R£. 13935
Derde Blad.
29 Juli 1905.
De Frestidigitatenr.
Id bet sociéteiiskamertje van „De Gou
den' Leeuw'', te Oostervoorde, liep het ge
sprek over do goochelkunst. Een jonge man,
die tegen den avond in de herberg was ge
komen, had het zich in dit heiligdom ge
makkelijk gemaakt, en was, toen de stam
gasten verschenen, uitgenoodigd bij hen te
blijven. Deze was juist aan het woord en
vertelde een nieuw stukje van den beroem-
uen prestidigitateur Morris, dien hij eenige
dagen geleden in een naburige stad had
gezien, en dat al bet tot nu toe verhaalde
verre overtrof.
„Och," zeide professor Suf, „zulke din
gen gelukken den goochelaars alleen, wan
neer fcij een buitengewoon dom men kerel
voor zich hebben, en dien weten zij altijd
met een buitengewoon gemak uit het pu
bliek te kiezen. Wanneer men *ie fotografie
van mijn vrouw, die ik hier in mijn borst
zak draag, evenals Morris het gedaan
heeft, uit mijn zak, zoogenaamd weggoo-
chelt, dan moot ik, een mensch met gezond
verstand, toch iets daarvan bemerkeD Ik
moet het voelen, zien, hooren 1"
„De beer, bij wien deze proef genomen
werd, was, als ik mij niet vergis, een col
lega van u," zeide de gast, met een buiging
voor den professor.
„Is dat niet dezelfde Morris", zeide de
professor, die de woorden van den vreemde
ling niet scheen verstaan te hebben, „die
morgen hier zal optreden, en wiens naam
nu op alle hoeken der straten is aange
plakt?"
„Zeker, mijnheer de professor; gij kunt
u dan zelf overtuigen
„Dat laat ik aan kinderen of gekken
over."
„Kijkt eens, heeren," zoo begon zijn
buurman, de architect, die bemerkte, dat
het gesprek een verkeerde wending dreigde
te nemen, „hier heb ik een prachtstuk uit
mijn muntenverzameling, een zilveren daal
der der stad Haarlem van 1663. Tever
geefs zult ge in alle muntenverzamelin
gen zulk een stuk zoekenhet is een curio
sum. Voor liefhebbers zeker meer dan f 2000
waard."
De beroemde daalder ging van hand tot
hand en werd door iedereen opmerkzaam
aan beide zijden bekeken. Ondertusschen
was de professor, een levendig heer, begon
nen een herinnering uit zijn studententijd
te vertellen, waarin hij de hoofdrol had ge
speeld. De daalder was in dien tijd langza
merhand bij den vreemdeling gekomen en
deze legde hem voor den professor op de
tafel, want de verteller was opgesprongen
en verduidelijkte zijn vertelling met druk
ke gebaren en bewegingen, waarbij hij zich
nu eens over de tafel boog, dan weer er uij-
na op ging liggen.
De geschiedenis was uit.
„Ru, waar is mijn daalder gebleven?"
vroeg de architect.
„Professor, voor u heeft hij het laatst
gelegeD wanneer u hem gezien heb..."
„Voor mij Ik heb er niets van gezien 1 Ik
weet van niets 1"
Men zocht met oogen en handen over de
tafel, men keek er onder, alles tevergeefs.
De zaak begon vervelend te worden.
„Als wij niet in zulk een fatsoenlijk ge
zelschap waren," zoo begon een der heeren,
„dan zou ik kunnen gelooven. dat het een
aardigheid was. In de muntenvereeniging
der studenten in de stad, waar ik gestu
deerd heb, heb ik iets dergelijks bijge
woond. Een zeldzaam goudstuk deed de
ronde en was plotseling verdwenen. Wij
allen hadden wel eenig vermoeden, waar
het gebleven kon zijn, doch de een voor den
ander wilde zijn vermoeden niet uitspreken.
Onze voorzitter, een door een volkomen
verzamelwoede bezeten privaat-docent,
had onder levendige bewegingen een ge
schiedenis verteld, en een onzer meende ge
zien te hebben, hoe hij hierbij bet goud
stuk had opgeraapt en in zijn vestzak ge
stopt had. Zooals ik gezegd heb, ik zal
nie..."
„Gij wilt daarmede toch niet zeggen,"
sprong de professor met een van toorn rood
gezicht op, „dat ik dien daalder van 2000
gulden in mijn vestzak gestoken heb? Mij
ne heeren, ik verzoek tot onmiddellijke on
derzoeking van alle zakken der aanwezigen.
Evengoed als mij, kan mijnheer de advo
caat ieder ander der aanwezigen verden
ken."
