Hnnyadi Janos
1000
(Saxlehner's Bitterbron.) 1
LEIDSCH DAGBLAD, DONOIRDAC 27 JULI. - TWEEDE BLAD.
Anno 1905.
EUBRIEK VOOR DB JEUGD.
PÏTL m y H A.
Hei einde van het Feeënrijk.
Sn een Leeuwenhol.
Kerspruimen,
Zilver Uitjes,
Augurken,
De 's Gravenhaagsche Hypotheekbank voor Nederland
—^2
Meer dan 1000 Attesten van voorname Geneesheeren.
Verfrisschentie
Tochtjes
UNIVERSITEITS
BIBLIOTHEEK,
Keur van - -- -- -- -
Rijn- en Moezelwijnen.
Voorradig bij - -- -- -- -- -- -- -
Firma NI. A. KLUIT. 5886 20
Spoed
AFBRAAK.
Spoed!
Adres: Hooge Rijndijk, Villa „Cornelia", Zoeterwoude.
No. 13933.
Op een kleine badplaats in Duitschland,
waar niet veel afleiding is to vinden, zoo
dat de bezoekers van het oord zich voorna
melijk verstrooien met elkander te bestu-
deeren in hun eigenaardigheden van uiter
lijk en toilet, was ik nauwelijks aangeko
men of men vroeg mij: „hebt gij Palmyra al
gezien?'' Ik kon slechts antwoorden met de I
wedervraag wie men bedoelde. Men lachte
©:i zeido: „Wacht maarl Een der merk
waardigheden van het oord!"
Al spoedig ontdekte ik, dat Palmyra's
naam op aller lippen was en eindelijk
hoorde ik daarover de volgende verklaring
geven
„Palmyra is do dochter van een rijken
Amerikaan, die, na fortuin gemaakt te heb
ben in de Vereenigdo Staten, zich te Pa
rijs vestigde cn nu maar handen vol geld
.wegwerpt aan den opschik van vrouw en
kind, waardoor vooral het jonge meisje be-
epottclijk wordt. Men beschouwt het arme
kind ongeveer als een hofnar der bad
plaats."
Ten slotte zag, ik Palmyra. Heeds haar
doopnaam was kluchtig, want ik herinner
mij hoe, in mijn kinderjaren, de schrijvers
yóor de jeugd gewoon waren belachelijke
vrouwenfiguren uit hun boeken bij voor
keur aldus te noemen. De arme Palmyra
Horvatk deed voor geen dier dames onder.
En toch vervulde zij mij met diep medelij
den; want zij had iets zachts en goedhar
tigs over zich; maar geen medegevoel, hoe
dtep ook, kon ernstig blijven bij haar nade
ring. Haar moeder was een kort, dik ton
netje, dat over het grasveld, waar alle
badgasten den dag doorbrachten, kwam
aanrollen; Palmyra daarentegen was klein
en mager, droeg een kuif, die ver over en
beven het voorhoofd uitstak en waaronder
twee kwijnende oogen heenbliktcn, met een
onmiskenbaar verlaDgen bewonderd te
worden Zij trippelde met kluchtigo voet
stappen naast haar moeder voort, alsof zij,
in plaats van 24 jaar er slechts vijf bad
geteld en was in een blauw zijden toilet
gekleed, waar alle anderen slechts hoogst
eenvoudige japonnen droegen De hare was
opgemaakt met tallooze kleine volants.
Twee uren later ging zij zich vcrkleeden,
om ditmaal weder te keeren in het rose.
Dien avond verscheen zij in het wit; den
volgenden morgen in hot zeegroen; wat
later in het geel. Wij aanschouwden Pal
myra in alle kleuren, alle tinten en men
wist mij te vertellen, dat zij elf hoeden bij
zich-had op die korte reis.
Vraagt gij mij thans wat Palmyra mis
deed, dan moet ik aanstonds antwoorden
In het geheel niets. Behalve haar opschik
was er zelfs niets bespottelijks aan haar.
