LEIDSCH DAGBLAD, MAANDAG 6 FHOVESVJBER. - TWEEDE BLAD. Anno 1905 officieel© Kennisgeving. I No. 14020. De Burgemeester en Wethouders Ta-n Itei- )den doen te weten, dat door den Rao J dier gemeente in zijn verga-dering van den 12den October 1905 is vastgesteld de volgende verordening Verordening op hel Bouwen en Sloepen. EERSTE AFDEELLSG. Van het aanleggen van en het bou wen aan wegen. Art. 1. Het is verboden een straat of eenigen anderen weg aan te leggen andere dan ter plaatse, volgens de afmetingen, in de rich ting en ter hoogte door den Gemeenteraad te bepalen. Bij de aanvrage daartoe wordt een plan in dubbel van den ontworpen weg gevoegd, naar het kadastrale plan vervaardigd op een schaal niet kleiner dan van 1 op 1000. Art, 2. De rooilijnen van nieuw aan te leggen wegen worden door den Gemeenteraad vastgesteld. Bij het bouwen aan die wegen wordt door of vanwege B. en Ws. de rooilijn, zooals die door den Gemeenteraad is aangegeven, ter plaatse aangewezen. Bij het bouwen of herbouwen aan be staande wegen wordt door of vanwege B. en Ws- de rooilijn, met inachtneming van hetgeen overigens door den Gemeenteraad omtrent don aanleg van wogen bepaald is, toe plaats© aangewezen. Het is verboden aan een weg een gebouw, al dan niet tot woning bestemd, te bouwen of muren, hekken of andere afheiningc-n te maken of te vernieuwen, anders dan met inachtneming van de door of vanwege B- en Ws. gedane aanwijzing van de rooi lijn. Art. 3 Van gebouwen of hoeken van wegen moe ten dc gevels zoodanig gesteld worden, dat zij door een schuine of een gebogen lijn van ten minste 1.50 M. do rooilijnen der beide wegen, waaraan zij staan, verbinden. Wordt daarvoor een schuine lijn gekozen, dan moet zij dc rooilijnen der beide wegen onder gelijke hoeken ontmoeten. B. en Ws. kunnen afwijking van deze be palingen toestaan. TWEEDE AJFDEEEING. Van werken en inrichtingen aan of in den openbaren weg of het openbaar water. Art. 4. Het is verboden zonuer schriftelijke ver gunning van Burgemeester en Wethouders aan, op of over den weg, in of over het openbaar water: a. te graven of te planten; b. palen to stellen, nieuwe stoepen t© leg gen, bestaand© stoepen of de afsluiting daarvan te veranderen, onafgesloton stoepen geheel of gedeeltelijk voor kortoren of lan goren tijd af te sluiten, steigers of water- stoepen t© i-tsen of te hebben. Art-. 5. Het is verboden aan den weg op of aan gebouwen of afsluitingen punten, pennen, glasscherven of andere snijdende of steken de voorwerpen te plaatsen of te hebben, tenzij ter hoogte van ten minste 2 Meter boven den weg. Art. 6. Het is verboden zonder schriftelijk© vor- gunning van Burgemeester en Wethouders over den weg of over het openbaar water uitslaande deuren, vensters, luiken, zonne- Bohermen, uithangborden, balcone, arkels, porbalen, betimmeringen, overdekkingen ean stoepen, of andere voorwerpen of in- richtigen te maken, to plaatsen of to hebben. Vensters, luiken on zonneschermen aan bovenverdiepingen zijn hiervan uitgezon derd. Art. 7. Hot is verboden een overgang over den weg of over het openbaar, water te maken of te hebben, tenzij met vergunning van den Gemeenteraad. Bij intrekking van de vergunning moet de overgang binnen 3 maanden na de beteeke- ning van 't desbetreffend raadsbesluit door de zorg van den eigenaar worden weggeno men- De bestaand© overgangen worden gerekend mot vergunning te zijn gemaakt. Art. 8. Hot is verboden zonder sohriftelijke ver gunning van Burgemeester on Wethouders in don wog ingangen tot kelders of kolder gaten te maken of te hebben. Keldergaten en ingangen tot keldere, in den weg aanwezig en niet door baliën of hok. werk omgeven, of welke met vergunning van Burgemeester en Wethouders daarin gemaakt worden, moe too golijk mot den weg op zoodanige wijze zijn gedekt, dat zij, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethou ders, voor het verkeer geenerlci hinder ver oorzaken. Do spijlen van de roosters, welke deze