mes
sen cn vorken lagen cn zoutvaatjes van
blauw gLas stondenblijkbaar de eettafel.
Eindelijk hoorde ik ccn gillende ctem uit
bet achterhuis roepen: „Ik ben immer»
niet gekleed. Ik ga niet naar binnen, ik
kan niet bini en gaan I" Loop, meisjo."
(Worüi vervolgd.)