Het paaltje van Oosterllttens. De Deensche wetten ter bestriding der Tnbercnlose. Aan „De Nieuwe Courant" werd dezer dagen uit Oosterlittens het volgende ge schreven: Het verhaal van eten vindingrijken cor respondent van het .„Nieuwsblad voor Slie- drecht ear Omstreken" betreffende een ge vonden schat vao Ongeveer f 50,000 bracht ons onwillekeurig in de gedachte een cu rieus legendarisch verhaal, dat ons in het Frieoóh word opgedischt door een onzer oudere Friesche schrijvers van naam en 'waarvan de titel luidt: „Het paaltje van Oosterlittens." De inhoud van dit verhaal komt in. hoofd- zaak hierop neer: Fr woonde eens te Oos- fterliittens een schoenmaker met een talrijk .gezin, die, niettegenstaande hij hard werk- te, toch niet in bijzonder goeden doen ver keerde. Als een ictóe fixe lag het den ar men man echter bij, dat hij door een of an der toeval plotseling rijk zou worden. En toen hij nu drie nachten achtereen, in een droom, een vrouw met een witte muts op bet hoofd, aan de deur zag verschijnen, die hem telkens voorspelde: „dat hij in Am sterdam op de Amstelbrug zijn gehik zou kunnen vinden," begreep hij, dat daar iets achter zat. Hij had er geen rost of duur bij, totdat hij op een goeden morgen aan zijn vrouw, aan wie hij den droom had verteld, maar die hem eenvoudig-weg uitlachte, zijn vast staand besluit mededeelde, om naar Am sterdam te gaan. Wat zijn vrouw er ook tegen inbracht, baas schoenmaker liet zich niet van zijn stuk. brengen; hij stapte wel dra te Harlmgen op het beurtschip (stoomschepen voeren er toen nog niet) en kwam goed en wèl te Amsterdam aan. Pas had hij daar voet aan wal gezet, of hij liet zich naar den Amstelbrug geleiden, waar hij den ganse hen dag bleef. Hij keek 'Xïhter wel wafc op zijn neus, toen aan het eind van den dager nog nk-j 1 ijzeraders was voor gevallen. Reeds bijna mpedeiooa ging hij dien avond weer naar zijn logement, doch bij besloot bet nog éón dag te probeeren. Ook die dag was reeds bijna verstreken en hij stond' reeds op bet punt om naar huis te gaan, oven wijs als bij was gekomen, toen er een bedelaar op hem afkwam, die hem vroeg wat hij toch wel den ganscben dag op de brug zocht. Gramstorig antwoordde do schoenmaker hem, dat hij hiermede niets te maken had. Doch daar de bedelaar steeds aanhield en zich niet liet afschepen, vertel de de schoen maker hem ten slotte zijn droom, maar hij vertelde er niet bij, waar hij woonde. „Als gij hier niets anders hebt te doen", zeide daarop de bedelaar, „zou ik maar weer naar huis gaan. Ik heb zelf ook eens drie nachten achtereen gedroomd: Ik was in Friesland, meende ik, in een dorp, dat Oosterlittens heet. Daar stond op het erf van een schoenmaker in het bleekveld een paaltje met een gedraaid .vaasje er bovenop. En toen droomde ik, Idat ik dat paaltje uit den grond haalde en (er een ketel met geld onder vond. Maar nu 1 zou ik toch wel krankzinnig moeten wezen, als het mij inviel om daar heen te gaan en •dat te gaan onderzooken. En daarom, als gij niets anders te Amsterdam te doen hebt, zou ik maar stilletjes weer terugkee- ren." „Ja, dat zal het beste wel zijn," zeide de schoenmaker, die den schijn aannam zoo bedaard to zijn alsof er niets gebeurd was, maar die inwendig geheel van streek was. Immers, ook op zijn bleekveld stond precies zulk een paaltje, en zoodra hij kon, maakte hij, dat hij weer thuiskwam. Toen zijn vrouw vernam, dat hij niets gevondon had, wilde zij hem onmiddellijk aan het opgestapelde lapwerk hebben. En „baas" wilde ook direct aan het werk gaan, maar niet met de schoenen, doch aan het jgraven in het bleekveld. Zijn vrouw dacht, ,dat hij volslagen krankzinnig was gewor den. „Baas" stoordo zich echter nergens aan; hij spitte met allen ijver en had wel dra het paaltje uit den grond. En