Nu eenig gepraat werd dit voorstel aan
genomen en men besloot volgens de zit
plaatsen te beginnen De gast verklaarde
zich bereid de eerste te zijn. rdj baalde al
zijn zakken uit, en legde den inhoud voor
zich op tafel, verzocht den architect zijn
vestzakken te onderzoeken en keerde toen
al zijn zakken binnenste buiten. Ten slotte
stortte hij den geheelen inhoud van zijn
portemonnaie op een tafel uit, doch de
daalder kwam niet te voorschijn.
Dezelfde nauwkeurige onderzoeking bij
den tweede en derde leverde eveneens geen
resultaat op.
Nu kwam de kleermaker Klein man aan
de beurt. Ook hij had al zijn zakken, even
als de anderen, leeg gemaakt, en was juist
van plan zijD rommel woder op te bergen,
toen de professor hem verzocht, evenals de
andereD, ook den inhoud van zijn portemon
naie te laten zien.
Kleinmans gezicht werd zoo rood als een
kreeft. Allen begonnen te mompelen, en
iedereen dacht, dat do schuiuige gevonden
was, totdat hij als wanhopig, zijn portemon
naie opende en boveD de tafel omkeerde.
De inhoud precies één kwartje rolde
er uit. Het was de som, die zijn vrouw hem
's avonds voor zijn vertering verstrekte;
juist genoeg voor twee glazen bier en een
fooitje.
„Beste Frans", zoo begon do architect
tot zijn naast hem zittenden schoonzoon,
„het is thans uw beurt."
Deze zat doodsbleek op zijn stoel en ver
roerde zich niet.
„Boste Frans", herhaalde de schoonpa
pa, over al zijD leden bevende.
„Nu dan," riep de jonge man met een
zenuwachtigen toon in zijn stem, en haalde
zijn portemonnaie uit zijn zak, „op gevaar
af van door u allen voor een leugenaar of
een dief gehouden te worden, hier is de
daalderMaar het is niet die van mijD
schoonvader, doch een andere."
Twijfelend keken allen elkaar aan.
„Deze daalder was het prachtstuk van
'de verzameling van mijn gestorven oom, f
het eenige muntstuk, dat ik er van behou
den heb, toen ik een paar jaar geleden de
verzameling opruimde. Daar ik wist, hoe
trotech mijn schoonvader op zijn vermeend
unicum was, paste ik er wel voor op, hem
van mijn schat te vertellen. Nu de zaak op
zulk een zonderlinge en vervelende manier
uitgekomen is, schenk ik hem gaarne dit
exemplaar."
Hierna legde hij den munt voor den ar
chitect op tafeL „Maar mi," ging hij voort,
„verzoek ik verder te gaan. Wij zijn nog met
rond geweest. Het verloren geldstuk moet
nu juist terecht-komen."
De manier, waarop deze woorden werden
gesproken, deed duidelijk uitkomen, dat
men algemeen van oordeel was, dat hij
slechts een sprookje had verzonnen.
„Nu mijne heercD Hoe zit het?"
De oogen van den jongen man fonkelden
van woede.
Zonder bijzondere voorvallen grng bet
onderzoek verder, totdat die beurt aan den
professor kwam, die de laatste was.
„Kellner, aannemen 1" riep deze, toen
bij al zijn zakken had uitgepakt, met zijn
geopende portemonnaie in de hand. Doch
eensklaps sprong hij op mi met een ontsteld
gezicht riep hij„Hier is hijHoe is dat
nu mogelijk?" Hij haalde het vermiste
geldstuk uit zijn portemonnaie en legde het
naast het andere stuk van den architect.
Op dit oogenblik trad een kellner binnen
en overhandigde den verbaasden professor
een brief.
Met bevende handen opende hij den
brief en las:
„Hierbij veroorloof ik mij, de een kwar
tier geleden uit uw borstzak verdwenen fo
tografie van uw vrouw met den mees ten
dank terug te zenden.
Henry Morris."
Verbluft vouwde de hooggeleerde heer
het papier open, wierp een blik op den in
houd, greep in zijn borstzak en overtuigde
zich, dat de fotografie werkelijk weg was
en hem zooeven was overhandigd.
„Hiermede geloof ik het bewijs gegeven
te hebben," zoo begon de beleefde vreem
deling, „dat een bekwaam goochelaar zoo
wel dingen uit zakken kan laten verdwij
nen als hij zaken in een zak kan steken,
zonder dat do betrokkene er iets van voelt
of bemerkt. Ook of het om den zak in een
jas of dat het om een portefeuille of een
beurs te doen is... Mijn naam is Henry .or
ris. Ik verzoek den heeren, mijn voorstel
lingen met een bezoek te vereeren."
En weg was hij.