Hoe maken zich de vogels
verstaanbaar voor den mensch?
Natuurlijke geschiedenis van den man,
Emmy was erg verdrietig... Was dat haar
Frits? Wat een onmensch I Om zonder haar
goeden dag te zeggen de deur uit te loo-
penfoei. En snikkend duwde ze haar
gezichtje in jt kussen op do canapé.
Nauw was de voordeur achter hem toe, of
de vroolijkheid van ".its van Remmen
maakte plaats voor bitter berouw. Hij voel
de wel zijn onrecht, maardie koppig
heid 1
Aan het eind' vm de ctraat kreeg hij een
onweerst nbaar verlangen om naar huis te
vliegen en Emray om haar hals te vallen,
en zoo alles goed bc maken. Hij beet zijn
onderlip haast kapot. ,,Neeh, neen, door-
loopen", spotte het koppigheids-duiveltje.
En hij liep weer een halve straat ver, tot
aan de graoht, waar het echt Zondagstil
was. Do boomen stonden er onbewogen onder
het zware bladgewicht, waar de zon door
Heen speelde. In do verte langs den huizen
kant dook een paartje opeen dienst
meid met haar vrijer. Zijn blik bleef hen
velgenWat zagen die menschen er ge
lukkig uit en een knap paar was het odk.
Ze liepen hem voorbij, zij even blozend, om
dat die mijnheer haar zoo aankeek; hij al
leen oog hebbend voor zijn aangebedene.
Frits van Remmen bedacht zich oven en
holde meer dan hij liep de straat wcor in.
Bij den banketbakker bestelde hij een mokka-
taart en nam meteen een dik pakje Zwiteer-
sohe chocolade mede. Zoo uitgerust ver
scheen hij voor zijn hui.deur.
Hij maakte voorzichtig d© buitendeur
open. SstHij zou haar verrassen. Toen heel
zoetjes opende hij de huiskamerdeur. Hij
.keek.keek nog eensgooide de sur
wijd openEr was niemand. Hij stond
erin zijn hand de chocoladeen keek
verslagen rond. Ineems kreeg hij het be
nauwd. Als zo eens weggeloopen was, naar
Raar mama... Wat moest hij beginnen 1 Em
myvrouwtje I
Als uit den grond opgerezen, stond ze
achter hem en voor dat hij goed wist wat
•hem overkwam, zoende ze hem wel vijf
zesmaal. In zijn vreugde duwde hij de cho
cola/de bijna plat. Ze keek hem met een half
verwijtend, half stralend gezicht aan.
„Lieve vent!"
„Snoezig vrouwtje 1
„Ik ben toch blij, dat die pudding min
lukt is", zei ze 's middags, terwijl ze een
stuk van de heerlijke taart in haar mond
Stak.
„Ik ook!" Hij smakte met de tong.
AVONDSTERREN.
Flikk'rend' met rustigen, lieflijken glans,
Spreken de sterren van vreê.
Deelon ze niet aan het raad'loos gemoed
Troost en bemoediging mee,
A 1 ze, ver boven het aardsche gedrmsch,
Schijnen te wenken naar 't Vaderlijk
Huis?
Lichtend, als 't zonlicht ter kimme zich
nijgt,
Zijn ze het beeld van Gods trouw,
Die, waar do nood van het leven ons
dreigt,
Licht schenkt in droefheid en rouw;
Licht, waar de neevden der ziele voor
vliên,
Waarin wij blij 's Vaders aangezicht zien.
FLkk'rend met duister-verslindenden
gloed,
I" Wij ai en verbleekt straks haar glans,
'Als lang verwacht en vol blijdschap be
groet
't Zonlicht verrijst aan den trans.
Zóó zij ons licht hier op aarde verspreid,
Wachtend op de eeuwige Zon, die ons
beidt.
Vriendelijk flikk'renc', met lieflijken
gloed.
Zien ze op de aarde ter neer,
Trek Kr de blikken, verheffen 't gemoed
Hemelwaarts, telken maal weer,
Tot eenmaal wij, in der zaligen rij,
Sohittfren en stralen, véél schooner dan
zijl
Algemeen bekend is het, dat papegaaien
eenmaal geleerde zinnen nu en dan zeer
toepasselijk te berde brengen, juist alsof
zij de beteekenis daarvan begrijpen.