kel dergaten dekken, moeten de noodige sterk te hebben en mogen niet meer dan 0.025 M. uit elkander liggen. D© afsluiting der kelderingangen moet bestaan in geribd ijzeren luiken van vol doende sterkte. Deze moeten aldus zijn ingericht, dat zij bij de opening aan beide zijden rechthoekig op de richtingslijn der gebouwen worden opengeslagen ©o te lood worden bevestigd. Art, 9. De eigenaar, do vruchtgebruiker of d© beheerder van een kelder onder den weg is verplicht, na ontvangst van een schrif telijke, met redenen omkleed© aanschrij ving van Burgemeester en Wethouders, da delijk de noodigo voorzieningen aan te brengen of te doen aanbrengen, ten einde het gewelf in zoodanigen staat te brengen of te houden, dat «d© weg veilig blijve- Art. 10. Rookleidingen of andere inrichtingen tot verwijdering van rook of van damp mogen niet worden gemaakt uit kluizen of uit kelders, uitkomende aan den weg. Bestaaade rookleidingen of andere in richtingen, als in dit artikel bedoeld, mo gen niet vernieuwd of hersteld worden zonder schriftelijke vergunning van Bur gemeester en Wethouders. Ark 11. Het is een ieder verboden het water van rijn dak, balcon, afdak of ander uitstek op den weg of in het openbaar water te laten afloopen, dan door middel van een aan den gevelmuur beves tigde buis, welke bij nieuwe gebouwen en bij herbouw met het riool of met het wa ter in verbinding moet worden gebracht. Bij bestaande toestanden zal de uitmon ding niet hooger dan 0.35 M. boven den weg mogen liggen. Bij geheole of gedeeltelijke vernieuwing dezer buizen, moet d© loozing worden go- bracht naar het riool of naar het water. Voor hot geval de loozing naar het riool wordt gebracht moet een ijzeren kolk met stank scherm worden aangebracht. Vuil water uit gebouwen mag niet an ders dan door een naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders voldoende buisleiding, voorzien van een ijzeren kolk met stankafsluiter, naar het riool of, waar geen riool aanwezig is, naar het water worden gebracht. Indien de loozing in boezemwater ge schiedt, mag de uitmonding niet hooger komen dan 0.90 M. onder N. A. (P. In een lei-ding tot afvoer van menage- of van fabriekswater naar het riool of naar boezemwater moet een zinkput worden ge schakeld van voldoend© afmeting en sar toonstelling, een en ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders. Afwijking van bovenstaande bepalingen kan door Burgemeeeter en Wethouders schriftelijk worden vergund, dooh, wat be treft vrijstelling van het aanleggen van den in het vorig lid -cdoelden zinkput, al leen dan, wanneer gevaar voor vervuiling is uitgesloten. Afvoer van menage- of fabriekswater in den polder kan door Burgemeester en Wethouders alleen voor op zichzelf staan- den nieuwbouw worden toogeefcaan, in welk geval zij bovendien, behoudens rech ten van derden, daaraan voorwaarden kun nen verbinden, waardoor do reinheid van het polderwater verzekerd blijft. Art. 12. Tot bot maken, openen of herstellen van putten of van riolen, in of onder den weg, alsmede van uitloozingen in de riolen, in de open of do over dekte goten der gemeente of in hot openbaar water, is een schriftelijko ver gunning van Burgemeester en Wethouders noodig. Aan de krachtons dit artikel verleende vergunningen tot het maken of het her stellen van riolen of van uitloozingen, wor den in het algemeen, behalvo bepalingen omtrent de afmetingen daarvan en «ie soort en hoedanigheid der bouwstoffen, de volgende voorwaarden verbonden lo. Do uitmonding in het water moet met den bovenkant 0.90 M. onder N. A. P. komen. 2o. De herstellingen en do vernieuwingen aan de bestratingen en aam den walmuur zullen door de gemeente worden verricht en de kosten door de belanghebbenden worden gedragen. 