tfo. 13S87. LEIDSCH DAGBLAD, WOEfMSDAC 31 MEI. DERDE BLAD. Anno 1905. RUBBIEK VOOR DE JEUGD. ANNEKE. FEUILLETON, I>e Banneling-, De Rechter- en de Linkerhand. Anekdoten. Nieuwe Raadsels. Als kinderen bewoondon wij een lachend dorp in do provincie Utrecht en wij had den nog nooit iets van de buitenwereld aanschouwd, toen de vreugdemare ons be reikte, dat wij voor het eerst de grijze bis schopsstad zouden bezoeken. Onze moeder moest daar een bezoek afleggen aan een familie, die een zoontje van onzen leeftijd had. Wij zouden dus samen kunnen spe len. Het was alles even verrukkelijk. Wij hadden nauwelijks het geduld den grooten dag af to wachten. Maar hij brak toch eindelijk aan; wij ge noten veel onderweg en alles ging goed, tot wij bij do vrienden onzer moeder aan kwamen cn kennis maakten met Edward, hun veel bel ovenden zoon, een kleinen poch hans van elf jaren, reeds gekleed als een heer cn met de diepste minachting neer ziende op ons, buitenkinderen," zooals hij ons noemoe, zoodra hij zich met ons alleen bevond. Dat neemt niet weg, dat het heerschap zich wel verwaardigde ons mede te deelen, dat hij to knap was voor con der Stichtsohe scholen cn daarom nog en kel aan huis met een meester alles repe teerde wat hij al wist. Hij zou later eerste minuter worden. Iets minders verkoos hij niet. Hij was zeer zeker eon professor ia de kunst van kwellen; want om het zeerst verlangden wij al 6poedig naar ons dorp. Ik zag hem twintig jaar later weder. Hij was to dom geweest voi r eenige ordente- lijko betrekking; hij had na den dood zijner ouders in één jaar hun erfdeel opgemaakt en dc fat van vroeger liep rond in een versleten jasjo vol vlekken. Wij kregen zoo zeer medelijden met hem, dat wij hem een paar maal ten eten vroegen, maar ondanks zijn armoedig pakjo, begon zijn gobluf weer, zoodat wij hem aan eigen hoogmoed overlieten. Sedert heeft het leven mij geleerd, dat opgeblazenheid altijd een teeiken van on kunde isclat waarlijk knappe kinderen en mcnschen heel eenvoudig, heel nederig zijn, begrijpende, hoe weinig zelf6 de groot st© wijze nog weet; maar dan ook stil en ijverig voortgaande met leeren, niet enkel in do schooljaren, maar heel het bestaan door en zulke kinderen komen ook vooruit. Zij hebben geon drukte gemaakt, nooit ge zocht de aandacht te trekken; maar hun meesters hadden reeds het oog op hen en op zekeren dag vernemen wij, dat zij het ver in het leven hebben gobracht, zonder ooit beweging te hebben gemaakt. Laat ons eenvoudig zijn. Er zijn er ge noeg, die leven voor ziohzelf maken, zoncfor ooit iets goede uit to voeren 1 Dezer dagen zag ik een burgervrouwtje grafwaarts dragen. Zij had geen bloedver wanten, was slechts een gewezen dienstbode en oud, maar zij had een heelen stoet, die haar volgdo en op haar kist rustten een me. trigte voorjaarsbloemen. Onder de menigt* waren er velen die weenden. En toch... toen .waren er, die wisten dat oude Anneke een maal in de gevangenis had gezeten en dat nog wel drie jaar Ziehier hoe dat gebourd s. Toen zij, na een cholera-epidemi© als w^go was achterge bleven, had een rijke dame uit de buurt zich over haar ontfermd, haar als twaalfjarig meisje in huis genomen en met onverander lijke goedheid behandeld ^n haar tot een uit stekende dienstbode opgeleid. Zij was daar reeds negen jaar en had nooit Anders dan reden tot tevredenheid gegeven, toen er op een nacht bij haar meesteres werd ingebroken. De secretaire waarin deze steeds haar losse geld wegborg, was geopend en daaruit een groote 6om ontvreemd. De po litie ontdekte al spoedig, dat het