EEM HELOIW. Zij kuste zijn voorhoofd cn haar aange zicht straalde van blijdschap. Lang, lan^- bleef zij gebogen over het bed van haar doode, kussend zijn hooge, in-den- dood-ongerimpeid-blanke voorhoofd met haar bevende lippen. Moedertje, ga nu mee weg, u maakt u ziek zoo; is 't al niet erg genoeg, dat Vader nu dood is, wilt u nu ook ziek worden? Toe ga mee, Moedertje." De oude vrouw bleef met'haar blijde ge zicht liggen tegen dat van den doode. Zij bewoog zich niet meer. Moe van haar leven was zij gestorven op het doodsbed van haar man. En over haar goede, oude gezicht lag nu een glans van blijde tevredenheid. Mevrouw De Perducy was door de revo- lutionnaire rechtbank t_ r dood veroor deeld. Het hoofd fier omhoog gericht, ver liet zij de gerechtszaal, in -de nauwe, don kere gang gekomen, waarlangs zij naar de Conoiergerie terug moest, voelde zij, dat men haar een stuk papier in de hand duwde. Zij verried zelfs niet door de ge ringste beweging, d. t ze het bemerkt had, en trad de ruime zaal binnen, waar de veroordeelden moesten wachten, *ot het vonnis voltrokken werd. Er waren tal. rijke groepen gevangenen. Do jonge vrouw herkende den abt Lothringer, een pries ter, die den eed op de constitutie had af gelegd en voor wiens onbeschaamdheid nun haan meermalen hr.d gewaarschuwd. De afvallige priester sprak nu eens met den concierge, n weer met de talrijke rp o men of met een man van hooge ge stalte, die een lange, toegeknooptc jas droeg en zeer zorgv--ld:g gekleed was. Deze man beklaagde ih bij Lothringer in deze woorden: „Begrijp coi-i, ik hob maar tweo karren, on als het grooto aantal veroor deelden mij dwingt er and re bij tc buren, moet -•< 15 francs p:r stuk betalen en bo vendien nog 5 francs drinkgeld voor den voerman. En het gebeurt zoo dikwijls 1" „Dat kun jij ders be— betalen!" meen de een der spionnen. Mevrouw De Terducy huiverde, want ze begreep, dat du lange man niemand an- de e was dan de beul Sanson. Het drukke gesprek stelde haar in staat ongemerkt op het venster toe te treden en even te zien, wat het geheimzinnige 1 riefje be helsde. Zij herkende het beverig schrift van haar trouwe dienstbode Marianne. He vig opgewonden las zij „Wij zullen aan een venster staan, als gij naar het schavot wordt gevoerd; ik weet nog niet precies waar, maar ik zal er zijn en uw dochtertje in mijn armen houden, opdat zij den laats ten afscheids groet van haar arme moeder moge ontvan gen." De ongelukkige gevangene sprong op van vreugde en verborg haastig het briefje, dat haar die blijde boodschap bracht, on der haar kleederen, want juist trad Lo thringer op haar toe. Daar zij reeds de absolutie had ontvangen van een priester, die den burgereed geweigerd had, wees mevrouw De Perducy zijn hijstand af. Op een teeken van Sanson trad zijn helper Dosmorets op haar toe, wees de jonge vrouw een 2itplaats en zette een mand naast haar neer. Toen hij vervolgens den doek oplichtt?, die den inhoud der mand bedekte, zag ze tot haar grooten schrik blonde, bruine en witte haarlokken daar door elkancLr liggen, en weldra w:^ ock haar eigen schoon haar onder de schaar van den beulsknecht gevallen. Zij wendde de ogen af en poogde haar gedacluen te bepalen bij de onverwachte tijding, dat zij het geluk zou hebben haar kind nog eens to zien. Wat een troost in haar lijden! Wat een zalige bezigheid, op dien vreeselijken tocht, onder het gehuil der woeste menigte, de oogen naar omhoog te kunnen richten m%t de zekerheid, haar kind daar te zullen zien. En hoeveel min der afschrikwekkend zou de dood zijn, als zij hem te gemoet kon gaan met het beeld van 'haar kind voor oogen