Hnnyadi Janos 1000 (Saxlehner's Bitterbron.) 1 LEIDSCH DAGBLAD, DONOIRDAC 27 JULI. - TWEEDE BLAD. Anno 1905. EUBRIEK VOOR DB JEUGD. PÏTL m y H A. Hei einde van het Feeënrijk. Sn een Leeuwenhol. Kerspruimen, Zilver Uitjes, Augurken, De 's Gravenhaagsche Hypotheekbank voor Nederland —^2 Meer dan 1000 Attesten van voorname Geneesheeren. Verfrisschentie Tochtjes UNIVERSITEITS BIBLIOTHEEK, Keur van - -- -- -- - Rijn- en Moezelwijnen. Voorradig bij - -- -- -- -- -- -- - Firma NI. A. KLUIT. 5886 20 Spoed AFBRAAK. Spoed! Adres: Hooge Rijndijk, Villa „Cornelia", Zoeterwoude. No. 13933. Op een kleine badplaats in Duitschland, waar niet veel afleiding is to vinden, zoo dat de bezoekers van het oord zich voorna melijk verstrooien met elkander te bestu- deeren in hun eigenaardigheden van uiter lijk en toilet, was ik nauwelijks aangeko men of men vroeg mij: „hebt gij Palmyra al gezien?'' Ik kon slechts antwoorden met de I wedervraag wie men bedoelde. Men lachte ©:i zeido: „Wacht maarl Een der merk waardigheden van het oord!" Al spoedig ontdekte ik, dat Palmyra's naam op aller lippen was en eindelijk hoorde ik daarover de volgende verklaring geven „Palmyra is do dochter van een rijken Amerikaan, die, na fortuin gemaakt te heb ben in de Vereenigdo Staten, zich te Pa rijs vestigde cn nu maar handen vol geld .wegwerpt aan den opschik van vrouw en kind, waardoor vooral het jonge meisje be- epottclijk wordt. Men beschouwt het arme kind ongeveer als een hofnar der bad plaats." Ten slotte zag, ik Palmyra. Heeds haar doopnaam was kluchtig, want ik herinner mij hoe, in mijn kinderjaren, de schrijvers yóor de jeugd gewoon waren belachelijke vrouwenfiguren uit hun boeken bij voor keur aldus te noemen. De arme Palmyra Horvatk deed voor geen dier dames onder. En toch vervulde zij mij met diep medelij den; want zij had iets zachts en goedhar tigs over zich; maar geen medegevoel, hoe dtep ook, kon ernstig blijven bij haar nade ring. Haar moeder was een kort, dik ton netje, dat over het grasveld, waar alle badgasten den dag doorbrachten, kwam aanrollen; Palmyra daarentegen was klein en mager, droeg een kuif, die ver over en beven het voorhoofd uitstak en waaronder twee kwijnende oogen heenbliktcn, met een onmiskenbaar verlaDgen bewonderd te worden Zij trippelde met kluchtigo voet stappen naast haar moeder voort, alsof zij, in plaats van 24 jaar er slechts vijf bad geteld en was in een blauw zijden toilet gekleed, waar alle anderen slechts hoogst eenvoudige japonnen droegen De hare was opgemaakt met tallooze kleine volants. Twee uren later ging zij zich vcrkleeden, om ditmaal weder te keeren in het rose. Dien avond verscheen zij in het wit; den volgenden morgen in hot zeegroen; wat later in het geel. Wij aanschouwden Pal myra in alle kleuren, alle tinten en men wist mij te vertellen, dat zij elf hoeden bij zich-had op die korte reis. Vraagt gij mij thans wat Palmyra mis deed, dan moet ik aanstonds antwoorden In het geheel niets. Behalve haar opschik was er zelfs niets bespottelijks aan haar. Zij bleek een vriendelijk meisje to zijn; maar wat haar tot een mikpunt der alge meene spotternij maakte, het was haar brandend verlangen voor mooi door te gaan, een verlangen, waardoor zij zich niet alleen belachelijk, maar ook leelijk maakte Zij beet zich niet zeldrn do lippen stuk van pijn, haar door haar te nauwo schoentjes veroorzaakt. Hoe dwaas toch Was ziizelve er een oogenblik gelukkiger om of zij al kleinere voetjes scheen te heb ben dan zij in waarheid bezat.1? Deed het ioman' anders genoegen"? Odenkt aan Palmyra, wanneer enkelen uwer zulk