tfo. 13S87.
LEIDSCH DAGBLAD, WOEfMSDAC 31 MEI. DERDE BLAD.
Anno 1905.
RUBBIEK VOOR DE JEUGD.
ANNEKE.
FEUILLETON,
I>e Banneling-,
De Rechter- en de Linkerhand.
Anekdoten.
Nieuwe Raadsels.
Als kinderen bewoondon wij een lachend
dorp in do provincie Utrecht en wij had
den nog nooit iets van de buitenwereld
aanschouwd, toen de vreugdemare ons be
reikte, dat wij voor het eerst de grijze bis
schopsstad zouden bezoeken. Onze moeder
moest daar een bezoek afleggen aan een
familie, die een zoontje van onzen leeftijd
had. Wij zouden dus samen kunnen spe
len. Het was alles even verrukkelijk. Wij
hadden nauwelijks het geduld den grooten
dag af to wachten.
Maar hij brak toch eindelijk aan; wij ge
noten veel onderweg en alles ging goed,
tot wij bij do vrienden onzer moeder aan
kwamen cn kennis maakten met Edward,
hun veel bel ovenden zoon, een kleinen poch
hans van elf jaren, reeds gekleed als een
heer cn met de diepste minachting neer
ziende op ons, buitenkinderen," zooals
hij ons noemoe, zoodra hij zich met ons
alleen bevond. Dat neemt niet weg, dat het
heerschap zich wel verwaardigde ons mede
te deelen, dat hij to knap was voor con
der Stichtsohe scholen cn daarom nog en
kel aan huis met een meester alles repe
teerde wat hij al wist. Hij zou later eerste
minuter worden. Iets minders verkoos hij
niet. Hij was zeer zeker eon professor ia
de kunst van kwellen; want om het zeerst
verlangden wij al 6poedig naar ons dorp.
Ik zag hem twintig jaar later weder. Hij
was to dom geweest voi r eenige ordente-
lijko betrekking; hij had na den dood zijner
ouders in één jaar hun erfdeel opgemaakt
en dc fat van vroeger liep rond in een
versleten jasjo vol vlekken. Wij kregen zoo
zeer medelijden met hem, dat wij hem een
paar maal ten eten vroegen, maar ondanks
zijn armoedig pakjo, begon zijn gobluf
weer, zoodat wij hem aan eigen hoogmoed
overlieten.
Sedert heeft het leven mij geleerd, dat
opgeblazenheid altijd een teeiken van on
kunde isclat waarlijk knappe kinderen
en mcnschen heel eenvoudig, heel nederig
zijn, begrijpende, hoe weinig zelf6 de groot
st© wijze nog weet; maar dan ook stil en
ijverig voortgaande met leeren, niet enkel
in do schooljaren, maar heel het bestaan
door en zulke kinderen komen ook vooruit.
Zij hebben geon drukte gemaakt, nooit ge
zocht de aandacht te trekken; maar hun
meesters hadden reeds het oog op hen en
op zekeren dag vernemen wij, dat zij het
ver in het leven hebben gobracht, zonder
ooit beweging te hebben gemaakt.
Laat ons eenvoudig zijn. Er zijn er ge
noeg, die leven voor ziohzelf maken, zoncfor
ooit iets goede uit to voeren 1
Dezer dagen zag ik een burgervrouwtje
grafwaarts dragen. Zij had geen bloedver
wanten, was slechts een gewezen dienstbode
en oud, maar zij had een heelen stoet, die
haar volgdo en op haar kist rustten een me.
trigte voorjaarsbloemen. Onder de menigt*
waren er velen die weenden. En toch... toen
.waren er, die wisten dat oude Anneke een
maal in de gevangenis had gezeten en dat
nog wel drie jaar
Ziehier hoe dat gebourd s. Toen zij, na
een cholera-epidemi© als w^go was achterge
bleven, had een rijke dame uit de buurt zich
over haar ontfermd, haar als twaalfjarig
meisje in huis genomen en met onverander
lijke goedheid behandeld ^n haar tot een uit
stekende dienstbode opgeleid.
Zij was daar reeds negen jaar en had nooit
Anders dan reden tot tevredenheid gegeven,
toen er op een nacht bij haar meesteres werd
ingebroken. De secretaire waarin deze steeds
haar losse geld wegborg, was geopend en
daaruit een groote 6om ontvreemd. De po
litie ontdekte al spoedig, dat het misdrijf
door iemand uit de onmiddellijke omgeving
'der oude dame moest zijn gepleegd; men had
een geheir i lad-> ontsloten, die geen vreem
den dief in het oog gevallen kon zijn en alles
,wees cr op dat een der huisgenooten de
68)
„Weet hij dan niet, dat de bedoelde dame
hem reeds vroeger haar hart geschonken
heeft?"