3o. Daags vóór den aanvang der werk zaamheden moet daarvan schriftelijk aan Burgemeeeter en Wethouders kennis gege ven worden. Art. 13- De eigenaar, de vruchtgebruiker of de be heerder van erven, gronden of van door gangen is verplicht, die, voor zoover zij aan den weg of aan 'n openbaar water gele gen zijn, op schriftelijke aanzegging van B co Ws. daarvan af te sluiten of te doen afsluiten. Art. 14- Waar die erven, gronden, of doorgangen aan den weg gelegen zijn, moet de afslui ting geschieden door een op steeoen voet geplaatst ijzeren hek, waarvan de gezame- lijke hoogte ten minste 1.20 M. boven deD weg moet bedragen. Dc afsluitmuren moeten worden opgetrok ken ter dikte van ten minste 0.22 M.bij grootere hoogte dan 1.20 M.; indien B. en W». zulks noodig achten, met pilasters ter breedte van ten minste 0.33 M-, wolke niet verder van elkander mogen verwijderd zijn, dan 2.50 M. en aan do zijd© van den weg niet meer dan 0.11 M- mogen uitste ken. Aan da zijde van den weg mogen gcotf bee ren of ander© steunpunten worden aan gebracht. Bij vernieuwing van bestaande afsluitin gen zijn deze bepalingen eveDzoo van toe passing. Voor erven, gronden of doorgangen, aan on bestrate wegen of aan voetpaden gele gen, mag de afsluiting ook door middel var. houten- schuttingen, hokken, heggen of sloten geschieden. In bijzondere gevallen zijn B en Ws. be voegd schriftelijk vergunning te verleenen om van d© voorsohrifteo van dit artikel a f te wijken. Art. 15. De eigenaar, de vruchtgebruiker of de beheerder van een erf, hetwelk aam het wa ter grenst, is verplicht te zorgen, dat de grond ni©i in het water uitzakke- Hij moet daartoe den kant steeds behoorlijk doen ophalen of af schoeien, zonder dat hierdoor of door het aanbrengen van beplantingen of eenigerlei werk van welken aard ook, het water vernauwd worde. DEBDE AFVEEUÜ6. Van het bouwen en het vernieuwen ran gebouwen. Art- 16. Indien Burgemeester en Wethouders oor- deelen, dat de grond, waarop men ver langt te- bouwen, uilhoofde van zijn inge sloten ligging of andere voor do openbare veiligheid of gegoedheid nadeolige omstan digheden daartoe ongeschikt is, stellen zij an-n den Gemeenteraad voor, dien grond voor bebouwing ongeschikt te verklaren. Het is verboden op een daarvoor onge» schikt verklaarden grond te bouwen. Art. 17. Het is verboden een hofje te bouwen of in een bestaand hofje het aantal gebouwen te vermeerderen, tenzij met vergun van den G emeen tecaad Onder hofje wordt vorstaan de niet aan den weg gelegen, maar van den wog door een open of door een overdekten doorgang toegang hebbende open ruimte, waarop be lendende gebouwen in- en uitgang hebben Art. 18. H©t is verboden een woning of een ander gebouw van hout of van andere licht brandbare stoffen te maken, tenzij met ver gunning van den Gemeenteraad. Art. 19. Heft maximum der hoogte van al dan niet tot woning bestemd© gebouwen aan pleinen, aan grachten of aan het water, be draagt 15 Meter, van di© aan andere be staande straten anderhalf maal do breedte van den weg, tot ten hoogste 15 Meter. Het maximum dor hoogte van gebouwen op hoeken van wegen is bepaald door do a meest hreeden weg, waaraan zij gelegen zijn. Yoor den gevel, aan den minst breeden weg staande, geldt dit maximum echter sleohs over een lengte van teci hoogste 15 Meter. Voor het verdere godeelt© van dien gevel geldt de maxiraumhoogto voor de gebouwen aan dien weg. Onverminderd het bepaalde bij het voor gaande lid van dit artikel geldt-, indien een gebouw aan meer dnn één weg is gelegen, voor eiken gevel do maximumhoogto voor de gebouwen aan den weg, waaraan do gevel staat. Hot maximum der hoogte van al dnn niet tot woning bestemde gebouwen, aan nieuw aan te leggen wegen gelegen, be draagt de broedt© van den weg tot ten hoog. 8t© 15 M. De breedte van den weg wordt gemeten uit den gevel van het gebouw tot aan de rooilijD aan de overzijde van den weg, of, indion doze rooilijn door en anderen weg wordt afgobrokeii, tot de lijp welk© de beid©, rooilijnen naast dezen wog verbindt. Do hoogt© van gebouwen wordt gemeten a. bij gereis met kroonlijst-, van do kruin van den weg tot den bovenkant dier lijst; met die>n verstande