een pronkzucht in zich op moch ten voelen komen; men pijnigt er zichzelf mede en het eenige wat men er door ver krijgt is dat men uitgelachen wordt. Bij het lezen van tooversprookjes, heeft men zich voorzeker wel eens afgevraagd hoe het toch komt, dat alle feecn voor goed zijn verdwenen. Ik wil u dat heden vertel len. Er was een jonge, mooie prins van An- dalousië, Guzman genaamd, en verloofd met zijn nicht prinses Zangora, die door haar petemoei, de toovergodin Gnomis, be giftigd wa3 met kostbare geschenken: schoonheid, geest, goedheid en rijkdom. Op de bruiloft waren een aantal vorste lijke personen en ter wille van de petemoei, ook alle feeën ter wereld uitgenoodigd. Maar op het laatste oogenblik vernam men iets heel onaangenaams. Een oude hof- dignitaris had den koning herinnerd aan 's lands gebruik, dat wilde dat elke kroon prins zou huwen in de kleine kapel, opge richt op hot graf van den eersten koning der dynastie en er was daar zoo weinig ruimte, dat de genoodigden maar zelf moes ten trachten er een plaats te bemachtigen, terwijl de overigen, en daaronder ook de toovergodinnen, buiten moesten blijven wachten. Dit bericht vertoornde de feeën, die ver wacht hadden op den eersten rang te troo- nen. Zij kwamen den nacht vóór het huwe lijk bijeen in een groot woud, om tegen zulk een maatregel te protesteeren. „Weten die dwazen dan niet," sprak do luehtfee, „dat ik mijn wolken, kan bijeen verzamelen, om dat kleine gebouwtje boven hun hoofden te doen instorten?" „En ik," antwoordde de watergodin, ,,kan een stroom ontketenen, die ze allen meesleept." Elke fee, elke genius noemde aldus een verdelgingsmiddel op. „Gij bedenkt niet," zeide plotseling een zachte stem, dat het u niet veel verder zou brengen .o arme kinderen ongelukkig te maken. De prinses, mijn petekind is zelf heel bedroefd over dat dwaas gebruik." „Gnomis heeft gelijk," riep nu de fee nieuwsgierigheid, „ik heb een middel be dacht, om toch de plechtigheid te zien. Wij kunnen ons niet opeen laten pakken als eenvoudige schepselen, of aan de deur b:j- ven staan; maar waarom zouden wij niet van gedaante veranderen? Wij feeën kun nen mieren, vliegen en rupsen worden, de geesten vlinders en meikevers zijn. Wat zegt gij daarvan?" „Prachtig! prachtig!" riepen allen uit. „Dat is alles goed en wol," verklaarde de fee Voorzorg, „maar gij weet, zusteren, dat wanneer wij, op eigen gezag, de een of andere gedaante aannemen, alleen een an dere toovergodin ons weder tot onze vroe gere staat terugbrongen kan. Hoe zullen wij het dan inrichten, als niemand onzer het feest misloopen wil." „Osprak de dikke Genius Zonderzorg, „ik geef heel weinig om die gansche plech tigheid. Gaat dus gerust naar de kapel, ik zal bij de deur blijven, om u met mijn tooverstaf aan te raken, zocxlra gij het verkiest." „Leve Zo.vderzorgriep.a allen in koor. Toen de vorstelijke stoet door de massief gouden deur de kapel binnentrad, vernam men potseling een ongewoon gegons van vliegen en kevers, die tegen de vensters aan vlogen, om binnen te dringen, terwijl een wolk van vlinders om het bruidspaar heen fladderde en een menigte rupsen tus- schen dc gmoedigden bijeen tropen. Daar na werden de deuren gesloten en nam een ieder zijn plaats in. Vlinders, kovers en vliegen zetten zich neder waar zij maar konden; op kale hoof den, groote neuzen en stcenen beelden. Aan de deur hield Zonderzorg de wacht en de hitte had haar juist doen indompelen, toen een hand haar schouder aanraakte en zij de bekoorlijke fee Mèlusine herkende. De toovergodin der wouden keerde terug van een verre reis en wist