Karl Gros schrijft daarover:
De papegaaien bootsen niet zoo maar
blindelings alles na. Eenige zeer verstan
dige exemplaren schijnen dikvi. het ver
band tusschen de klanken en de beteekenis
dor woorden te kunnen onderscheiden.
Een andere ornitholoog, L. Ternier,
schreef daarover aan dr. Kervill.:
bommige vogels maken zich aan den
mensch verstaanbaar door de menschelijke
spraak. Ik ben er "van overtuigd, dat de
z.g. sprekende vogels, papegaaien, raven,
eksters e.a., dikwijls verstaan wat ze zeg
gen. Ternier grondvestte die meening op
eigen waarnemingen. Eenigen tijd geleden
zag hij bij zijn kapper een uijzonder ver-
standigen papegaai. Dit dier riep, zoodra
er iemand het scheer- en kapsalon binnen
kwam: „Volk!" en dan boog hij zijn kop
naar den binnentredende en vroeg zeer
duidelijk: „Wil je mo kopje-krauwen?" Nu
en dan zeide hij: „Ik wil baden." Men
bracht hem een bak met water en signeur
nam alsdan direct een bad 1 Ergens anders
had een papegaai een moeder tot haar kin
deren dikwijls hooren zeggen: „iauilt niet
zoo, kinderen, dan krijgt jelui roode
oogen." Telkens als de papegaai een kind
zag huilen riep hij hetzelfde.
Van een kakeloe bericht Jkerville, op
grond van e'igen onderzoekingen, dat dit
dier zijn verlangen naar iets lekkers door
geschreeuw en door het kloppen met zijn
snavel tegen de kooitralies te kennen glaf.
Deze vogel was dol op hazelnoten, die in
een lade in do kamer daarnaast bewaard
werden. Wanneer hot dier nu hoorde, dat
er iemand dicht bij die lade kwam, dan
begon bet te schreeuwen. Ging men echter
voorbij de lade, dan hield het geschreeuw
op, maar verdubbelde, wanneer de lade
opengetrokken werd.
Van een andere kaketoe wordt verteld,
dat de vogel zich verstaanbaar wist te
maken door allerlei bewegingen. Het dier
sprong van het een© einde der kooi naar
het andere, onder voortdurend geklop met
do vleugels, als het een bad wenschte, en
verla/ngde het ©en stukje suiker, dau
wenkte deze kaketoe zeer duidelijk met zijn
poot.
Een raaf zat gedurende het middagmaal
van de huisgenooten steeds zeer rustig op
haar stok, doch wanneer er een gerecht
kwam, dat zeer smakelijk was, dan liet zij
een krachtig gekras hooren. Dezelfde raaf
was voor het gezin en het huis een soort
bewaakster. Wanneer de schel van de huis
deur klonk, stootte zij een geluid uit, dat
veel op hondengeblaf leek en wanneer zij
den binnenkomende niet zien kon, dan klop
te zij juist zoolang met haar snavel tegen
haar deurtje, totdat zij uit de kooi gelaten
werd en nadere kennismaking kon aan-
knoopen.
Wanneer haar eigenaar nu en dan wat
langer in bed bleef, dan begon de raaf op
een bijzondere manier te roepen, tot zij
antwoord kreeg. Bleef haar baas te lang
uit, dan werd de raaf onrustig.
Van een andere merkwaardige raaf ver
telt menToen de vogel eens in haar kooi
zat, stak ik, om haar te plagen, een ijzeren
stang tusschen de tralies. Het dier pakte
de staaf en trok er aan zoolang zij kon.