Zij bleek een vriendelijk meisje to zijn;
maar wat haar tot een mikpunt der alge
meene spotternij maakte, het was haar
brandend verlangen voor mooi door te
gaan, een verlangen, waardoor zij zich
niet alleen belachelijk, maar ook leelijk
maakte Zij beet zich niet zeldrn do lippen
stuk van pijn, haar door haar te nauwo
schoentjes veroorzaakt. Hoe dwaas toch
Was ziizelve er een oogenblik gelukkiger
om of zij al kleinere voetjes scheen te heb
ben dan zij in waarheid bezat.1? Deed het
ioman' anders genoegen"?
Odenkt aan Palmyra, wanneer enkelen
uwer zulk een pronkzucht in zich op moch
ten voelen komen; men pijnigt er zichzelf
mede en het eenige wat men er door ver
krijgt is dat men uitgelachen wordt.
Bij het lezen van tooversprookjes, heeft
men zich voorzeker wel eens afgevraagd
hoe het toch komt, dat alle feecn voor goed
zijn verdwenen. Ik wil u dat heden vertel
len.
Er was een jonge, mooie prins van An-
dalousië, Guzman genaamd, en verloofd
met zijn nicht prinses Zangora, die door
haar petemoei, de toovergodin Gnomis, be
giftigd wa3 met kostbare geschenken:
schoonheid, geest, goedheid en rijkdom.
Op de bruiloft waren een aantal vorste
lijke personen en ter wille van de petemoei,
ook alle feeën ter wereld uitgenoodigd.
Maar op het laatste oogenblik vernam men
iets heel onaangenaams. Een oude hof-
dignitaris had den koning herinnerd aan
's lands gebruik, dat wilde dat elke kroon
prins zou huwen in de kleine kapel, opge
richt op hot graf van den eersten koning
der dynastie en er was daar zoo weinig
ruimte, dat de genoodigden maar zelf moes
ten trachten er een plaats te bemachtigen,
terwijl de overigen, en daaronder ook de
toovergodinnen, buiten moesten blijven
wachten.
Dit bericht vertoornde de feeën, die ver
wacht hadden op den eersten rang te troo-
nen. Zij kwamen den nacht vóór het huwe
lijk bijeen in een groot woud, om tegen
zulk een maatregel te protesteeren.
„Weten die dwazen dan niet," sprak do
luehtfee, „dat ik mijn wolken, kan bijeen
verzamelen, om dat kleine gebouwtje boven
hun hoofden te doen instorten?"
„En ik," antwoordde de watergodin,
,,kan een stroom ontketenen, die ze allen
meesleept."
Elke fee, elke genius noemde aldus een
verdelgingsmiddel op.
„Gij bedenkt niet," zeide plotseling een
zachte stem, dat het u niet veel verder
zou brengen .o arme kinderen ongelukkig
te maken. De prinses, mijn petekind is zelf
heel bedroefd over dat dwaas gebruik."
„Gnomis heeft gelijk," riep nu de fee
nieuwsgierigheid, „ik heb een middel be
dacht, om toch de plechtigheid te zien. Wij
kunnen ons niet opeen laten pakken als
eenvoudige schepselen, of aan de deur b:j-
ven staan; maar waarom zouden wij niet
van gedaante veranderen? Wij feeën kun
nen mieren, vliegen en rupsen worden, de
geesten vlinders en meikevers zijn. Wat
zegt gij daarvan?"
„Prachtig! prachtig!" riepen allen uit.
„Dat is alles goed en wol," verklaarde
de fee Voorzorg, „maar gij weet, zusteren,
dat wanneer wij, op eigen gezag, de een of
andere gedaante aannemen, alleen een an
dere toovergodin ons weder tot onze vroe
gere staat terugbrongen kan. Hoe zullen
wij het dan inrichten, als niemand onzer
het feest misloopen wil."