dat ©en bebouwing boven do maximum-hoogte slechts dan is toege staan, wanneer die bebouwing onder een hoek van 30 graden of m©©r torugvilt, daarin, tenzij met vergunning van Burgo meester en WethoudoTs, niet meer dan één dakvenster wordt aangebracht, en zulk een dakvenster geen groot©r© buitenwerkscho broedt© heeft dan 1.7ö M. b. bij topgevels, van de kruin van don weg tot de dakgoot; met dien verstand©, dat de daarboven gelegen top beperkt moet blijven binnen den gdijkzijdigen driehoek, boven de lijn der msximumhoogto beschreven en in elk geval de boogt© van 4 Motor bo ven de maximumhoogte niet mag overschrij den. Met vergunning van Burgemeester en Wethouders mag het maximum worden over schreden: lo. bij het bouwen of het geheel vernieu wen van Rijks- of van Gemeen tegebouwe-n, kerkeD, torons, inriobtingen van openbaar nut, alsmede van fabrieken, wanneer de aard van het bedrijf grootere hoogt© won- sohelijk maakt; 2o bij het geheel vernieuwen van een ge bouw, tot gelijke hoogte als het vóór de vernieuwing bad; 3o. bij hot bouwen of het geheel vernieu wen van gebouwen aan wegen, van wolke aleohts één zijd© tot bebouwing bestemd is. In all© overige gevallen mag alleen met toestemming van den Gemeenteraad het maximum worden overechreden. Art. 20. Wanneer tusschen twee tot woning be stemde gebouwen, aan d© zijdo welke niet aan of langs den weg is gelegen, eonige ruimt© wordt opengelaten, anders dan ter voldoening aan het bepaald© bij artikel 21, moet do afstand tuseoben de aan die ruimt© grenzondo muren der gebouwen ten minst© 1 Meter bedragen. Bedraagt de afstand minder dan 2 Motor, dan mogen in deze muren geen vensters worden aangebracht dan met vergunning van Burgemeester oo Wethouders. Art. 31. Bij elk tot woning bestemd gebouw moet, aan de rijde welke niet aan of langs dco wog is gelegen, een aan den eigenaar van bo< gebouw toebchoorende, daaraan gren zende plaats, tuin, erf of andere open ruim te zijn, waarvan de oppervlakte ten minste eer. derde gedeelte van die van het gebouw moet bedragen, on waarvan de aan het ge bouw grenzende zijd© ten minste do lengte van den aanhggendeo muur van het ge bouw moet hebben. Art. 22. Elk gebouw, Onverschillig of dit al dan niet tot woning bestemd is, moet een fun dament en een trasraam hebben. Art. 23. Elke woning pooei, behoudens door B. en Ws. in zoer bijzondere gevallen to ver leenen ontheffing ©on totale oppervlakte van ten minste 25 vierk. M. bealaanj één vertrek moet een oppervlakte hebben van ten minste 14 vierk. M., de verdors vertrek ken ©lk oen oppen-lokte van ten minste 4 vierk. M. Ieder© woning moot aan don ingang eon pertaai of een gang met een oppervlakte van ten minste 1 viork. M. bevatten. Ark 24. Elke woning moet voorzien zijn van een middel van watervoorziening, in staat o i goed drink- en werkwafcer in voldoende ma te to leveren. Art. 25. Elke woning moet voorzien zijn va i ten minste cén privaat. Dit privaat moot hebben een miuimuiu- breodte en diepte van 0.80 M. Art. 26. Tot afvoer van hemelwater, menagjwater on faocaliën moet elke woning voorzien zijn van waterdichte riolen, buizen of leidingen. Art. 27. Een gobouw of een gedeelte van oen gebouw, bestemd tot woning voor moor dan drie gezinnen, moet voldoen aan de volgonde eischen a. het moet voor ton minste ieder twee tal gezinnen een afzonderlijken toegang tot den wog bevatten; b iedere woning moet ecD afzondsrhj- ken, op een gang of portaal uitkomonden toegang hebben; c. behalvo de zolderverdieping mag het slechts two© bovenverdiepingen hebben d. do scheidingswanden tusschen do ver- schillenlo woningen moeten gemaakt zijn van 6teen van niet minder dikto daD 0.18 Meter; o. 