N2. 13900 DSBeSEd: 17 Juni 1905. Wie zijn kinderen liefheeft.... Frits sloop om. den hoek van het huis en verdween achter het ketelhuis. „Frits!" riep in liet huis een barsche stem. oen antwoord. Frits," dreunde het nogmaals. De geroepene, die bij den eersten roep ineengekrompen was, verborg zich voorzich tig en dook neer achter vie stoffige hout- stellages. De vader met een rijzweep in de hand kwam naar buiten. „Heb je Frits niet gezien?" vroeg hij het dienstmeisje, dat op de plaats werk zaamheden verrichtte. „Die is, geloof ik, de voordeur uitge gaan," loog Christine. „Zoo, zoo, roep den koetsier 1" D© koetsier Karei kwam. „Span 'de bruinen in. Wij moeten naar de stad. Binnen het halfuur moet je voor- De fabrikant KI in-^-horn ging, zich met zijn rijzweep tegen zijn broek kloppend, we der het huis binnen en ontmoette zijn vrouw. „Wil je mij even Dij het kleeden hel pen?" vroeg hij, terwijl hij de slaapkamer binnentrad. „Is: moet direct naar de stad rijden. Ik ben als lid van de jury door de rechtbank opgeroepen. Ik dacht nog vrij te kunnen komen wegens dringende bezig heden, doch het gelukte niet. Het stuit mij tegen de borst, misdadi gers te moeten veroordeelen. Trouwens, wij hebben zelf een misdadiger in huis." „Maar hoe bedoel je dat?" zeide me vrouw Sophie verschrikt. „Het is zoo, Sophie. Je verwend zoon tje Frits st -t op het punt, een dieven- loopbaan te beginnen." „Maar Eugen „Verwonder je maarHet is een schande zulk een brief thuis te krijgen." „Wat voor een brief dan?" „Onze buurman Fellhammer schrijft mij, dat hij onzen Frits met nog twee bengels 'gisteravond op heeterdaad betrapt heeft bij het perenstelen. Frits zat op den muur, plukte de peren en wierp ze zijn handlan gers toe. Eerst had Fellhammer het plan, .er de politie mee in kennis te stellen, hoor je, de politie maar hij besloot, ter wille van mij, van dezen stap af te zien. Hij verwacht echter, dat ik Frits voorbeel dig zal straffen." „Hoe is het mogelijk?" „Ja, zeg dat wel, hoe is liet mogelijk, terwijl Frits toch in onzen tuin honderd vruohtboomen ter beschikking staan. Het is alleen de zucht tot stelen, die hem er toe bracht. Zoo ver ben je nu met je ver troetelen gekomen, SophieAls dief wordt onze zoon gebrandmerkt. Ik kook van woede. Wanneer ik den bengel zooeven in ,handen gekregen had, zou hij er van ge lust hebben. Maar uitstel is nog geen afstel. Vanavond moet Frits bij mij komen, versta je, Sophie?" „Ja! Maalr ik smeek je, Eugien, sla bem niet te erg. Die perengeschiedenis is slechts een kwajongensstreek. Frits is niet slecht". „Alweer dat vertroetelen van je. Neen! Ditmaal komt liij er niet gemakkelijk af. Dat verzeker ik jel" Het rijtuig met Karei op den bok en den fabrikant Klingenbom binnen in reed weg. Terstond gluurde een blonde jon genskop door de deur van het ketelhuis. „Is Papa weg?" vroeg hij aan het dienst meisje Christine. „Ja, nu, je moogt blij wezen, dat ik je niet verraden heb. Want 'daar broeide wat." Frits knikte. Snel liep hij het huis bin nen en luisterde aan de deur van de woon kamer. Daarbinnen schreide mama. De kleine man weid vuurrood. Met hangende armen -stond hij daar. Eindelijk besloot hij •de deur te openen en liep op rijn moeder toe. De goede ziel sloot hem in haar ar men. „Frits, Frits, wat doe je mij een verdriet aan 1" klaagde rij. „Gestolen heb je! Denk eens aan, gestolen! Die steelt, komt in het tuchthuis 1" „Ik zal het nimmer meer doen, Mama," verzekerde F rite. De moeder kuste haar lieveling op het voorhoofd. Den geheeien voormiddag zat Frits, doordrongen van zijn slechtheid, stil bij het venster. Plo'.riing kwam er leven in hem. Bij liep door de gang naar een ach terkamer en zocht daar in ouden rommel. H:j wierp den gehaten staanden boord af en verwisselde zijn nieuwe matrozenblouse met een afgedankt jasje. Hij wachtte het oogenblik