„Osprak de dikke Genius Zonderzorg,
„ik geef heel weinig om die gansche plech
tigheid. Gaat dus gerust naar de kapel,
ik zal bij de deur blijven, om u met mijn
tooverstaf aan te raken, zocxlra gij het
verkiest."
„Leve Zo.vderzorgriep.a allen in koor.
Toen de vorstelijke stoet door de massief
gouden deur de kapel binnentrad, vernam
men potseling een ongewoon gegons van
vliegen en kevers, die tegen de vensters
aan vlogen, om binnen te dringen, terwijl
een wolk van vlinders om het bruidspaar
heen fladderde en een menigte rupsen tus-
schen dc gmoedigden bijeen tropen. Daar
na werden de deuren gesloten en nam een
ieder zijn plaats in.
Vlinders, kovers en vliegen zetten zich
neder waar zij maar konden; op kale hoof
den, groote neuzen en stcenen beelden. Aan
de deur hield Zonderzorg de wacht en de
hitte had haar juist doen indompelen, toen
een hand haar schouder aanraakte en zij
de bekoorlijke fee Mèlusine herkende.
De toovergodin der wouden keerde terug
van een verre reis en wist niet wat er op
de vergadering was voorgevallen.
„Ik kom wat laat, Zonderzorg," zeide
zij, „laat mij gauw door."
Boos zoo opeens uit haar dutje te zijn ge
wekt, trad de genius haar in den weg, „Het
is verboden binnen te gaan," bromde zij.
Geduld behoorde niet tot de deugden der
feeën. Mélusine was zoo gebelgd over haar
onbeleefdheid, dat zij Zonderzorg met een
onkel tikje van haar tooverstaf in een pad
veranderde. Zij trachtte nu binnen te gaan,
maar ziende hoe vol het kleine gebouw was
en hoe verhit de aanwezigen er, bij gebrek
aan lucht, uitzagen, gaf zij haar plan op en
liet zij zich door de bries verder dragen,
den ongelukkigen genius aan zijn lot over
latende.
De plechtigheid was afgeloopen en terwijl
de hoog© gasten zich verwijderden, gonsden
4e insecten tevergeefs om Zonderzorg.
Eindelijk ontdekten zij haar in de afsohü-
welijke gedaante van een pad en nu volgde
er een tooneel van onbeschrijfelijke wan
hoop en woede. De rupsen kronkelden zich
van smart; de vlinders rukten zich de
vleugels uit; de vliegen en kevers bromden
als hommels. Zonderzorg word overstelpt
met en stortvloed vaa scheldwoorden. Het
duurde zelfs heel lang*voordat zij er in kou
slagen zich, onder die algemeene protesten
te doen verstaan en het gebeurde mede t©
deelen.
Thans vloog men er zonder uitstel op uit
I om Mélusine op te sporen.
Maar helaas! de ongelukkige toovergo-
dinnen werden door het noodlot vervolgd.
J Mélusine, die van niets afwist, had zich
I naar een geliefkoosd plekje in het bosch
j begevem Boven haar hoofd strengelde de
takken zich ineen en zongen de vogelen;
l aan haar voeten kabbelde een helder bcek-
„Hoe heerlijk zou het zijn hier te ba
den", dacht de fee. „Een witte zwaan zou
prachtig uitkomen t© midden van deze wa
terlelies."
De verzoeking was haar te sterk. Met
een slag van haar tooverslag veranderdj zij
zich in den schoonen koning der wateren,
met het voornemen de eerste voorbijkomen
de toovergodin te vragen haar de oude ge
daante weer te geven; maar Mélusine wacht
nog vergeefs op haar komst.
Zij wacht evenals de vliegen en meike
vers, die sedert voortzwerven, om te ont
dekken of niet de een of andere fee aan de
algemeene ramp is ontkomen.
