DE €_m D,W13I. Het was een ontvangstavond op hot jachtslot van den regeerenden Yorst. In de groote zaal brandde een helder vuur van groote dennenblokken en door de openstaande deuren van het terras drong do avondkoelte en het heerlijk ruisclien der boome» van het park naar binnen. Na do gezellige jacht, die in den middag gehouden was, was alle etikette verdwenen en trots de koele hoogheid van den Vorst heerschto er een opgewekt, levendig ge sprek. De oude heer zat in een grooten leunstoel voor den schoorsteen en liet zijn harde blikken over zijn gasten rondweiden. Men verwachtte nog eenige gasten. Toen de lakei de groote vleugeldeuren ge- ruischloos opende en den graaf en de gra- vin von Alteneck aankondigde, zagen allen met nieuwsgierige blikken naar de deur. Zelfs de Yorst kon een lichte nieuwsgierig heid niet bedwingen. Dit was de eerste maal, dat de graai von Alteneck zich weder aan het - .f liet zien en de dwaaste geruchten deden over hom de ronde. In dien tijd was hij gehuwd, doch niemand kende zijn echtgenoot©, hoe wel de groote wereld over haar afkomst den neus optrok. Het was zeer moeilijk een meer ongelijk paar te vinden dan dat, hetwelk nu, onder een algemeen stilzwijgen, binnentrad. D© kamerheer des Konings, Maximiliaan von Alteneck, was een hoogc, voorname verschijning, met echt adellijke trekken in her gelaat. Hij droeg het grijze haar kort geknipt en van af zijn voorhoofd liep een diep litteeken tot achter op den schedel. De oogen der dames rustten met welgeval len op dezen werkelijk schoonen man en zij schenen medelijden met hem te hebben, om de „ordinaire" vrouw, die aan zijn zijde voortschreed. Haar gestalte was middelmatig groot, sterk gebouwd en plomp. Het zwarte, glanslooze haar droeg zij, zooals dat bij de boeren gebruikelijk is, glad over het hoofd gestreken en in vlechten opgerold. Haar plompe vormen deden het zijden kleed, dat zij droeg, geheel verkeerd zitten. In werkelijkheid scheen deze vrouw overal beter op haar plaats te zijn dan in de ont vangzaal van een Yorst. Wanneer men haar aanzag, dacht men onwillekeurig aan schui mende zeep en een wasohtobbe. Daar moest haar frischhcid weldoende werken. In den kring der grooten, die haar van alle zijden met critische blikken beschouw den, werden do van verstand schitterende oogen en de goedheid, die uit haar geheele wezen straalde, niet opgemerkt. Allen za gen in haar stompen neus en het lage voor hoofd de onmiskenbare teekenen van haar geringe afkomst. Slechts één trek hadden deze, uit zoo geheel andere rangen gespro ten menschen, gemeen, namelijk het rusti ge, stralende geluk, dat van hun gelaat te lezen was. r Zij trad op den Yorst toe, maakte een stijve buiging en sprak goedhartig, cp lui den toon: „Ik dank u voor de eer, mijn heer de VorstMijn man heeft mij reeds zoo dikwijls gezegd, dat wij zulk een goe den landsheer hebben... En ik heb mijn kleinsten jongen ook Ludwig Ferdinand ge noemd, naar u Zij keek schuw naar haai" echtgenoot op. „Zou zij weder iets verkeerds gezegd heb ben?" Zij had hem meermalen op den weg naar het kasteel gevraagd, haar behulp zaam te zijn, doch hij had slechts geant woord: „Wees, zooals go thuis zijt, Anna Marie, en niet ander- Nu glimlachte hij haar opbeurend toe. Toen hij echter den onverholen spot op alle gezichten bemerkte en dc vern. *mde gebaren des Vorsten, die zijn vrouw geen antwoord waardig scheen te keuren, werd zijn voorhoofd bloedrood. Hij wist zich ech ter te bedwingen. Wat bekommerde hij zich om het oordeel van deze dwazen over zijn gcede, liefhebbende gemalin? Hij boog zich tot haar en zeide: „Kom, Anna Marie. Ik zal u het park en de ser res eens laten zien; deze zijn werkelijk zeer schoon." Er was niemand, die hem terughield. Na hun vertrek heerschte er eenige se conden een drukkende stilte in de groote zaal, doch toen de Yorst do schouders op trok en een spottend „belachelijk" liet boo- ren, achtte ieder zich verplicht ook iets op de Gravin aan te merken. Allen hadden reeds