niet wat er op de vergadering was voorgevallen. „Ik kom wat laat, Zonderzorg," zeide zij, „laat mij gauw door." Boos zoo opeens uit haar dutje te zijn ge wekt, trad de genius haar in den weg, „Het is verboden binnen te gaan," bromde zij. Geduld behoorde niet tot de deugden der feeën. Mélusine was zoo gebelgd over haar onbeleefdheid, dat zij Zonderzorg met een onkel tikje van haar tooverstaf in een pad veranderde. Zij trachtte nu binnen te gaan, maar ziende hoe vol het kleine gebouw was en hoe verhit de aanwezigen er, bij gebrek aan lucht, uitzagen, gaf zij haar plan op en liet zij zich door de bries verder dragen, den ongelukkigen genius aan zijn lot over latende. De plechtigheid was afgeloopen en terwijl de hoog© gasten zich verwijderden, gonsden 4e insecten tevergeefs om Zonderzorg. Eindelijk ontdekten zij haar in de afsohü- welijke gedaante van een pad en nu volgde er een tooneel van onbeschrijfelijke wan hoop en woede. De rupsen kronkelden zich van smart; de vlinders rukten zich de vleugels uit; de vliegen en kevers bromden als hommels. Zonderzorg word overstelpt met en stortvloed vaa scheldwoorden. Het duurde zelfs heel lang*voordat zij er in kou slagen zich, onder die algemeene protesten te doen verstaan en het gebeurde mede t© deelen. Thans vloog men er zonder uitstel op uit I om Mélusine op te sporen. Maar helaas! de ongelukkige toovergo- dinnen werden door het noodlot vervolgd. J Mélusine, die van niets afwist, had zich I naar een geliefkoosd plekje in het bosch j begevem Boven haar hoofd strengelde de takken zich ineen en zongen de vogelen; l aan haar voeten kabbelde een helder bcek- „Hoe heerlijk zou het zijn hier te ba den", dacht de fee. „Een witte zwaan zou prachtig uitkomen t© midden van deze wa terlelies." De verzoeking was haar te sterk. Met een slag van haar tooverslag veranderdj zij zich in den schoonen koning der wateren, met het voornemen de eerste voorbijkomen de toovergodin te vragen haar de oude ge daante weer te geven; maar Mélusine wacht nog vergeefs op haar komst. Zij wacht evenals de vliegen en meike vers, die sedert voortzwerven, om te ont dekken of niet de een of andere fee aan de algemeene ramp is ontkomen. En zij zal ten eeuwigen dage blijven wachtenwant de vlinders met dc guldea i vleugelen, de vliegjes, die in de zonnëstra- len ronddwarrclen, de kevers, wier basstem I op zomeravonden voortgonst, zijn alles wat j er n°g overblijft van het schitterende le- gioen van toovergodinnen. Tonio's geboorte was met groote blijd schap begroet geworden. Hij werd Anton ius gédoopt; maar nooit anders dan Tonic ge noemd door zijn ouders en de mannen en vrouwen van het circus Vincent, waarvan zijn vader eigenaar en directeur was. Vin cent was zeer trotsch op zijn zoontje. Tot daartoe had hij zeven meisjes on geen en kele jongen gehad en hij herhaalde dan ook maar steeds: „Hij moet de grootste leeu wentemmer worden, die ooit leefde I" Tonie was dus van de wieg af voor dat gevaarlijke ambacht bestemd geweest. Nog vóór dat hij loopen kon zette men hom in een kooi met eenige kleine leeuwenwelpen; hij lachte en kraaide tegen hen cn zij nes telden zich even liefkoozend tegen hem aan, alsof zij broertjes van hem geweest waren. Daarna bracht hij dagelijks eenige uien met hem door, totdat hij zoozeer aan hen gehecht raakte, dat hij steeds schreide als men hem van hun zijde wegnam. Na ver loop van tijd, weigerden de thans volwas sen leeuwen hun voedsel van iemand anders dan Tonie to ontvangen. Toen de knaap zes jaar oud was hadden de reusachtige roofdieren hem gemakkelijk met een enkelen slag van