En zij zal ten eeuwigen dage blijven
wachtenwant de vlinders met dc guldea
i vleugelen, de vliegjes, die in de zonnëstra-
len ronddwarrclen, de kevers, wier basstem
I op zomeravonden voortgonst, zijn alles wat
j er n°g overblijft van het schitterende le-
gioen van toovergodinnen.
Tonio's geboorte was met groote blijd
schap begroet geworden. Hij werd Anton ius
gédoopt; maar nooit anders dan Tonic ge
noemd door zijn ouders en de mannen en
vrouwen van het circus Vincent, waarvan
zijn vader eigenaar en directeur was. Vin
cent was zeer trotsch op zijn zoontje. Tot
daartoe had hij zeven meisjes on geen en
kele jongen gehad en hij herhaalde dan ook
maar steeds: „Hij moet de grootste leeu
wentemmer worden, die ooit leefde I"
Tonie was dus van de wieg af voor dat
gevaarlijke ambacht bestemd geweest. Nog
vóór dat hij loopen kon zette men hom in
een kooi met eenige kleine leeuwenwelpen;
hij lachte en kraaide tegen hen cn zij nes
telden zich even liefkoozend tegen hem
aan, alsof zij broertjes van hem geweest
waren. Daarna bracht hij dagelijks eenige
uien met hem door, totdat hij zoozeer aan
hen gehecht raakte, dat hij steeds schreide
als men hem van hun zijde wegnam. Na ver
loop van tijd, weigerden de thans volwas
sen leeuwen hun voedsel van iemand anders
dan Tonie to ontvangen.
Toen de knaap zes jaar oud was hadden
de reusachtige roofdieren hem gemakkelijk
met een enkelen slag van hun poot kunnen
vermorseleri; ze bleven ook zeer woest en
bromden onheilspellend, zoodra een vreem
de te dicht bij hun kooi kwam; maar tegen
over Tonie waren zij altijd even zachtmoe
dig; zij lieten rustig toe, dat hij op hun
rug door de kooi rondreed en schenen hot
prettig te vinden, wanneer hij hen den
ruigen kop streelde.
Daarop werd de knaap ziek en verbood
de doktor ten strengste, dat hij op zon
staan.
„Zelfs niet om mijn leeuwen het eten te
brongen?" vroeg Tonie smeekend.
„Neon," antwoordde de geneesheer be
slist: „dat moet iemand anders doeD."
Hot jongske begon te schreien; maar,
tegen alle verwachting in, ging alles eenige
dugen achtereen heel goed. De leeuwen
namen hun voedsel aan uit do handen van
een leeuwentemmer van beroep. Ed de man
bood zioh zelfs aan, in plaats van den
kraap, een voorstelling met do dieren te
geven.
Vincent nam dit voorstel met beide han
den aan; want hij verdiende heel wat min
der, sedert do leeuwen ni.-t meer op het
program voorkwamen.
Onmiddellijk werden er daü ook groote
biljetten uitgedeeld, vermeldende dat do
roofdieren dien avond wederom hun kun
sten voor het publiek zouden vertoon en.
De lieden stroomden toe, want allen ver
wachten Tonie, den kleinen dierentemmer
te zien; maar zij werden daaromtrent te
leurgesteld.
Toen de nieuweling optrad, droeg hij een
groote zweep, die hij voortdurend liet klap
pen. Nu had Tonie zich nooit van een
zweep bediend. Zoodra de toeschouwer*
hem zagen, b:gonnon zij om den knaap te
roepen en lieten zich niet tevreden stellen,
voordat het zieke kind, in een deken gewik
keld, de zaal binnen was gedragen door
zijn vader en zijn bloek en ingevallen ge
zichtje hen had overtuigd, dat hij werkelijk
niet voor hen optreden kon. Mon juichte
hem luidkeels toe on Tonie beloonde het pu_
bliek daarvoor met kushandjes.