misdrijf door iemand uit de onmiddellijke omgeving 'der oude dame moest zijn gepleegd; men had een geheir i lad-> ontsloten, die geen vreem den dief in het oog gevallen kon zijn en alles ,wees cr op dat een der huisgenooten de 68) „Weet hij dan niet, dat de bedoelde dame hem reeds vroeger haar hart geschonken heeft?" „Neen antwoordde zij, buiten het bereik ,van zijn blik meer moed vindende. „Niet?" vroeg Olfers zeer verlegen. „Zij heeft hom nooiC het minste bewijs daarvan gegeven." „O, arme vrouw I Dan ij zij misschien be vreesd dat haar genegenheid niet beant woord wordt?" Olga Petrowna verroerde zich niet en 01- gers L-ng voort, nadat hij tevergeefs op antwoord gewacht had: „Zij is dus overtuigd, dat de arme drom mel het nooit gewaagd Hééft, zijn oogen tot haar op te slaan, niet waar?" Weder sprak de Vorstin geen woord. Toen 'deod hij een vermetelen stap, door zich op eenmaal tegenover haar te plaatsen cn zag een bijna schalksch lachen om haar lippen zweven. „Olga trowna", bad hij op een toon, die haar hart won, „begrijpt ge d. n niet, dat ik alles weten moet, om mijn zending goed te kunnen volbrengen?" Toen hief zij vastberaden het schoone hoofd omhoog en liep naar de deur van de naaste kamer. „Wacht even, als 't je belieft." In een oogenblik was zij weder terug en reikte hem een blaadje papier over, ge seheurd, met inktvlekken bemorst, geheel en al met .woorden en zinnen beschreven, die schuldige moest wezen. De verdenking der justitie viel aanstonds op Anneke, ofschoon haar meesteres haar hardnekkig verdedigde, maar moest toegeven, dat haar houding al heel vreemd was. Zij beefde onophoudelijk haar gelaat was geheel ontdaan, zij zag er werkelijk uit als een schuldige en bij de huiszoeking vond men een breekijzer op haar kamer verborgen. Zij ontkende niet en werd veroordeeld. In de gevangenis gedroeg zij zich voor beeldig. Toen zij die verliet, doorworstelde zij langen tijd, zelfs jaren, van ontzettende armoede, maar, eindelijk, op een dag ont ving zij bezoek van een notaris, die haar lang had gezocht en haar mededeelde, dat zij vijftig duizend gulden had geërfd van haar meesteres. Deze was gestorven, na te vergeefs getracht te hebben haar op te sporen. Haar eenige zoon had haar een jaar te voren op zijn sterfbed bekend, dat hij den diefstal had gepleegd. Het dienst meisje had hem betrapt en hem het ijzer ontruktMaar zij had gezwegen, om haar weldoenster droefheid te besparen. En toen zij haar erfenis ontving, bleef Anneke de nederige, die zij altijd was ge weest, betrok twee eenvoudige kamertjes en verdeelde bijna al haar geld onder de armen, was zij voor allen een steun, een vraagbaak een zuster. Daarom volgden zoovelen haar grafwaarts, al vertelde zij hun nooit haaf getfcim. Is de voorrang, dien men aan de rech terhand sohenkt een gevolg der natuurwet of der gewoonte? Men heeft geheel verschillende antwoor den op deze vraag gegeven. De omstandig heid, dat allo volkeren dezen voorrang erkennen, is zeker een sterk bewijs van een- natuurregelinghoe ware anders zulk een overeenstemming onder alle volken te ver klaren? De Chineezen en eenige andere na tiën, zien wel is waar do linkerzijde als de eervolste aan, maar nog geen volk heeft aan het gebruik van de linkerhand voor practische doeleinden de voorüeur gegeven. Tegen dezen natuurlijken voorrang der rechterhand heeft men o.a. ingebracht, dat, zoo deze inderdaad bestond, men hetzelfde bij de dieren zou moeten vinden. Do paarden, ossen en andere dieren zijn rechts niet sterker dan links en zelfs nemen apen, eekhoorntjes en papegaaien