Eindelijk moest 7 loslaten en wipte zij
boos in een hoek der kooi. Ik speelde nog
een poosje met haar, totdat plotseling de
vogel met een luiden schreeuw en kleppe
rende met haar vleugels op mijn hand los
stormde. Onwillekeurig liet ik de stang
los, die du. onmiddellijk en zeer listig door
den vogel werd gepakt. Het sp '1 was ech
ter nog niet uit. Tot mijn groote verba
zing reikte de ra; mij mijn stang door de
tralies weer aan 1 Het was alsof het dier
zeggen wilde: Nu nog eens probeeren
Een haan deed echter niet onder voor
deze verstandige raaf. In het meikeverjaar
1901 ging- zijn eigenaar eiken ochtend de
boomen schudden van een moestuin, .waar
in kippen waren. Deze verslonden de
neervallende meikevers natuurlijk onmid
dellijk en een Dorking-haan scheen bijzon
der gevoelig voor die attentie. Hij wachtte
den eigenaar eiken dag op, als het ware
om hem uit te noodigen maar weer met
schudden te beginnen. Zelfs des middags
zocht hij den eigenaar overal cn verzamel
de de hennen onder een boom, in afwach
ting van het schudden.
Een zilverfazanfc, 'zoo vertelJe iemand
anders, had de gewoonte aangenomen te
gen het keukenraam te komen kloppen als
hij voedsel wenschte te krijgen.
Al deze waarnemingen duiden er op, dat
er vogels zijn, die aan de menschen dui
delijk hun wensche.i kunnen kenbaar ma
ken.
Echter moet men, niettegenstaande zeer
bijzondere en inderdaad onbetwistbaar
juiste voorbeelden, toch nog niet meenen.
dat de vogels over het algemeen, wat ver
standehjke ontwikkeling betreft, sommige
zoogdieren, 0, a. honden, in dat opzicht
nabij komen.
Dit stukje, uit „Eigen Haard" overgeno
men, kan onze lezers overtuigen, dat bij
de dieren, wat de werking en de ontwikke
ling van het dier_undig instinct betreft,
er een groot verschil bestaat.
hoe dezelve gevangen, getemd
en gedresseerd wordt.
Het nuttigst© huisdier, van groot be
lang voor de dameswereld vooral, ia in
geacclimatizeerden toestand de man: homo-
sapiens masculinum.
In wilden toestand draagt hij den naam
van vrijgezelgevangen, getemr' en ge
dresseerd, wordt hij daarentegen echtge
noot genoemd. In wilden toestand, als hem
de onder den naam van „echtelijk juk"
bekende ketenen nog onbekend zijn, leeft
hij meestal in horden, troepen of scholen,
die zich geregeld 's avonds op bepaalde
plekken komen drenken. Deze wedden ot
drinkplaatsen zijn bov».. .en de plekken,
waar hij zich bij voerkeur ophoudt, en
daar laaft hij zich in de meeste gevallen
met bier.
Er zij.i exemplaren, wier dorst onlesch-
baaris; zij zijn gemakkelijk herkenbaar
aan de roodachtige tint van hun snuit;
we hebben die echter niet als een kenmerk
van een bijzondere soort, maar eenvoudig
als klèurvariëteit te beschou- n. Verder
dooden deze individuen den tijd met al
lerlei bezigheden, waarbij zij groote vol
harding aan den dag leggen. Hun lieve
lingswerk is kaartspelen, kegelen, doboe-
len en biljarten. Daarbij gaan zij vaak
zeer rumoerig te werk en blazen rook
wolken door neus en mond, zoodat zol
dering en gordijnen van hun verblijf
plaatsen van kleur veranderen.
Groote belangstelling toonen zij voor
de vrouwelijke ^asdiertjes (vulgo jonge
dames), maar gevoelen daarentegen ster
ken afkeer en angst, zoodra de leid- of
moederdieren (vulgo oudere dames en
schoonmama's) hen naderen.
Hun gedrag jegens deze laatsto dier
soort is zeer verschi nd en hangt meestal
van de lichamelijke formatie van het
exemplaar in kwestie af. Door een soort
van instinct aangespoord, trachten ze
zich in het bijzijn der jongere vrouwdier
tjes op hun voordeeligst voor te doen, met
het doel nadere aansluiting te verkrijgen.
Heeft nu zulk e.n individu dit doel be
reikt of meent hij het bereikt te hebben,
dan gaat hij spoedig andere goede eigen
schappen toonen. Dan ontwikkelt zich do
zoogenaamde natuurlijke aanleg en ap
porteert hij voorwerpen, die n .1 laat val
len, draagt zonder ^orron mantels en
parasols en toont zich in 'eder opzicht een
trouw en aanhankelijk beschermer. In
bijzonder hardnekkige gevallen gaat hij
plotseling dwepen met bloemen.