Mag ik blijven, om de kunsten der
leeuwen te zicD, vader? vroeg hij smeekend,
toen hij bemerkte dat hij weer weggedra
gen zou worden.
Neen, neen, antwoordde Vincent: ik
ben nu al bang, dat je kou gevat zult heb
ben, on hij keerde zich om, ten einde naar
de tent te gaan, waar Tonic's bedje in was
opgeslagen.
Maar zij waren nog niet ver gekomen,
of beiden boordo een toornig gebrom, ge
volgd door een doordringenden kreet. De
leeuwentemmer was de kooi binnengegaan
en, op het oogenblik zelf dat hij daar zijn
zweep liet klappen, was een der beesten
hem naar de keel gevlogen. De drie overige
leeuwen lagen op hun buiken op don grond
neergehurkt als gereed op hun beurt too
te springen en brulden op oorverdoovendo
wijze.
De directeur rilde. Hij zag in, dat de
man zou worden verscheurd. De kleine To
nie echter bleef bedaard. Hij liet zich uit
de armen zijns vaders glijden, wierp de
deken ai, waarin hij gewikkeld was, en liep
in zijn nachthemd en blootvocts op de kooi
toe.
Tonie! riep Vincent: kom terug! On
middellijk
Do lieden sloegen vol ontzetting het too
neel gade. Eenige dames verloren het be
wustzijn, maar niemand lette op haar,
aller oogen waren goricht op het tengere,
zieke kind, dat thans zonder aarzelen de
kooi botrad. Geen oogwenk zelfs gevoeldo
hij zich bevreesd. Waren de leeuwen zijn
speelmakkers niet? Zoodra hij zich dan
ook in hun midden bevond, liet het roof
dier, dat don man in zijn macht hield, zijn
prooi los en sprong mot do andere leeuwen
op den knaap toe, om hem op de treffend
ste wijze blijken van vreugde over hun
weerzien te geven. Tonie liofkoosdo en
streelde hen en legde onbevreesd do armp
jes om hun breoden nek. De dierentemmer
was zoo volkomen door de roofdioren verge
ten in hun blijdschap, dat hij rustig wegge
dragen kon worden door den directeur en
de bedienden. Wat do toeschouwers betreft,
hun geestdrift konden geen perken meer.
Zij riepen nog luide Tonie's naam, toen
het kind reeds lang weder naar bed was
gebracht.
Moeke, vroeg Tonie den volgenden
morgen bij zijn ontwaken, hoe gaat het
met Stokes?
Heel slecht, mijn dappere jongen, klonk
het antwoord. Men heeft den armen man
naar het hospitaal gebracht en hij zal daar
een heelen tijd moeten blijven, wat zooveel
a's armoede beteekend voor zijn vrouw en
kinderen.
Op dat oogenblik kwam de directeur
binnen, die zijn zoon hartelijk omhelsde ©n
zeide:
Denk eens aan, Tonie, do menschen
wierpon je gisteravond geld toe voor je
moedige daad en van morgen zond een heer
niet minder dan 600 voor je.
Dfl oogen van den knaap schitterden
van genoegen.
En mag ik daarmede doen w(it ik wil?
Zeker. Hot geld behoort jou too, maar.
mij dunkt dat hot wys zou zijn het op do
spaarbank te brengen.
O, vader, smeekt© het kind, ik... zou
het zoo graag aan Stokes geven, voor zijn
zoontjesen hier barstte Tonio plotseling
in tranen los.
Kom, kom I lachtt© de directeur, je
behoeft daarom niet to huilen. Vandaag
kan ik jo niets woigeren on als jo or werke
lijk je hart op hebt gezet, zul jo eerlijk met
Stokes deelen.
O, dat is heerlijkjubelde cte knaap.
Dan zullen zijn kinderen ook blij zijn,
niet waar
Ja lieveling, antwoordde do moedor
zachtjes, maar ik geloof dat mijn kleine
jongen nog gelukkiger zal zijn dan zij.