hun voedsel liever met den linker- dan met den rechterpoot aan. Daarentegen kan men aanvooren, dat do bijzondere bestemming van den mensch ook een andere inrichting van zijn ledematen vereischte, dan die, welke bij dieren be staat. Dc voorstanders van de linkerhand schrijven haar linkshei J slechts toe aan haar weinigo opleidh-^ van j^ngsaf. „Wij zijn tweelingzusters", zegt Benjamin Franklin, de linkerhand sprekend invoe rend, „en de oogen der menschen kuDncn mekaar niet beter gelijken, nog in beter overeenstemming met elkaar leven dan wij beiden, maar do partijdigheid onzer ouders heeft een krenkend onderscheid tusschen ons gemaakt. „Van mijn prilste jeugd heeft men mij go- leex mijn zuster aan te zien als een hooger wezen. Ik moest opgroeien zonder eenige opvoeding, terwijl voor haar niets gespaard werd. Zij is in schrijven, in muziek, in rekenen, in handwerken onderwezen, maar zoo ik mij verstoutte potlood, pen of naald aan te raken, werd ik streng berispt, gd dikwijls geslagen, omdat ik voor onge schikt en onhandig gehouden werd. Het is wel waar, dat mijn zuster mij soms tot hulp nam bij sommige werkzaamheden, maar dan was zij de aanvoerster en riep mij alleen, wanneer zij mij noodig had, of om mij aan haar zijde tovertooncn. De EDgelsche ontleedkundige Bell heeft echter de zaak op onomstootelijke gronden beslist, daar volgens zijn opmerking de geheele rechterzijde des lichaams onder scheiden is van de linkerzijde en zoowel wat de spierkracht als de levensvatbaarheid betreft, sterker ontwikkeld is, zooals men van de kleer- en schoenmakers hooren kan I die eigenschap strekt zich uit over de ge- door en over elkander stonden, deels door gehaald, rboterd en tusschen gevoegd; kort om, zóó ongeregeld, dat de blik van den lezer er niet goed wijs uit kon worden. „Leeszei do Olga toen zij het eenigszins verwonderde gelaat van Olfers opmerkte, waarmede doze het verwarde gekrabbel on der de oogen kreeg. Zij word weder bloed rood en deed moeite hem te ontwijken. Ol fers ging naar het raam en zocht het zonder linge schrift te ontcijferen. Spoedig begon hij hartelijk te lachen. Hij zag, dat het het eerste ontwerp van een twaalfregelig gedicht was, dat een gloeiende liefdesbekentenis be vatte. Aon wie dit dwepend gelegenheidsge dicht was gewijd, kon hij spoedig uit dc beginletters dor twaalf regels ontdekken die, bij elkander gevoegd, den naam van Olga Petrowna aanduidden. „Hoe kwaamt gij aan dit naamvers?" „Ik vond het in het bureau van vorst Leo Nicolajewitsch op den morgen na zijn dood cn wel bij dezelfde lijst van gedeporteerden, waarvan ik gesproken heb. Murawin heeft dit papiertje klaarblijkelijk zeer zorgvuldig bewaard en als gij het om keert, zult gij van zijn hand een notitie met potlood ontdekken, ongetwijfeld waarop hij dit gedichtje ontde-o heeft onder de geschrif ten van zijn secretaris Koloff. Het is Ko- loffs handschrift; de lichtzinnige was mis schien van meening het stukjj papier reeds lang vernietigd tc hebben." „Natuurlijk! Had hij kunnen denken dat deze uitstorting van zijn hart in handen van zijn gebieder gekomen was, dan zou hem zijn plotseling ontslag niet zoo raadselachtig voorgekomen zijn, als hij mij toen verklaard heeft. Ik mag dus dit bewijsstuK bewaren om het hem voor te leggen, wanneer hij het niet zou wagen, het gevoelen, dat hij cr in uit heele inrichting ran de rechterzijde en ziekten treft men meer link6 dan rechts aan Balletdansers maken de moeilijkste kunstoD met den rechtervoet cn moeten den linker voet dubbel oefenen, juist, omdat hij zwak- j ker is