hun poot kunnen vermorseleri; ze bleven ook zeer woest en bromden onheilspellend, zoodra een vreem de te dicht bij hun kooi kwam; maar tegen over Tonie waren zij altijd even zachtmoe dig; zij lieten rustig toe, dat hij op hun rug door de kooi rondreed en schenen hot prettig te vinden, wanneer hij hen den ruigen kop streelde. Daarop werd de knaap ziek en verbood de doktor ten strengste, dat hij op zon staan. „Zelfs niet om mijn leeuwen het eten te brongen?" vroeg Tonie smeekend. „Neon," antwoordde de geneesheer be slist: „dat moet iemand anders doeD." Hot jongske begon te schreien; maar, tegen alle verwachting in, ging alles eenige dugen achtereen heel goed. De leeuwen namen hun voedsel aan uit do handen van een leeuwentemmer van beroep. Ed de man bood zioh zelfs aan, in plaats van den kraap, een voorstelling met do dieren te geven. Vincent nam dit voorstel met beide han den aan; want hij verdiende heel wat min der, sedert do leeuwen ni.-t meer op het program voorkwamen. Onmiddellijk werden er daü ook groote biljetten uitgedeeld, vermeldende dat do roofdieren dien avond wederom hun kun sten voor het publiek zouden vertoon en. De lieden stroomden toe, want allen ver wachten Tonie, den kleinen dierentemmer te zien; maar zij werden daaromtrent te leurgesteld. Toen de nieuweling optrad, droeg hij een groote zweep, die hij voortdurend liet klap pen. Nu had Tonie zich nooit van een zweep bediend. Zoodra de toeschouwer* hem zagen, b:gonnon zij om den knaap te roepen en lieten zich niet tevreden stellen, voordat het zieke kind, in een deken gewik keld, de zaal binnen was gedragen door zijn vader en zijn bloek en ingevallen ge zichtje hen had overtuigd, dat hij werkelijk niet voor hen optreden kon. Mon juichte hem luidkeels toe on Tonie beloonde het pu_ bliek daarvoor met kushandjes. Mag ik blijven, om de kunsten der leeuwen te zicD, vader? vroeg hij smeekend, toen hij bemerkte dat hij weer weggedra gen zou worden. Neen, neen, antwoordde Vincent: ik ben nu al bang, dat je kou gevat zult heb ben, on hij keerde zich om, ten einde naar de tent te gaan, waar Tonic's bedje in was opgeslagen. Maar zij waren nog niet ver gekomen, of beiden boordo een toornig gebrom, ge volgd door een doordringenden kreet. De leeuwentemmer was de kooi binnengegaan en, op het oogenblik zelf dat hij daar zijn zweep liet klappen, was een der beesten hem naar de keel gevlogen. De drie overige leeuwen lagen op hun buiken op don grond neergehurkt als gereed op hun beurt too te springen en brulden op oorverdoovendo wijze. De directeur rilde. Hij zag in, dat de man zou worden verscheurd. De kleine To nie echter bleef bedaard. Hij liet zich uit de armen zijns vaders glijden, wierp de deken ai, waarin hij gewikkeld was, en liep in zijn nachthemd en blootvocts op de kooi toe. Tonie! riep Vincent: kom terug! On middellijk Do lieden sloegen vol ontzetting het too neel gade. Eenige dames verloren het be wustzijn, maar niemand lette op haar, aller oogen waren goricht op het tengere, zieke kind, dat thans zonder aarzelen de kooi botrad. Geen oogwenk zelfs gevoeldo hij zich bevreesd. Waren de leeuwen zijn speelmakkers niet? Zoodra hij zich dan ook in hun midden bevond, liet het roof dier, dat don man in zijn macht hield, zijn prooi los en sprong mot do andere leeuwen op den knaap toe, om hem op de treffend ste wijze blijken van vreugde over hun weerzien te geven. Tonie liofkoosdo en streelde hen en legde onbevreesd do armp jes om hun breoden nek. De dierentemmer was zoo volkomen door de roofdioren verge ten in hun blijdschap, dat hij rustig wegge dragen kon