Een lesje in manieren.
Jan dorst er wel to wezen. Hij was niet
erg bang, vooral niet als hij moendo gelijk
te hebben. Zijn baas hield dan ook veel
van hem on dikwijls mocht Jan meo op
jaoht. Dat was een heele pret voor hom, zoo
to dwalen door do velden, wild opsporen.
Ja, een enkelen keer had hij zelf reeds
mogen schieten op een kraai. Hij was zol.
zoo gelukkig er een te treffen. Op zekeren
dag was zijn meestor erg gelukkig ge
weest. Hij had namelijk een paar hazou
goschoten, oeuïge patrijzen en nog conig
andor wild.
Vermoeid waren ze des avonds thuis go
komen. Jan keek dan ook lang niet pret
tig, toen de baas na den oten tegen hom
zeido
„Jan, wil jij nog even naar mijnheer
Jansma gaan en hem eon haas brengen met
do complimenten er bij 1"
Jan wist wel, dat die Jansma eou vriend
was van zijn meester on daarom kroeg hij
wel vaker eens een haas of een paar pa
trijzen. Maar Jan vond het een onaange
naam man. Hoe dikwijls hij ook oen baas
of wat ook had gebracht, nooit had hij er
iets voor ontvangen, geen dubbeltje, geen
cent, geen appel, niets, niets. En dien
vervelenden gierigaard moest hij nu eon
haas brengen. Jan kroop liever onder do
wol, maar... dc baas zei hot en dan moest
het maar.
Jullie begrijpt, dat Jan niet al lo vrien
delijk was, toon hij na een wandeling, dio
wel wat heel lang duurde, oindelijk in
het huis van Jansma aankwam.
Hij belde. Slof, slof, slof,., zou het do
oude man zelf zijn? Do deur ging open on
jawel, mijnheer Jansma verscheen zolf aan
de deur. Jan keek nog oozcr dan straks
on onvriendelijk zei hij, t^-m bij den haas
overreikte:
Hier is een haas van Pietors.
Jansnna 'keek den knaap eens aan on
schudde het hoofd. Jan wilde reeds vertrok
ken, maar Jansma riep hem terug. Jan
keek vreemd op. Zou dc oude gierigaard
hem misschien Neen, dot kon niet.
„Hoor eens vriendo, jo moogt wol eens
leeron een beetje beleefder te zijn. Wio
geeft nu zoo oen presentje over?
„Zoo, vindt u? vroeg Jan. Ik begrijp niet
hoe ik tegen u nog vrit lelijker moot zijn
Jan was wel wat heel onbeleefd, want
hij legde vrij stevig den nadruk op dat
woordje u.
„Kom, jongen, dan wil ik het je eens
leeron. Ga eens in don gang staan. Ik zal
dan aanbellen, jij doet open en ik reik je
den haas over. Jo moet leoren beleefd to
zijn.
Zoo gezegd, zoo gedann. Jan stapte de
gang binnen, Jansma kreeg den haas in do
hand cn trad naar buiten, de deur werd
dichtgetrokken.
Jansma belde aan. Jan opende. Jansma
nam beleefd den hoed af en zei:
Goeden dag, mijnheer Jansma, de vrien
delijke groeten van mijnheer Pieters on
hier was een haas voor u.
Jans oogen schitterden even, dan gree,»
hij in zijn vestzak en nam er een knoop uit
en zeide toen:
„Dank jo wol, jongen, hier is een kwar
tje voor je en bodank mijnheer Pieters voor
zijn mooi geschenk.
Jansma had onwillekeurig de hand op-
Vervolg Advertentiën.
voor dadelijk, even buiten de stad:
een handig, net MEISJE, liofst
van buiten, van 15 jaar ongeveer,
voor den geheelen dag, volle kost,
loon i 1.565 h 1.50 per week,
tweemaal per week een Werkster voor
het zware werk. Brieven aan hot
Bureel van dit Blad No. 866. 10
3 K.Gf 1-25
6 1.75
6 K Of 1.50
5 K.G. fijn 1000. f 8.50
5 K G. middelsoort 450 2.00
br°. en fr°. verzendt J. GER.