hun afkeer geuit, toen majoor Xylan- der, de gunsteling van den Yorst, zoo luid mogelijk uitriep: „En mij bevalt zij, trots baar gering© afkomst en boersche manieren, zeer goed, dames „Kom, majoor, gij schertst", riep een be vallige jonge gravin. „Maar zulk een mésalliance", wierp een hertogin hem tegen. „Waarom, vindt u zulks?" vroeg de ma joor droog. p „Nu, zij is toch geen geborene!" „Pardon, zij is zeker geboren," schertste Xylander. „Kom, ik meen natuurlijk hooggebo ren." „Ook dat, mijn lieve mevrouw; io een 'dorp, dat meer dan 500 meter boven de zee ligt, wanneer ik mij niet vergis." „Spotter. Hoe heet uw beschermelinge eigenlijk?" kon een andere edelgeborene niet nalaten te vragen. „Anna Maria Scholastika Hö:T', sprak do majoor op ernstigen toon, alsof hij de titels en orden van een vorstin oplas. »Höslshocking", klonk het uit aller mond'. „Wat waren echter haar ouders? Mis schien boeren?" „Neen, zij hoedden de koeien, mevrouw", verbeterde hjj gelaten. „En zulks noemt u dan geen mésallian ce?" „Pardon, dat heb ik niet beweerd. Ik meen slechts, wanneer er dan bovendien vaneen mésalliance sprake zou zijn, zulks in ieder geval niet aan den kant van den graaf von Alteneck is geweest."- „Nu, dat noem ik toch het onwaarschijn lijkste tot het uiterste drijven." „Ik houd toch mijn meening vol, dames." „Nu wordt de zaak interessant! Bewijzen! Bewijzen 1" Er vormde zich een kring rond den ma joor. Hij wendde zich tot Zijn Hoogheid:' „Mag ik een kleine vertelling ten beste geven? Ik zal zoo kort mogelijk zijn." „Zooals ge wilt," zeide de Yorst, terwijl hij zich, zichtbaar nieuwsgierig, naar den spreker keerde. „Hoewel mijn geschiedenis," zoo begon oe majoor, „als een sprookje zal schijnen, is zij niettemin aan het werkelijke leven ontleend. Zij begint bij den slag van Se dan, waar na den slag, de ambulancen een man, die door de hyena's der slagvelden geheel uitgeroofd was en uit verscheidene wonden hevig bloedde, opnamen. In het veldhospitaal lag hij wekenlang bewuste loos en toen eindelijk het bewustzijn weder terugkeerde, was zijn geest gedeeltelijk be neveld. Sedert het oogenblik, dat een sabel houw hem op den grond deed storten, was zijn herinnering geheel verdwenen. Blij kon bijna niet spreken, en slechts enkele Duit- sche woorden ontsnapten aan zijn lippen. Hij wist noch zijn naam, noch zijn geboor teplaats. Toen hij zonder eenig middel van bestaan uit het hospitaal ontslagen werd, trok een arme werkman zich zijner aan en nam hem mede naar zijn dorp. Een metselaar ont fermde zich daar over hem en vond in „den stillen Wilhelm", zoo werd hij steeds ge noemd, een flinken knecht, zoover hot slechts om mechanisch werk ging. Bij het bouwen van huizen droeg hij steenen en te gels aan zoolang het dag was, reeds geluk kig, wanneer hem bij het avondbrood door do dochter van zijn baas, Salome, een bord pap en een kan bier werd voorgezet. Salome had' van den eersten dag af alle zorgen aan den grooten, hulpeloozen man gewijd. Zij zorgde voor hem als voor een klein kind, waschte zijn goed, naaide zijn kleedcren, en wanneer hij ziek was, wat maar al te dikwijls geschiedde, verpleegde zij hem als een zuster. Het ontbrak de flinke metselaarsdochter waarlijk niet aan aanbidders, dus kunt u zich de verwonde ring van het geheele dorp voorstellen, toen zij na ongeveer een jaar met den „stillen Wilhelm" in den echt vorbonden werd. Langen tijd leefden de echtgenooten vreedzaam en gelukkig voort. Salome schonk hoar man kinderen en veraiende met haai* sterke armen het onderhoud yoor het gezin. „Nu, mijn toehoorders", zoo onderbrak majoor Xylander zijn verhaal, misschien zou het zoo zijn doorgegaan, als niet een onge luk aan dit eentonig leven een eind hail gemaakt. Op een stormachtigen herfstdag klom Wilhelm met een tas steenen tegen een zeer hoogen steiger op. De andere arbeiders hadden een schuilplaats gezocht voor den regen, doch de stille daglooner ging steeds

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 11