worden door den directeur en de bedienden. Wat do toeschouwers betreft, hun geestdrift konden geen perken meer. Zij riepen nog luide Tonie's naam, toen het kind reeds lang weder naar bed was gebracht. Moeke, vroeg Tonie den volgenden morgen bij zijn ontwaken, hoe gaat het met Stokes? Heel slecht, mijn dappere jongen, klonk het antwoord. Men heeft den armen man naar het hospitaal gebracht en hij zal daar een heelen tijd moeten blijven, wat zooveel a's armoede beteekend voor zijn vrouw en kinderen. Op dat oogenblik kwam de directeur binnen, die zijn zoon hartelijk omhelsde ©n zeide: Denk eens aan, Tonie, do menschen wierpon je gisteravond geld toe voor je moedige daad en van morgen zond een heer niet minder dan 600 voor je. Dfl oogen van den knaap schitterden van genoegen. En mag ik daarmede doen w(it ik wil? Zeker. Hot geld behoort jou too, maar. mij dunkt dat hot wys zou zijn het op do spaarbank te brengen. O, vader, smeekt© het kind, ik... zou het zoo graag aan Stokes geven, voor zijn zoontjesen hier barstte Tonio plotseling in tranen los. Kom, kom I lachtt© de directeur, je behoeft daarom niet to huilen. Vandaag kan ik jo niets woigeren on als jo or werke lijk je hart op hebt gezet, zul jo eerlijk met Stokes deelen. O, dat is heerlijkjubelde cte knaap. Dan zullen zijn kinderen ook blij zijn, niet waar Ja lieveling, antwoordde do moedor zachtjes, maar ik geloof dat mijn kleine jongen nog gelukkiger zal zijn dan zij. Een lesje in manieren. Jan dorst er wel to wezen. Hij was niet erg bang, vooral niet als hij moendo gelijk te hebben. Zijn baas hield dan ook veel van hem on dikwijls mocht Jan meo op jaoht. Dat was een heele pret voor hom, zoo to dwalen door do velden, wild opsporen. Ja, een enkelen keer had hij zelf reeds mogen schieten op een kraai. Hij was zol. zoo gelukkig er een te treffen. Op zekeren dag was zijn meestor erg gelukkig ge weest. Hij had namelijk een paar hazou goschoten, oeuïge patrijzen en nog conig andor wild. Vermoeid waren ze des avonds thuis go komen. Jan keek dan ook lang niet pret tig, toen de baas na den oten tegen hom zeido „Jan, wil jij nog even naar mijnheer Jansma gaan en hem eon haas brengen met do complimenten er bij 1" Jan wist wel, dat die Jansma eou vriend was van zijn meester on daarom kroeg hij wel vaker eens een haas of een paar pa trijzen. Maar Jan vond het een onaange naam man. Hoe dikwijls hij ook oen baas of wat ook had gebracht, nooit had hij er iets voor ontvangen, geen dubbeltje, geen cent, geen appel, niets, niets. En dien vervelenden gierigaard moest hij nu eon haas brengen. Jan kroop liever onder do wol, maar... dc baas zei hot en dan moest het maar. Jullie begrijpt, dat Jan niet al lo vrien delijk was, toon hij na een wandeling, dio wel wat heel lang duurde, oindelijk in het huis van Jansma aankwam. Hij belde. Slof, slof, slof,., zou het do oude man zelf zijn? Do deur ging open on jawel, mijnheer Jansma verscheen zolf aan de deur. Jan keek nog oozcr dan straks on onvriendelijk zei hij, t^-m bij den haas overreikte: Hier is een haas van Pietors. Jansnna 'keek den knaap eens aan on schudde het hoofd. Jan wilde reeds vertrok ken, maar Jansma riep hem terug. Jan keek vreemd op. Zou dc oude gierigaard hem misschien Neen, dot kon niet. „Hoor eens vriendo, jo moogt wol eens leeron een beetje beleefder te zijn. Wio geeft nu zoo oen presentje over? „Zoo, vindt u? vroeg Jan. Ik begrijp niet hoe ik tegen u nog vrit lelijker moot zijn Jan was wel wat heel onbeleefd, want hij legde vrij stevig den nadruk op dat woordje u. „Kom, jongen, dan wil ik het je eens leeron. Ga