KITSEN, te Andolst, Hofleverancier
van H. M. de Koningin. 854 14
HARTESTEEG 2.
Per Liter.
Likeuren f 0.45
Grenadine B 0.50
Jenever 0.70
Brandewijn 0.72
Nieuw Rood, 0.70
Punch g 0.80
Cognac f 0.90
Boerenjong., 0.90
Oude Boll p 1.—
Per Flesch.
Bessenwijn /"0.85
Melwün 0.45
Boode Wyn 0.50
Madera D 0.50
Roode Port B 0.55
Witte p p 0 60
Malaga r 0.80
Advocaat s 0.80
Vermouth ,0.80
668 11
verstrekt gelden ter leen onder eerste hypothecair verband
tegen 4'/i pCt. rente 's janrs en 1 pCt. provisie bij afsluiten.
Inlichtingen to bekomen ten kantore der Bank te 's Gravenhage,
Nieuwe Uitleg 561 en te Leiden by den Heer B. J. HUURMAN Dzn.,
Heorengracbt 10 12. 321 14
Leidseh
De Administratie van het
Dagblad" belast zich met het plaatsen I
van Advertentiën ln alle Bladen. A
Een Naluurschat
van Wereldvermaardheid.
Het zachtste,
vertrouwbaar8te,
aangenaamste.
Uitstotend middel tegen habituolle en toevallige verstoppingen, bloedopsty-
glngeD, vetiyvigheid, leverkwalen, aanleg voor jicht, enz.
Een uitstapje met de
„Carsjensbooten" over de
KAGER- en BBASEMER-
MEBEN is thans heerlijk
verfrisscliend412 16
Dag. boh. Zondags van LEIDEN
Hlngtocht 1.45; Zaterdags 156.30,
terug 5.30. Naar het KAGERMEER
tusschon nam. 6 sn 8 uren.
Dienstregelingen gratis.
A. W. SU Til O FF, te Leiden,
heeft uitgegevon en by allo Boek
handelaren verkrygbaar gesteld:
GESCHIEDENIS
DER
te Leiden,
DOOB
Dr. P. C. MOLM UY SEN,
Conservator van Handschriften
b\j die Bibliotheek.
Met 21 afbeeldingen.
Prtf s 1.50.
De talryke geleerden en studeeren
den,voor wie aangename herinneringen
aan de Leidsche Unlversitelta-Biblio-
theek verbonden zyn, zullen zeker
gaarne met dit werk kennis maken.
Enveloppen f 1.90, lOOO Iririlaiililbi of Nolu's
f 2.50, lOOO Briefkaarten (late qualitclt) f 2 50.
alles bedrukt mot naam, adres, onz. HandeladiukkorU
firma O. KOOTKER, Nieuwe Rijn 10.
By groote getallen voordeellge pryzen. 10480 1 0
Opgericht A°. 1825. Langebrog 4, LEIDEN.
Solide AJbraak te» koop, afkomstig van 4 groote Houtloodsen,
onlangs door my gesloopt, als;
Binten en Moerbinten in verschillende maten en lengten, waarby van
10 tot 12 M.
Yoorta: Ribhout, Battems, Planken, enz., en*.
Steeds voorhanden: Raam-, Deurkozynen, marmeren Tegels en
PJaten, Hardsteenen, alemede een groote sorteering Gootsteenen (naar ver
kiezing opgehakt, zoo goed als nieuw) oudo, nieuwe Steen, Pannen, onz., enz.
Stophout voor H.H. Scheepsbouwers.
Aanbevelend: 0880 44
AANNEMER VAN SLOOPWERKEN.