Plotseling hoorde zij achter zich spre ken, en een gedcolto van het gesprek, dat zo daar opving, deed haar de haren to berge rijzen vr -1 schrik cn afschuw. Een der spionnen was aan het woord en vertelde op cynischen toon „Och, tegenwoordig maak ik me niet moe meer om de verdachten in alle hoe ken van Parijs op te sporen. Ik volg een voudig de karren, waarop de veroordeel den naar het schavot worden gevoerd; ah zij het hcofd omwenden of de oogen op heffen, let ik maar op, wat er te zien is in de richting, waarheen ze kijken. Bijna allen hebben ze vrienden of bloedverwan ten, die, heimelijk gewaarschuwd, voor een venster of op een balkon wachten, om den veroordeelden een laatste afscheid too te wenken. Niet mc:r dan een gebaar, er-n glimlach of het opslaan der oogen is meestal do afscheidsgroet der gevangenen, maar voor mij is dat voldoende. Richten zij zich tot iemand uit do menigte, dan zie ik dadelijk, wie met hen in verstand houding staan, grijp ze bij den kraag en arresteer ze. Wendt de gevangene zich naar een huis of balkon, dan snel ik het huis binnen en sla mijn slag. Zelden vergis ik mij, en zoo maak ik dubbele winst, met veel minder moeite." Bij die wreede woorden, die al haar hoop dreigden te vernietigen, erger nog, die een afscheidsgroet levensgevaarlijk maakten, voelde mevrouw De Perducy haar moed bezwijken en als verdoofd leunde ze tegen den muur, onverschillig voor alles, behalve voor die ééne gedachte: dat zelfs in het uur der terechtstelling, aan den voet vkn het schavot, deze spion haar zou bewaken, en dat óén blik, óón laatste glim lach tegen haar kind het dooavonnis zou beteekenen voor die onschuldige kleine I „Burgeres, wij vertrekken 1" klonk het ruw. Zij stond op, liet zioh de handen hinden en als in een droom volgde zij haar ge leiders. De hekken der gevangenis gingen open en zij besteeg met eenige anderen dc vreeselijke 1: -, die haar naar de guil lotine zou voeren. De beul gaf een tee ken, cn de sombere stoet, begeleid door gendarmen ta paard en nationale garden, zette zich in lx.weging. In de open lucht herstelde mevrouw De Perducy zich. Zij sloeg de oogen op en zag den spion vlak voor haar: als een valk loerde hij op zijn prooi. Zij rilde op nieuw. Ik moet de oogen niet opslaan, dacht ze; ik meet niet trachten mijn lief kind nog een laatste maal te zien. Wat zou er met haar en met de goede Marianne geschie den, als zij gevangengenomci werden? Als ik ze zie, zal ik mij niet kunnen beheer- schen. De minste beweging zou mij verra den en deze man hier, die zijn oogen geen oosrenblik van mii afcreweml houdt, zou voor mijn oogen die twee daarboven weg sleuren nog vóór ze de tranen uit haar oogen hadden gewischt. De stoet was thans in de lange avenue gekomen, aan Het einde waarvan het scha vot zich dreigend verhic.. Voortdurend werd nu het gevaar grooter; voortdurend voelde zij do cogen van den spion op zich gericht, en onwillekeurig maakte ze efcn beweging, om haar gelaat in de geboeide handen te verbergen. Toen boog ze het hoofd en vestigde haar blikken onafgebro ken op den bodem van de kar. Do menigte brulde: „Zij is bang! Zij is bang 1" Zij dacht lij ziclizclv:: „Ja zeker, ik ben bang, want als ik het li durf opheffen, stort ik mijn kind en de oude Marianne in het ongeluk. Wat zullen zij van mij ickuken, als ik niet eens opzie en voorbijga zonder haar vaar wel te zeggen? Als ze r-'j maar niet roe pen 1" Zij dacht ook: „Misschien ben ik ze al voorbij. Of mis schien zoekei op dit oogenblik juist de oogen van mijn kind haar arme móeder Het kostte liaae de grootste inspanning L "Mggggggg het hoofd naar beneden gericht