'do trappen, voor gemeenschappelijk gebruik bestemd, moeten oen binnenwerk- 8cho breedte van ten minste l M. hebben, terwijl de gangen, voor gemeenschappelijk gebruik bestemd, een breedte van ton minste 1.50 M. moeten hebbeD. Zij moeton voldoende verlicht zijn, ter beoordeeliog van Burgemeester on Wethoudors f. do trappen en do vloeren -der gangen moeten, voor zooveel zij bestemd zijn lot gomeoneohappolijk gebruik, geheel van steen of van ijzer zijn gemaakt. Art. 28. Allo tot bewoning of tot werkplaats be stemd© vertrekken on zolders ©ener woning moeten van een of meer in de buitenlucht uitkomende lichtramen voorzien zijn. Art. 29. Zolders van woningen moeton voorzien zijnvan vaste schotten ter afscheiding van slaapplaatsen van personen van ver schillend geslacht. Burgemeester en Wethoudors kunnen afwijking van dezo bepaling toestaan. Art. 30. Elk privaat oener woning of ray een an der gobouw moet voorzien zijn van e©u voldoenden stankafsluiter en moet in ree hl© treek sch o gemeenschap zijn met de buitenlucht door middel van een luchtko ker van ten minste 0.0144 vierk. M. door- 6nocio of door een beweegbaar venster van 0.08 vierk. M. Art. 31. Van alle gebouwen, onverschillig of zij al dan niet tot woning bestemd zijn, moe ten de fundamenten, welko zondor heiwerk worden aangelegd, wanneor do hoogte dor muren niet meer bedraagt dan 4 Meter, ten minste 3-mari en indien zij moer f-an 4 Meter bedraagt, ten minste aj-maal dd dikto van het opgaande muurwerk in aanleg hebbon en vorder met gelijke var snijdingen van 1 klezoor breedte op 2 lagou hoogte worden opgetrokken. D© fundamenten, wolke op een boheido fundecring aangelegd worden, moeten ten minst© 2-inaal de dikte van hot opgaande muurwerk in aanlog hebben en in gelijk» versnijdingen opgetrokken worden. Do bovenkant der houten fundoeringen moet ten minste 1 Meter onder N. A. P liggen. Het trasraam moet ten minste 0.70 M hoog zijn, ongeveer voor de helft onder, ongeveer voor de helft boven den bcganeu grond worden gemetseld van vlakko klin kers in sterke specie of andere materialen van geen mindere hardheid of dichtheid. Art. 32. Buitenmuren of gevels, scheidingsmuren van aangrenzende gebouwen tot aan het dak, en balkdragende muron van woning en of van andere gebouwen moeten tot do eerste bovenverdieping ten minst© 0.27 M. dik zijn voor het geval zij in heb geheel hooger dan 10 M. worden. Buitenmuren of gevels, scheidingsmuren van aangren zend© gebouwen tot aan het dak, en baJk- dragendo muren, niet hooger dan 10 M., moeten ten minste 0.18 H dik zijn. Van loodsen, schuren of van aangebouw de keukens, bergplaatsen en privaten, moeton do muren, ingeval deeo worden op getrokken tot oen hoogte van moer dan 4 M-, ten minste 0.18 M-, cn ingoval zij wor den opgetrokken tot een hoogte van Diot moer dan 4 M-, ten minste 0.00 M. dik zijn. Boveupuien moeten rusten op getrokken ijze-mi of stalen liggers, waaronder ijzoren kolommen of gemetselde penanten, met afmetingen als door B. en Ws. zijn aange geven of goedgekeurd. Om trek muren van keldorB moeien eon dikte hebben van ten minste 0.27 M- cn gemetseld worden van dezelfde materialen cn deeelfde specie als het trasraam. Burgemeester en Wethouderb zijn bevoegd voor d© zwaarte der muren van aan bijzon der brandgevaar blootgesteld© gebouwen als fabrieken, paldiuizcn en dergelijke, zoo mede roor de zwaarte of voor de .ua»in stelling van die muren, welk© hooger dan 15 Meter zijn of zoodanig '>o >r dear ven ster- of andere openingen zijn doorbroken, dat do samenhang van hot ovorblijvooöo gedeelte onvoldoende mocht worden geacht, ©n daar, waar van andere malonalon dan van goed doorbakken inlvilso ico tnhteen wordt gebruik gemaakt, nadere voorschrif ten te geven in het boUig der opetbau veiligheid. Bij do bepaling van de dikto der ïuurcu wordt alleen op het metsalvorK van don oigolijken muur, niet op do spouwinu *en, beraping, beklamping of eenige andere ver dikking gelet. De hoogte van alle muren wordt gemeten uit de kruin der straat- Bij het optrekken van muren moeten de daaromtrent door Burgemeester en Wet houders gegeven voorschriften worden na gekomen. Art. 33. Voor hot opvullen van zoogenaamde lat tenmuren en van de ruimte tusschen vloe ren en plafonds in