eens in don gang staan. Ik zal dan aanbellen, jij doet open en ik reik je den haas over. Jo moet leoren beleefd to zijn. Zoo gezegd, zoo gedann. Jan stapte de gang binnen, Jansma kreeg den haas in do hand cn trad naar buiten, de deur werd dichtgetrokken. Jansma belde aan. Jan opende. Jansma nam beleefd den hoed af en zei: Goeden dag, mijnheer Jansma, de vrien delijke groeten van mijnheer Pieters on hier was een haas voor u. Jans oogen schitterden even, dan gree,» hij in zijn vestzak en nam er een knoop uit en zeide toen: „Dank jo wol, jongen, hier is een kwar tje voor je en bodank mijnheer Pieters voor zijn mooi geschenk. Jansma had onwillekeurig de hand op- Vervolg Advertentiën. voor dadelijk, even buiten de stad: een handig, net MEISJE, liofst van buiten, van 15 jaar ongeveer, voor den geheelen dag, volle kost, loon i 1.565 h 1.50 per week, tweemaal per week een Werkster voor het zware werk. Brieven aan hot Bureel van dit Blad No. 866. 10 3 K.Gf 1-25 6 1.75 6 K Of 1.50 5 K.G. fijn 1000. f 8.50 5 K G. middelsoort 450 2.00 br°. en fr°. verzendt J. GER. KITSEN, te Andolst, Hofleverancier van H. M. de Koningin. 854 14 HARTESTEEG 2. Per Liter. Likeuren f 0.45 Grenadine B 0.50 Jenever 0.70 Brandewijn 0.72 Nieuw Rood, 0.70 Punch g 0.80 Cognac f 0.90 Boerenjong., 0.90 Oude Boll p 1.— Per Flesch. Bessenwijn /"0.85 Melwün 0.45 Boode Wyn 0.50 Madera D 0.50 Roode Port B 0.55 Witte p p 0 60 Malaga r 0.80 Advocaat s 0.80 Vermouth ,0.80 668 11 verstrekt gelden ter leen onder eerste hypothecair verband tegen 4'/i pCt. rente 's janrs en 1 pCt. provisie bij afsluiten. Inlichtingen to bekomen ten kantore der Bank te 's Gravenhage, Nieuwe Uitleg 561 en te Leiden by den Heer B. J. HUURMAN Dzn., Heorengracbt 10 12. 321 14 Leidseh De Administratie van het Dagblad" belast zich met het plaatsen I van Advertentiën ln alle Bladen. A Een Naluurschat van Wereldvermaardheid. Het zachtste, vertrouwbaar8te, aangenaamste. Uitstotend middel tegen habituolle en toevallige verstoppingen, bloedopsty- glngeD, vetiyvigheid, leverkwalen, aanleg voor jicht, enz. Een uitstapje met de „Carsjensbooten" over de KAGER- en BBASEMER- MEBEN is thans heerlijk verfrisscliend412 16 Dag. boh. Zondags van LEIDEN Hlngtocht 1.45; Zaterdags 156.30, terug 5.30. Naar het KAGERMEER tusschon nam. 6 sn 8 uren. Dienstregelingen gratis. A. W. SU Til O FF, te Leiden, heeft uitgegevon en by allo Boek handelaren verkrygbaar gesteld: GESCHIEDENIS DER te Leiden, DOOB Dr. P. C. MOLM UY SEN, Conservator van Handschriften b\j die Bibliotheek. Met 21 afbeeldingen. Prtf s 1.50. De talryke geleerden en studeeren den,voor wie aangename herinneringen aan de Leidsche Unlversitelta-Biblio- theek verbonden zyn, zullen zeker gaarne met dit werk kennis maken. Enveloppen f 1.90, lOOO Iririlaiililbi of Nolu's f 2.50, lOOO Briefkaarten (late qualitclt) f 2 50. alles bedrukt mot naam, adres, onz. HandeladiukkorU firma O. KOOTKER, Nieuwe Rijn 10. By groote getallen voordeellge pryzen. 10480 1 0 Opgericht A°. 1825. Langebrog 4, LEIDEN. Solide AJbraak te» koop, afkomstig van 4 groote Houtloodsen, onlangs door my gesloopt, als; Binten en Moerbinten in verschillende maten en lengten, waarby van 10 tot 12 M. Yoorta: Ribhout, Battems, Planken, enz., en*. Steeds voorhanden: Raam-, Deurkozynen, marmeren Tegels en PJaten, Hardsteenen, alemede een groote sorteering Gootsteenen (naar ver kiezing opgehakt, zoo goed als nieuw) oudo, nieuwe Steen, Pannen, onz., enz. Stophout voor H.H. Scheepsbouwers. Aanbevelend: 0880 44 AANNEMER VAN SLOOPWERKEN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 5