„Neen antwoordde zij, buiten het bereik
,van zijn blik meer moed vindende.
„Niet?" vroeg Olfers zeer verlegen.
„Zij heeft hom nooiC het minste bewijs
daarvan gegeven."
„O, arme vrouw I Dan ij zij misschien be
vreesd dat haar genegenheid niet beant
woord wordt?"
Olga Petrowna verroerde zich niet en 01-
gers L-ng voort, nadat hij tevergeefs op
antwoord gewacht had:
„Zij is dus overtuigd, dat de arme drom
mel het nooit gewaagd Hééft, zijn oogen tot
haar op te slaan, niet waar?"
Weder sprak de Vorstin geen woord. Toen
'deod hij een vermetelen stap, door zich op
eenmaal tegenover haar te plaatsen cn zag
een bijna schalksch lachen om haar lippen
zweven.
„Olga trowna", bad hij op een toon,
die haar hart won, „begrijpt ge d. n niet,
dat ik alles weten moet, om mijn zending
goed te kunnen volbrengen?"
Toen hief zij vastberaden het schoone
hoofd omhoog en liep naar de deur van de
naaste kamer.
„Wacht even, als 't je belieft."
In een oogenblik was zij weder terug en
reikte hem een blaadje papier over, ge
seheurd, met inktvlekken bemorst, geheel en
al met .woorden en zinnen beschreven, die
schuldige moest wezen. De verdenking der
justitie viel aanstonds op Anneke, ofschoon
haar meesteres haar hardnekkig verdedigde,
maar moest toegeven, dat haar houding al
heel vreemd was. Zij beefde onophoudelijk
haar gelaat was geheel ontdaan, zij zag er
werkelijk uit als een schuldige en bij de
huiszoeking vond men een breekijzer op
haar kamer verborgen. Zij ontkende niet en
werd veroordeeld.
In de gevangenis gedroeg zij zich voor
beeldig. Toen zij die verliet, doorworstelde
zij langen tijd, zelfs jaren, van ontzettende
armoede, maar, eindelijk, op een dag ont
ving zij bezoek van een notaris, die haar
lang had gezocht en haar mededeelde, dat
zij vijftig duizend gulden had geërfd van
haar meesteres. Deze was gestorven, na te
vergeefs getracht te hebben haar op
te sporen. Haar eenige zoon had haar een
jaar te voren op zijn sterfbed bekend, dat
hij den diefstal had gepleegd. Het dienst
meisje had hem betrapt en hem het ijzer
ontruktMaar zij had gezwegen, om
haar weldoenster droefheid te besparen.
En toen zij haar erfenis ontving, bleef
Anneke de nederige, die zij altijd was ge
weest, betrok twee eenvoudige kamertjes en
verdeelde bijna al haar geld onder de armen,
was zij voor allen een steun, een vraagbaak
een zuster. Daarom volgden zoovelen haar
grafwaarts, al vertelde zij hun nooit haaf
getfcim.
Is de voorrang, dien men aan de rech
terhand sohenkt een gevolg der natuurwet
of der gewoonte?
Men heeft geheel verschillende antwoor
den op deze vraag gegeven. De omstandig
heid, dat allo volkeren dezen voorrang
erkennen, is zeker een sterk bewijs van een-
natuurregelinghoe ware anders zulk een
overeenstemming onder alle volken te ver
klaren? De Chineezen en eenige andere na
tiën, zien wel is waar do linkerzijde als de
eervolste aan, maar nog geen volk heeft
aan het gebruik van de linkerhand voor
practische doeleinden de voorüeur gegeven.
Tegen dezen natuurlijken voorrang der
rechterhand heeft men o.a. ingebracht, dat,
zoo deze inderdaad bestond, men hetzelfde
bij de dieren zou moeten vinden.
Do paarden, ossen en andere dieren zijn
rechts niet sterker dan links en zelfs nemen
apen, eekhoorntjes en papegaaien hun
voedsel liever met den linker- dan met den
rechterpoot aan.
Daarentegen kan men aanvooren, dat do
bijzondere bestemming van den mensch ook
een andere inrichting van zijn ledematen
vereischte, dan die, welke bij dieren be
staat. Dc voorstanders van de linkerhand
schrijven haar linkshei J slechts toe aan
haar weinigo opleidh-^ van j^ngsaf.
„Wij zijn tweelingzusters", zegt Benjamin
Franklin, de linkerhand sprekend invoe
rend, „en de oogen der menschen kuDncn
mekaar niet beter gelijken, nog in beter
overeenstemming met elkaar leven dan wij
beiden, maar do partijdigheid onzer ouders
heeft een krenkend onderscheid tusschen
ons gemaakt.