woningen of in andere gebouwen mogen geen krullen of andero licht brandbare stoffen, maar; moet uit sluitend zeegras of dergelijk - onbrandbnro stof gebezigd worden. Art. 34. De binUogon van woningen of vao andere gebouwen moeten ten minste op de helft der dikt© van don muur viragen en ten minste om hot andere bint behoorlijk ge ankerd ziju. Ter plaatso waar do binten gestuikt wor den of tegon elkaar komen, moeten zij met zwaluwataartvormigo koppolijzers of mot voldoende ijzeren bouten en moeren worden gekoppeld. In oen hoogero verdieping mogon geen binten golegd worden, voordat de bintlaag der voorgaando verdieping zal zijn gean kerd en aangometeold; 'de sluitgevels moe ten aan het twecdo bint verankerd worden. Art. 35. Het bovenvlak der vloeren en woonver trekken, kantoren, winkelvortrekken en werkplaatsen op den beganen grond moet ton minste 0.16 Meter liggen boven de kruin van den hoogsten dor wogen, aan welken hot gebouw of hot bouwtorroin is gelegen, of zoovool hooger of lager als 'door Burgemeester en Wethoudors in be paald o gevallen mocht zijn voorgoschroven. Hot bovonvlak der vlooren van vortrok- kon en werkplaatsen beneden don bogancn grond mag niet luger liggen dan 1 Meter benoUeu do in het eerste lid bedoeldo kruin. Art. 36. Onvlor houten vloeren der benedenver dieping van een woning moet, voor zoover daaronder geen kekLr is, een vloer zijn van in sterke tras- en cemontapeoie gemetselde klinkers of van andero materialen van goon mindorc dichtheid op een ondorlang van steen. Daags voordat houten vloeren, waarop vleze bepaling van toepassing is, gesloten worden, moet daarvan aan Burgemeester en Wethouders kennis gegeven worden. Art. 37. In woningen moot do hoogte der ver dieping, zijndo van don bovenkant van don vloer tot den onderkant der bintlaag of van hot plafond, ten minste 2.90 Meter zijn. De hoogte van vertrekken op zolders en van aangebouwde keukens moet zijn ten minste 2.50 M,, die van privaten of van bergplaatsen fcen minste 2.20 M. Art. 38. Do oppervlakte van het lichtraam of, indien een vertrok of oen zolder oonor wo ning van meer lichtramen voorziet Is, van deze te zamon, mag niet kloinor zijn dan 1/6 gedeelte van de bodemoppervlakte van hot vertrek of 1/60 gedeelte yan die van den zolder. Het lichtraam of althans een gedeelte van die, waarvan oen vertrek of om zol der voorzien zijn, moet gemakkelijk ge opend kunnen worden en zóó, dat de ope ning ten minste 0.25 Vierk. Meter be draagt. Burgemeester en Wothoudore kunnen af wijking toestaan van hot in het eerste lid bepaalde omtrent de oppervlakte van licht ramen van vertrokken. Art, 39. Van kerken, soholon, schouwburgen en andero gebouwen, bestemd tot het houden van bijeonkomstcn, moeten do binnen- on buitendeuren, dio tot uitgang dienen, bui tenwaarts openslaan. De deuren, trappen en gangen, bestemd tot uitgang voor hot publiek, moeten in voldoend aantal, van voldoende broedt© oc van voldoende samenstelling worden go- maakt, een en ander ter beoordceling van Burgemeester en Wethouders. Art. 40. In alle woniügcn moeten trappen, wolko naar zolders leiden, een binnenworkscho breedte van ten minste 0.70 M. en die, welko naar woonverdiopingen leidon, een binnenworksohe breedte van ten minste 0.80 M. hebben. Trappen van woningen of van andere ge bouwen moeten van voldoend stevig mate riaal zoodanig zijn samengesteld dat hot gebruik daarvan geen gevaar voor do veilig heid oplevert. Zij moeten onder een hoek van ten min st© 30 graden terugvallen en mogen niet door wanden of schotten van hout of ander licht brandbaar materiaal omgeven zijn. D© gemiddelde aantrede moet ten minste 0.12 M., terwijl dc optrede ten hoogste0.20 M. mag bedragen. Gangen en portalen moeten ten minst© d© breedte hebben van de daarop uitkomen de trappen. Gebouwen, bestemd tot woning voor zee of meer gezinneD, of wol bestemd tot fa brieken en werkplaatsen of voor bijeenkom-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 5