te houden en toch moest het, want nog steeds was de spion in haar onmiddellijke nabijheid. Eindelijk hield de kar plotseling stil en op ruwen, bevelenden toon riep de beul haar toe: „Burgeres, stap uit." Ze stond aan den voet van het schavot. Nu richtte ze zich op en zag tot haar groote verlichting het teleurgesteld gelaat van den spion, die blijkbaar zich in zijn verwachting bedrogen zag. Hij heeft zijn premie verloten, dacht ze. En met gerust hart ging ze den dood te gemoet, legde het hoofd op het blok en ontving den doodelijken slag. En nog in den dood was haar gelaat geteekend door een glimlach van gerust heid, dat ze door het heldhaftig offer de haren had gered. Is de vrouw de mindere of de meerdere van denman? Beantwoord door een Fransche feministe.) De man acht zich de meerdere van de vrouwdit is een van de meest geliefde snoeverijen vau het wezen, dat zich beschei den den Koning der Schepping noemt zonder overigens tc weten, wat eigenlijk de Schep ping is of, eenvoudiger, wat de stof is, die hem omringt, en de stof, waarvan hij ge maakt is. En al lachen nu Lombroso en al de anti feministen over naïveteit, ik ben zoo ver ge komen van tc meenen dat de vrouw de meerdere is van den man in de oogen der Natuur. Men zal zeggen, dat ik preek voor mijn parochie, en hiertegen heb ik niets in tc brengen. Als vrouw strijd ik voor de vrouw. Ik heb geen andere redenen in het midden te brengen dan die aan het gevoel zijn ont leend. Door mijn dageb'jksche studiën ben ik sinds langen tijd in de gelegenheid, de han den van mannen en vrouwen te onderzoeken, van lediglcopende en van arbeidzame vrou wen, van vrouwen uit allerlei stand en van allerlei natie. Ik heb in de handen der vrouwen in het algemeen nooit teckenen van minderheid ontdekt, noch die van bepaalde meerderheid ia de handen der mannen. Beiden geven de zelfde mengeling te aanschouwen van deug den en gebreken, van gelukkige neigingen, van een gunstigen aanleg en ook van gevaar lijke en verderflijke gezindheden. Er zijn zwakken, onvolkomenen, minderwaardigen onder de sterkere sekse en in grooter aan tal dan onder de zwakkere. De vrouwen zijn verwonderlijk vatbaar voor een hooge verstandelijke ontwikkeling, en tot nog hooger graad van ontwikkeling weten zij haar zedelijken moed op te voe ren. De eerste dezer gaven maakt ze tot de gelijken van den man, de tweede tot zijn meerdere; zij kunnen beter dan de arme Koning der Schepping lichaamslijden en de bepr«>evingen des levens doorstaan. Bewijzen heb ik daarvoor niet aan te voeren, men heeft ze in zijn omgeving voor het grijpen. Zij zijn dus sterker dan de mannen, zijn meer waard dan dezen. De man schept dik wijls hoogst moeilijke en smartelijke toestan. den, waar een verstandige vrouw vol toewij ding den vrede van het gezin weet tc be waren en te versterken. Hij vernielt, 2i> bouwt op. Wat verwijten dan de anti-feministen aan onze sekse? Waarop gronden zij hun mee ning betreffende onze minderheid? Op onzen lichaamsbouw, die, als zij de waarheid hebben, klaarblijkelijk achter staat bij dien der mannen. De borstkas der vrouw is nauwer dan die van den man, h^ar hart kleiner, het gewicht van haar hersenen geringer. Daaraan ont breken eenige grammen, en dit worat d.an als een gebrek beschouwd, dat de minder heid der vrouw op afdoende wijze in het licht stelt. Wij hebben minder stevige spie ren, en zouden geen huizen kunnen bouwen, g.,.:n aardwerk kunnen uitvoeren, geen zware planken of balken kunnen tillen. Wat de spierkracht betreft, staat zelfs de man verre achter bij den olifant, den buffel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 10