dan de rechtervoet, om bij hun ver tooningen niet ongeoefend te sohijnen- Gaan we achter iemand, dan zullen we zel den opmerken, dat hij een gelijkmatige be weging heeft en dat de linkervoet niet zoo coed vooruitstapt als de rechtervoet en dat de teen.n yan dezen meer naar binnen staan dan bij genen. Bij den eigenaardigen elastischen gang der vrouwen komen gebre ken van den linkervoet eerder dan bij do mannen te voorschijn. Geen knaap hinkt op den linkervoet, als hij niet links is. De rui ter zet den linkervoet in den stijgbeugel en werkt zioh met den rechtervoet op het paard. De natuurlijke bouw van het lichaam geeft aan de rechterhand dus een voor rang, dio niet willekeurig is. Wie links i9, voelt alle voorrechten van dezo eigenaardigheid van fiet openen eener deur tot aan het losschuiven yan een pen- nemes. In den val geloopen. „Ik vind Saunders het gierigste wezen op aarde 1" riep Daisy, haar hoed pp de tafel der leerkamer gooiende. J averklaarde George. Te denken dat hij al die planten en bloembollen in de serre heeft en ons nog geen pakje zaad voor onze tuintjes wil geven 1 En het helpt ook niet, of wij er mama al om vragen, zeide Betsy klagend, want zij zegt maar dat men Saunders met rust moet laten en dat, als wij bloemen voor onze tuintjes willen hebben, wij ons zakgeld moe ten opsparen voor zaad Ons zakgeld opspaxen, om zaad te koopen, George stoof letterlijk op van verontwaar diging, als die oudo vrek een serre vol mot planten en dingen hoeft Och, hij is eenvoudig te akolig gierig, om iets te doen riep Daisy. En dat komt alleen maar, omdat hij niot kan uitstaan, dat wij zelf tuintjes hebben. Ik weet er alles van I Ik denk dat, wannoer menschen oud wor den en rheumatiekerig zooals Saunders, zij van zelf onwillig worden, merkt© Betsy op, maar ik vind ook dat hij ons waarlijk wel wat zaad mocht geven, als hij toch heel goed woet, dat er niets dan onkruid in onze tuintjes staat, voegde zij or bedroefd bij. Eenige oogcnblikkcn heerschte or stilte Li de leerkamor en toen zoide Qoorge op eens Oik woct er wat op Wat dan riepen Betsy en Daisy als in een adem uit. Niets meer of minder dan een prachtig middel om zaa- voor onze tuinen te krijgen en meteen Saunders zijn gierigheid betaald te zetten. Ohijgden dc kleine meisjes opgewonden, vertol ons eens wat het is I Nu dan, begon Uecrge, toen ik van mor» gon in het tuinhuis kwam, zag ik drie kleiao witte pakjes zaad op de middelste plank lig gen en toen ik zo opnam, om te zien wat er in zat, zeide do oude Saunders: Dat is een bijzonder soort zaad, jongeheer, dat ik mor genochtend voor het cn-oijt in den tuin ga zaaien. Ja, en verder! viel Daisy hem ongeduldig in dc rede. Nu, ging George voort, ik ben zeker, dat wij wol wat ontuig, zooals mosterd- en sterrekerszaad kunne.krijgen, dat stoppen we precies in zulke pakjes, als u.e in het tuinhuis en verruilen die voor het echte zaad voor onze tuinc en... OGeorge, wat een heerlijk donkbeeld 1 riop Betsy verrukt uit. Wat zal Saunders gefopt zijn l Ja, en hij zal razend wezen, als hij bij ons, in plaats van mosterd en sterrekers, beelderige bloemen op ziet komenlaohtc Daisy. En hij is daarbij zoo bijziende, dat hij nooit het verschil zal opmerken onder het zaaien, zeide George. Zoodra het middagmaal was afgoloopon, begaf het uriotal zich naar het dorp, om mosterd- en sterrekerszaad tc koopen en sprak, mij mondeling Is bekennen?" „Doe wat u goed dunkt, Oscar Gawirlo- witsch !"zei Olga Petrowna-, na eenig dralen, terwijl zij hem dc hand toestak. „Ik ben overtuigd, aat gij uw doel zult bereiken en