af, dat er zich niemand in de gang bevond, en liep op een draf het huis uit naar het station. Met ernstig gezicht zat de fabrikant Klingenbom in de jurybank. Het geval, waarover hij geroepen was te oordeelen, was juist geschikt booze gedachten in hem to doen opkomen. Een jonge man zat wegens verduistering op het bankje der beschuldigden. Het bleek, dat hij van zeer goede familie was. Daar het de eerste maal was, dat hij te rechtstond, hoorde de voorzitter hem tot in de kleinste bijzonderheden uit over zijn vroeger leven en zijn opvoeding. Het scheen den rechter, die medelijden had met den gevallene, te do n te zijn om een verklaring tc vinden voor liet feit, dat een mensch van ontwikkeling en opvoeding tot zulk een daad gekomen was. „Heeft uw vader u dan nooit gestraft voor die kwajongensstreken?" weerklonken de woorden van den rechter door de zaal. „Neen 1" was heb antwoord, „mijn vader was te goed." „Nooit bestraft?" bromde de rechter. Meer tot de juryleden - ewend, sprak de ervaren jurist langziam en met nadruk: „Wie zijn kinderen liefheeft, kastijdt ze." Deze woorden troffen den fabrikant Klingenbom als een vuistslag in het ge zicht. Ze woelden in rijn hart. Zijn Frite was een dief. En die daar in het bankje van beschuldigden was ook een dief. Hij zag reeds rijn lieveling op liet zondaars bankje. Hij had zijn eenigen jongen, rijn twaalfjarigen Frits, toch zoo zielslief. En hij zeide tot zichzelf: „Je moet meedoogen- loos straffen. Juist omdat je je zoon lief- hebt, moet je er onbarmhartig op los slaan. Het zal je groen en geed voor de oog en worden, Frits 1" Dat hielp misschien nog; het was mis schien nog niet te laatAf en toe had hij, niettegenstaande zijn vrouw er zich telkens tegen verzette, ook reeds geslagen. Hij kneep rijn sterke hand dicht, alsof hij de rijzweep omknelde en deze door de lucht liet suizen. In het vervolg zou zijn Frits de lust tot dergelijke streken wel vergaan. Frits zat des avonds bij de tafel en gaf zich moeite op een blad papier, dat hij-uit een schoolschrift gescheurd had, een brief te schrijven. „Beste meneer FeUhammer! Ik heb van uw boom tien peren gebaald. Dat is slecht van mij. Ik heb er berouw over en vraag u om vergiffenis. Mama heeft erg geschreid. Dat heeft mij pijn gedaan. Yeel meer pijn, dan wanneer Papa mij slaat. Klappen doen mij in het geheel geen pijn en ik ben er ook niet bang voor. Ik ben nergens hang voor. Maar de schande, geslagen te worden, maakt, mij ongelukkig. Papa zeide, toen hij mij voor een paar weken eens sloeg: „Je hebt geen eergevoel!" Wist hij maar eens, hoe ik mij toen geschaamd Heb Ziet u, meneer, Willem, Frans en ik stonden bij uw tuinmuur en zagen die gxoo- te peren 'daarboven hangen. „Je kunt er niet opklimmen," zei Wil lem tot Frans. „Neen," zeide deze. „En jij evenmin," zeide Willem gering schattend, tegen mij. Hij kan namelijk het beste van ons drieën klimmen. Ik ant woordde: „Ik kan het toch wel!" Willem en Frans lachten mij uit. Dat ergerde mij. De muur is oud, zooals u weet, en heeft vele gaten. Ik begon er boven op te klimmen. Ik was spoedig boven en begon de peren te plukken en wierp ze naar beneden. Toen is u gekomen. Het overige weet u, Mijnheerik heb u bestolen. En op stelen staat tuchthuisstraf, zegt Mama. Dat heeft mij verschrikkelijk d gedaan. Van middag ben ik stilletjes naar het station geloopen. Wanneer er treinen aankomen, weet u, komen er ook altijd reizigers, die pakjes te dragen hebben. Voor zoo'n rei ziger heb ik den koffer gedragen. Ik zeg u, Mijnheer, ik kon hem bijna niet dra gen. Ik heb de tanden op elkaar geklemd en heb volgehouden. Toen kreeg ik twintig pfennige. Dit geld doe ik ook in dezen hrief on verzoek u het geld als schade vergoeding voor de gestolen peren aan tc nemen, opdat ik in uw oogen niet langer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 9