wat zat er onder? Een ketel met geld! Toen had het werkelijk weinig gescheeld, of beiden „baas en vrouw, waren gek ge worden van vreugde. Na eenigszirs tot bedaren gekomen te zijn, overlegden ze, dat niemand er iets van mocht weten. Ze schaften zich enkel voor en na enkele nieuwe meubelen en kleoren aanook nam „baas" een knecht, een weelde voor hem, die er to voren bij lange na niet op staan kon, doch voor bet overige bleef alles, zoo als het geweest was, zoodat de menschen te Oosterlittens geloofden, dat de sc'noen- makorsfamilie langzamerhand in eenigszins betere positie kwam. De ketel, welken „baas" in de bleek onder het paaltje gevon den had, werd in de huishouding als thee ketel gebruikt. Hij had deze bijzonderheid, dat er een opschrift op stond, dat intus- schen noch <Üo schoenmaker, noch diens vtouw, noch de buren, die er toevallig op merkzaam op werden, konden verklaren Dit bleef zoo, totdat in den herfst dc pre dikant op huisbezoek kwam. Ook deze zag don ketel en het opschrift en vroeg, hoe men aan dien ketel kwam. „Och", zeide de schoenmaker nu als tel kens, wanneer men deze gewichtige vraag deed, „wij hebben hem eens te Leeuwarden gekocht op „de BroF' (het marktplein voor uitdragers war en op de weekmarkt), maar zeg ons toch wat het opschrift beteekent". „Dat is een Latijnsche inscriptie," ant woordde de predikant, „welke vertaald al- das luidt: „Onder dezen ketel zit nog een ketel"." Maar wat dit opschrift beteeken de, wist hij niet te zeggen. Nu, baas schoenma ker bad ook geen nadere toelichting noodig. Nauwelijks was de predikant been gegaan, of „baas" was reeds weer op het bleekveld aan het graven en spitten enhij haalde nogmaals een ketel vol geld te voorschijn. Deze maal was er zooveel geld, dat „baas" nu voortaan met zijn vrouw en zijn talrijk gezin in overvloed kon leven. „Baas" had dus wel degelijk zijn geluk gevonden op de Amstelbrug te Amsterdam. In het „Sociaal Weekblad" schrijft de heer A. L, Verschoor een artikel over de Deensche wetten ter bestrijding der tuber culose, zijndede wet inhoudende maatre gelen ter bestrijding der tuberculose en een andere, daarmede samenhangende wet, vol gens welke aan ziekenhuizen voor longlij ders Staats-ondersteuning kan worden ver leend. Door jarenlange propaganda in alle krin gen zegt de schrijver zijn deze wetten voorbereid, en men kan gerust voorspellen, dat zij even populair zullen worden, als de wet op de ziekenfondsen, waarvan zij een noodzakelijke aanvulling zijn. Al is er oen partij, die meent, dat de Staat hier nog meer bad moeten ingrijpen, dat er van Rijkswege sanatoria moesten worden opgericht; over de wijze, waarop bier bet gemeentelijk en particulier initia tief gesteund wordt, kan men niet anders dan zeer tevreden zijn. Hierna wordt omschreven hetgeen de eerste wet omvat: een reeks van bepalingen aangaande bet geneeskundig toezicht en do maatregelen om de verspreiding van de ziekte tegen te gaan. Aan plaatselijke ge zondheidscommissies en epidemie-commis sies, ingesteld bij de wet van 1900 op de be smettelijke ziekten, is het nemen van zulke maatregelen opgedragen, onder oppertoe zicht van de in dezelfde wet vermelde hoo- gere gezondheidscommissies. Van alle ge vallen van long- en strottenhoofd-tubercu- lose moet, door den geneesheer, die ze be handelt, aangif: worden gedaan aan de plaatselijke gezondheidscommissie. Deze kan gelasten, dat de patiënt uit zijn omge ving worde verwijderd, wanneer bijv. de toestand der woning het gevaar voor be smetting zeer in de hand werkt. Weigert, de patiënt aan de uitspraak van do commissie gehoor te geven, dan wordt de zaak ter beslissing voorgolegd aan de boo- gere gezondheidscommissie. Er mogen echter geen maatregelen genomen worden, die den patient noodzaken, tegen zijn