ik mij aan geen meer welmeenendon vriend kan toevertrouwen." XIV. Twee dagen later was Olfers inderdaacf op weg naar Rusland, weder onder een vreemden naam. Door tusschenkomst van dr. Clovery, die zich intusschen hield alsof hij niets van het doel dier rois wist, was hij in het bezit van de noodigo papieren gekomen. Dezen keer mooet bij dus geheel ala Engelsch onderdaan over de Russische grenzen trek ken. De advocaat had bovendien op zich go- nomen gedurende Oscars afwezigheid het oc trooi op diens uitvinding te verkrijgen, waarop dezo al zijn hoop stelde. Olfers was te Moskou aangekomen, niet weinig verwonderd, dat het hem zoo gemak kelijk was gevallen het eerste deel zijner zen ding te vervullen. De naam Gregor Dimi- trijewitsch Koloff stond zoo openlijk in het adresboek, alsof die nooit de oplettendheid der politie toch zich getrokken had. Olfers ging reeds op den dag zijner aankomst het bescheiden kwartier van Koloff opzoeken. Een klein naambordje aan de deur zijner woning kondigde aan, dat d© heer Gregor Koloff tegen matigon pi-ijs onderricht gaf in het Duitsch, Fransch en Engelsch. Reeds de stadswijk liet vermoeden, dat het den ar men man niet gelukt was zich een zoo goed bestaan te verschaften, als waarvan hij in dertijd te Wilna zoo vol hoop gesproken had. De woning lag op een donkere plaats; de lat© namiddag bracht daar reeds een val© schemering. daarna maakte George zioh meester van de kostbare pakjes, waarop Saunders met eenigszins bevende hand Pensées, Boone bloesem en Anjelieren had geschreven en bracht ze in triomf naar de leerkamer. Dit zal beelderig zijn, als het opkomt in onze tuintjes! zeide Daisy opgetogen, bet pakje met boonebloesemzaa- opstekende, en er een, dat precies eender was, vullende met mosterdzaad. Ja, gichelde Betsy, en ik hoop, dat Saun ders zijn pakjes onder do salonramen zal zaaien, want daar zullen mosteru en ster rekers beelderig staan. Nu, merkte George op, onder het opne men der drie pas gereedgemaakte pakjes, mij dunkt, dat wij het den ouden Saunders dezen keer betaald hebben gezet ©n hem een3 flink voor den gek hielden. Nadat het pakje mosterdzaad, mot de noodigo opschriften netjes in het tuinhuis waren neergelegd, vertrok het trio jubelend, om het mooie zaad in hun zeer verwilder de tuintjes te zaaien. Den volgenden mprgen, zoodra het ont bijt was afgeloopen, stormden zij naar buiten en begroetten den ouden tuinman met een lachend: Gooden morgen, Saunders. Goeden morgen samen 1 antwoordde Saunders. En ben jelui vanmorgen al naar je tuintjes gaan zien"? Neen. Waarom zou dat? vroeg Betsy verbaasd. Wel, zeide Saunders, zich achter het oor krabbende. Ik ging er vanochtend vroeg wat bloemen voor jullie zaaien. Heb je bloemen in onze tuintjes ge zaaid? stamelde Daisy. Ja, hernam do tuinman, dat deod ik Maar och, die tuintjes van jullie moesten gsducht omgospit en gewied worden, voor dat ik er iets in zaaien kon. Het waren anjelieren, boonobloesem en pensées. Denkt er vooral aan, dat ze eiken avond begoten moeten wordenEn daar op verwijderde zich Saunders, het drietal geheel sprakeloos achterlatende. George was de eorste, die zijn stem her vond. Mij, dunkt, zeide hij op bittoren en eenigs zins onvasten toon, dat wij voor den gok werden gehouden cn niet de oude Saunders. Ooh I kreunde Daisy, dat ons plan daarop moe6t uitloopen Ja, jammerde Betsy, en al ons mooie bloemenzaad omgespit cn afschuwelijk mos- terzaad in de plaats I Hot was een treurig on zeer moedeloos trio, dat vijf minuten later voor de lessen naar binnen ging en van dien dag af sprak