„Van mijn prilste jeugd heeft men mij go-
leex mijn zuster aan te zien als een hooger
wezen. Ik moest opgroeien zonder eenige
opvoeding, terwijl voor haar niets gespaard
werd. Zij is in schrijven, in muziek, in
rekenen, in handwerken onderwezen, maar
zoo ik mij verstoutte potlood, pen of naald
aan te raken, werd ik streng berispt, gd
dikwijls geslagen, omdat ik voor onge
schikt en onhandig gehouden werd. Het is
wel waar, dat mijn zuster mij soms tot
hulp nam bij sommige werkzaamheden,
maar dan was zij de aanvoerster en riep mij
alleen, wanneer zij mij noodig had, of om
mij aan haar zijde tovertooncn.
De EDgelsche ontleedkundige Bell heeft
echter de zaak op onomstootelijke gronden
beslist, daar volgens zijn opmerking de
geheele rechterzijde des lichaams onder
scheiden is van de linkerzijde en zoowel
wat de spierkracht als de levensvatbaarheid
betreft, sterker ontwikkeld is, zooals men
van de kleer- en schoenmakers hooren kan
I die eigenschap strekt zich uit over de ge-
door en over elkander stonden, deels door
gehaald, rboterd en tusschen gevoegd; kort
om, zóó ongeregeld, dat de blik van den
lezer er niet goed wijs uit kon worden.
„Leeszei do Olga toen zij het eenigszins
verwonderde gelaat van Olfers opmerkte,
waarmede doze het verwarde gekrabbel on
der de oogen kreeg. Zij word weder bloed
rood en deed moeite hem te ontwijken. Ol
fers ging naar het raam en zocht het zonder
linge schrift te ontcijferen. Spoedig begon
hij hartelijk te lachen. Hij zag, dat het het
eerste ontwerp van een twaalfregelig gedicht
was, dat een gloeiende liefdesbekentenis be
vatte. Aon wie dit dwepend gelegenheidsge
dicht was gewijd, kon hij spoedig uit dc
beginletters dor twaalf regels ontdekken die,
bij elkander gevoegd, den naam van Olga
Petrowna aanduidden.
„Hoe kwaamt gij aan dit naamvers?"
„Ik vond het in het bureau van vorst
Leo Nicolajewitsch op den morgen na
zijn dood cn wel bij dezelfde lijst van
gedeporteerden, waarvan ik gesproken heb.
Murawin heeft dit papiertje klaarblijkelijk
zeer zorgvuldig bewaard en als gij het om
keert, zult gij van zijn hand een notitie met
potlood ontdekken, ongetwijfeld waarop hij
dit gedichtje ontde-o heeft onder de geschrif
ten van zijn secretaris Koloff. Het is Ko-
loffs handschrift; de lichtzinnige was mis
schien van meening het stukjj papier reeds
lang vernietigd tc hebben."
„Natuurlijk! Had hij kunnen denken dat
deze uitstorting van zijn hart in handen van
zijn gebieder gekomen was, dan zou hem zijn
plotseling ontslag niet zoo raadselachtig
voorgekomen zijn, als hij mij toen verklaard
heeft. Ik mag dus dit bewijsstuK bewaren om
het hem voor te leggen, wanneer hij het niet
zou wagen, het gevoelen, dat hij cr in uit
heele inrichting ran de rechterzijde en
ziekten treft men meer link6 dan rechts aan
Balletdansers maken de moeilijkste kunstoD
met den rechtervoet cn moeten den linker
voet dubbel oefenen, juist, omdat hij zwak- j
ker is dan de rechtervoet, om bij hun ver
tooningen niet ongeoefend te sohijnen-
Gaan we achter iemand, dan zullen we zel
den opmerken, dat hij een gelijkmatige be
weging heeft en dat de linkervoet niet zoo
coed vooruitstapt als de rechtervoet en
dat de teen.n yan dezen meer naar binnen
staan dan bij genen. Bij den eigenaardigen
elastischen gang der vrouwen komen gebre
ken van den linkervoet eerder dan bij do
mannen te voorschijn. Geen knaap hinkt op
den linkervoet, als hij niet links is. De rui
ter zet den linkervoet in den stijgbeugel en
werkt zioh met den rechtervoet op het
paard. De natuurlijke bouw van het lichaam
geeft aan de rechterhand dus een voor
rang, dio niet willekeurig is.
Wie links i9, voelt alle voorrechten van
dezo eigenaardigheid van fiet openen eener
deur tot aan het losschuiven yan een pen-
nemes.
In den val geloopen.
„Ik vind Saunders het gierigste wezen
op aarde 1" riep Daisy, haar hoed pp de
tafel der leerkamer gooiende.