wil bet tot nu toe door hem uitgeoefende be drijf op te geven; evenmin zulke, waardoor oohtgenooten tegen hun wensch genood- I zaakt worden, gescheiden te leven. Wan neer er beslist wordt ,dat de patiënt ter verpleging in een ziekenhuis moet worden opgenomen, dan moet dit geschieden op kosten van de gemeente, die echter 3/4 van de onkosten, berekend op 2 kronen 60 per dag 1.65), van Staatswege vergoed krijgt. De gezondheidscommissie heeft bet recht om aan vrouwen, lijdende aan tuberculose, te verbieden, bij anderen als verzorgster van oen kind dienst te doen. Kinderen, die op kosten der gemeente worden opgevoed, mogen niet uitbesteed worden in families, waar gevallen van besmettelijke tuberculo se voorkomen, en evenmin mag in een fa milie, waar kinderen zijn, een pleegkind worden opgenomen, dat aan die ziekte lijdt. Aan de gemeentebesturen wordt opgedra gen om, in samenwerking met de school commissies, verordeningen te maken aan gaande het schoonhouden der schoolloka len. De onderwijzers zijn verplicht, ieder ge val van tuberculose onder de leerlingen da delijk aan te geven bij de schoolcommissie; levert de ziekte gevaar op voor besmetting, dan moet de schoolcommissie beslissen, op welke wijze aan het kind onderwijs buiten de school kan worden verstrekt. Hiervoor worden de kosten weer voor 3/4 door den Staat en voor 1/1 door de gemeente gedra gen. Bijzonder ha maan aldus de schrijver zijn de bepalingen ten opzichte van on derwijzers aan openbare scholen en andere ambtenaren en dienaren van Staat of ge meente, wier betrekking meebrengt, dat zij veel in aanraking komen met ander© men- schen. Wanneer deze personen lijden aan een besmette lijken vorm van tuberculose, e-i op grond daarvan ontslagen worden, ge nieten zij een pensioen, dat 2/3 bedraagt van bet traktement, hetwelk zij bij hun ontslag genoten. Ieder militair, lijdende a«an tuberculose, kan op Staatskosten in een voor zulke pa- tiénten bestemd ziekenhuis worden ver pleegd. Als zijn diensttijd om is, kan hij echter niet anders dan met zijn volle goed keuring in het hospitaal worden terugge houden. De andere wet regelt de Staatshulp aan ziekenhuizen en andere inrichtingen voor lijders aan tuberculose De subside kan al leen worden toegekend aan inrichtingen, die door den Staat erkend zijn en die zich ten gevolge daarvan onderwerpen aan bet toezicht van den minister van justitie. De wet onderscheidt de volgende soorten van hospitalen, enz.kustbospitalen, kust- sanatoria, volkssanatoria, tuberculose- hospitalen, tehuizen voor herstellenden en vcrplegings-tehuizen voor longlijders. Yoorloopig, totdat de wet in 1901 zal wor den herzien, kan ook aan afdeenngen van bestaande gemeentelijke ziekenhuizen Staatserkenning worden verleend, ook zon der dat zij over een eigen gebouw be schikken alleen wordt vereisebt, dat zij een afzonderlijken ingang hebben, dat de lokalen volkomen afgezonderd zijn van bet overige gedeelte van het ziekenhuis en dat er plaats is voor minstens zes patiënten. Dankbaar mag men zijn, dat de Staats subsidie voor de oprichting en uitbreiding van hospitalen voor longlijders ineens voor de eerste 5 jaren is vastgesteld op 100,000 kronen per jaar, en wei zoo, dat hetgeen in het eene begrootingsjaar niet gebruikt is, bij de subsidie van het volgende kan gevoegd worden. Ten slotte zegt de schrijver: Wat de nieuwe wetten zullen uitwerken, 'hangt natuurlijk in zoo ruime mate van de gemeentebesturen en particuliere vereeni- gingon af, dat men er nog met geen moge lijkheid een oordeel over kan uitspreken. Maar zeker is het, dat daar, waar de goede wil aanwezig is, de oprichting van sana toria, enz. voor minvermogenden, niet lan ger een onbereikbaar ideaal kan zijn en dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 10