geen van driecn het woord „zaad" meer uit Saunders kan zich nog, tot op den huidi- gen dag, niet verklaren hoe zijn fraai bloe menzaad: pensées, anjelieren en boonebloe sem, toch met zooveel zorg gezaaid, als mos terd en sterrekers opkwam. (Ingez. door O. Rozier, te Leiden). Excuus. Een onderwijzer te Delft ontving het vol gende briefje: Mijnheer, noem mij niet kwalijk, dat Jan gisteren niet in school was; hij moest zijn tante begraven. Wij zullen zorgen, dat het niet weer gebeurt. (Den avond voor een zonsverduistering). Kleine Bertus: „Ia morgen die zonsver duistering waarvan Pa vertelde?" Mama; „Jawel, als je vandaag heel ge hoorzaam bent." (Ingez. door C. Lau, te Leiden). Meester: „In wolk jaargetijdo hebben de vruohtboomen het meest te lijden?" Jongen: „In den vacantictijd, meester." Verstrooid. Professor (tot iomand, dio hem komt spreken): „Doet u mij het genoegen en wacht oen vijf minuten; ik moet even een uur collogo gaan houden." Koloff was thuis en juist meteen vertaling bezig. Hij bracht den bezoeker in zijn werk kamer en wilde licht ontsteken. j horkendo Ülfers niet; natuurlijk! Een krachtige don kere baard omgaf diens gelaat, waarop do vergiftigde atmosfeer der loodmijncn, do luoht der modderige oei en eindelijk ook do tropische zon gedurende diens lange reis hun sporen hadden achtergelaten, terwijl zijn oogen weerspiegelden, wat zich in zijn hart gedurende dien tweejarigen beproe- vingstijd ontwikkeld had: edele mannelijk heid en energie. Eerst toen Olfers den onverschilligen toon van een vreemde rpgaf en met vroolijko hartelijkheid vroeg of hij dan werkelijk zoo verauderd was, gaf Koloff een kreet van verrassing en liet bijna de lamp vallen, dio hij aansteken wilde. Het scheen juist geen vroolijke kreet te zijn. „Olfers, Olfers 1" stamelde hij en vergat daarbij willekeurig of onwillekeurig het licht aan te stoken. „Gij komt uit het buitenland, uit Duitsch- land Gij hebt den terugkeer gewaagd in weerwil van... „In de eerste plaats kom ik uit Engeland. En verder, ja, dat kunt gij niet raden; het is misschien het beste, dat ik u al mijn lot- gevallen vertél van af het oogenblik, toen wij in Swensjany elkander verlieten. Gij hebt er mij toen mooi laten inloopen. Weet gij wel, dat ik voor de zonden heb moeten boeten, die men u eigenlijk ten laste legde?" Kololr vloog op. Ware het helder ii geweest, 'dan zou Olfors de grootste ont roering in zijn bleek gelaat hebben kunnen waarnemen. „En nu komt gij om rekenschap te eische. „O neen. Met hetgeen er tusschen ons ge beurd is, heb ik reeds afgerekend." (Ingez. door P. de Haas, te Leiden). Te Bar-lc-Duo liet onlangs do brandweer zich fotografeeren. Men had zich op schilderachtige wijze voor een muur ge schaard, maar niet gedet op Aen reusaoh- tig aanplakbiljet, zoodat boven do hoof den van h'et ^ozelsdhap het opschrift prijkte: „Tentoonstelling van vette var kens." (Ingez. door 0. Oudshoorn, te Leiden). Movrouw (tot knecht): „Ga eens spoe dig naar movrouw B. on zog, dat ik niot op visite kan -komen, omdat do meid en de heele familie ziek is, zoodat ik zolf moet koken." Knecht (tot mevrouw B.)Compliment van mevrouw on dat mevrouw niet op vi site kon komen, omdat do meid cn do healo familie ziek is, omdat movrouw etea heeft gekookt." (Ingez. door Jeano Hoogoveen, te Loi- den.) Oom: „Als hot too voort gaat, wordt Frankrijk nog weer eens con keizerrijk." Neefje: „Hoeral Dan krijgen we weer niouwo postzegels (Ingez. door Cornelia v. d. Veer, to Leiden.) Goedgevonden. Er was eons een man, die over wildo varen, maar hij had geen geld genoeg om den veerman to betalen. Do veerman, hiermee niet tevreden, zei: „Ik wil jo niot overzetten zonder geld." Nu, daar had do man golijk in. Maar, dio man, niet die veorman, kreog een goeden inval. Hij zeide: „Ik weet een raadsel, on olko pasagier, die het niet weet, gooit 0 centen in mijn pet." Nu, dat vonden cl© veerman en de passa giers goed. Jan zullen we dien man noe men. Jan nu begon: „Er was eens een man on dio wildo naar don overkant, maar daar hij niot zwommen kon, noch oenig geld had, om zich te laten overzetten^ zoo kon hij or niet over komen. Raadt jullio nu eens hoe hij er over kwam." Do monschen on de voerman net zoo goed kondon hot maar niot zeggon. Er wa nen een heelebocl mcnschon, dus, als zo 't niot wisten, had Jan een goed centje bij- olkaar. Nu, do menschen gaven hot p. Jan had zelf nog 5 centen. „Nu," zed Jan, „weten jullie hot niot?" ©n hij nam zijn pet van zijn hoofd on ging rond om het geld op to halen. „Nu," zoi Jan, „jullio weten het niet, ik ook niet, cn hij gooide zelf 6 centen er bij. Do veerman word betaald on nu waren zij aan den overkant, waar do menschen ex nog eens yoed over lachten. (Ingez. door Dik Noll te Leiden.) L Iets meer dan een bedraagt Zult gij door het woord berekenen En leest gij 't andersom, Hot zal een knol boteekenen. (Ingoz. door Anna Umbreit to Leiderdorp.) II. 1 en 2 gebruikt een landman. 8, 4, 5, 6 hoeft een iedor mensch. Mijn gehoel is een plaats in Noord-Hol land. (Ingez. door Gretha Kurrels to Leiden.) III. Bograven jongens- en meisjes namen. Ik kan Naarden niet vinden op de kaart. Ik zag een ar en daar zat con man in. Zij slaakte de bedevader, vergeef mij. Wie doet wat hij kan toont eon flink ka rakter. Een berenvel i3 aardig aJs bontje. De zon verlichtte alles hel en aan het strand was hot bijna te warm. Ik had aardigo vriendinnen. Opa, ulevel opeten, zeide de kleine Oato. Do vriendelijke toon van Olfers stelde den ander weer gerust. Hij zette zich op do ven- sterbanü neder met de handen op den rug. Toon hij nu het spaarzame daglicht achtor zich had, was er geen trek meer op zijn ge laat te zien. 01fei3 vertolde nu, hoe hij in Wirballen juist door dien pas, die hom er door had moeten helpen, was gearresteerd geworden. Door een snelle beweging van het hoofd had men Koloffs verwondering kun nen opmerken, maar hij sprak geen woord. Ook toonde hij in don loop van het verdere gesprek óf weinig belangstelling óf een zeer groote zolfbebecrsching. Olfers sloeg daarop weinig acht. Toen hij de ellende beschreef, die hij gedurende zijn gevangenschap had doorstaan, greep hem eon ontroering aan, die hem niet veroorloof de om zijn toehoorder aan te zien. Maar toen hij over dien nacht sprak, waarin hij voor de eerste maal begon te twijfelen, of hij wel werkelijk de moordenaar van graaf Ludeskoy was, toen verliet Koloff opeens zijn vensterbank en liep met vlugge schre den een paar malen door dc kamer. „Zonderling, zeer zonderlingzeide bij daarbij op geheel eigenaardigen toon tot zichzelven, waarin iets pijnlijks lag. „En nu hebt gij natuurlijk besloten, alles aan to wondeu, om u zekerheid tc verschaffen cn misschien nog meerdere bewijzen te vinden voor uw vermoeden...?" „Ja, dat is mijn vurig verlangen." „Maar waarom komt gij dan juist tot mij?" riep Koloff, plotseling staan blijvende met een zekere uitdagende houding, om die evenwel dadelijk met gesmoorde stem te verbeteren. „Ik bedoel naar Moskou, daar toch St.-Petersburg het tooncel van die ge beurtenis is geweest." (Wordt vtrvolffd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 9