J averklaarde George. Te denken dat hij
al die planten en bloembollen in de serre
heeft en ons nog geen pakje zaad voor onze
tuintjes wil geven 1
En het helpt ook niet, of wij er mama al
om vragen, zeide Betsy klagend, want zij
zegt maar dat men Saunders met rust moet
laten en dat, als wij bloemen voor onze
tuintjes willen hebben, wij ons zakgeld moe
ten opsparen voor zaad
Ons zakgeld opspaxen, om zaad te koopen,
George stoof letterlijk op van verontwaar
diging, als die oudo vrek een serre vol mot
planten en dingen hoeft
Och, hij is eenvoudig te akolig gierig, om
iets te doen riep Daisy. En dat komt alleen
maar, omdat hij niot kan uitstaan, dat wij
zelf tuintjes hebben. Ik weet er alles van I
Ik denk dat, wannoer menschen oud wor
den en rheumatiekerig zooals Saunders, zij
van zelf onwillig worden, merkt© Betsy op,
maar ik vind ook dat hij ons waarlijk wel
wat zaad mocht geven, als hij toch heel
goed woet, dat er niets dan onkruid in onze
tuintjes staat, voegde zij or bedroefd bij.
Eenige oogcnblikkcn heerschte or stilte Li
de leerkamor en toen zoide Qoorge op eens
Oik woct er wat op
Wat dan riepen Betsy en Daisy als in
een adem uit.
Niets meer of minder dan een prachtig
middel om zaa- voor onze tuinen te krijgen
en meteen Saunders zijn gierigheid betaald
te zetten.
Ohijgden dc kleine meisjes opgewonden,
vertol ons eens wat het is I
Nu dan, begon Uecrge, toen ik van mor»
gon in het tuinhuis kwam, zag ik drie kleiao
witte pakjes zaad op de middelste plank lig
gen en toen ik zo opnam, om te zien wat er
in zat, zeide do oude Saunders: Dat is een
bijzonder soort zaad, jongeheer, dat ik mor
genochtend voor het cn-oijt in den tuin ga
zaaien.
Ja, en verder! viel Daisy hem ongeduldig
in dc rede.
Nu, ging George voort, ik ben zeker, dat
wij wol wat ontuig, zooals mosterd- en
sterrekerszaad kunne.krijgen, dat stoppen
we precies in zulke pakjes, als u.e in het
tuinhuis en verruilen die voor het echte
zaad voor onze tuinc en...
OGeorge, wat een heerlijk donkbeeld 1
riop Betsy verrukt uit. Wat zal Saunders
gefopt zijn l
Ja, en hij zal razend wezen, als hij bij
ons, in plaats van mosterd en sterrekers,
beelderige bloemen op ziet komenlaohtc
Daisy.
En hij is daarbij zoo bijziende, dat hij
nooit het verschil zal opmerken onder het
zaaien, zeide George.
Zoodra het middagmaal was afgoloopon,
begaf het uriotal zich naar het dorp, om
mosterd- en sterrekerszaad tc koopen en
sprak, mij mondeling Is bekennen?"
„Doe wat u goed dunkt, Oscar Gawirlo-
witsch !"zei Olga Petrowna-, na eenig dralen,
terwijl zij hem dc hand toestak. „Ik ben
overtuigd, aat gij uw doel zult bereiken en
ik mij aan geen meer welmeenendon vriend
kan toevertrouwen."
XIV.
Twee dagen later was Olfers inderdaacf
op weg naar Rusland, weder onder een
vreemden naam. Door tusschenkomst van dr.
Clovery, die zich intusschen hield alsof hij
niets van het doel dier rois wist, was hij in
het bezit van de noodigo papieren gekomen.
Dezen keer mooet bij dus geheel ala Engelsch
onderdaan over de Russische grenzen trek
ken. De advocaat had bovendien op zich go-
nomen gedurende Oscars afwezigheid het oc
trooi op diens uitvinding te verkrijgen,
waarop dezo al zijn hoop stelde.
Olfers was te Moskou aangekomen, niet
weinig verwonderd, dat het hem zoo gemak
kelijk was gevallen het eerste deel zijner zen
ding te vervullen. De naam Gregor Dimi-
trijewitsch Koloff stond zoo openlijk in het
adresboek, alsof die nooit de oplettendheid
der politie toch zich getrokken had. Olfers
ging reeds op den dag zijner aankomst het
bescheiden kwartier van Koloff opzoeken.
Een klein naambordje aan de deur zijner
woning kondigde aan, dat d© heer Gregor
Koloff tegen matigon pi-ijs onderricht gaf in
het Duitsch, Fransch en Engelsch. Reeds de
stadswijk liet vermoeden, dat het den ar
men man niet gelukt was zich een zoo goed
bestaan te verschaften, als waarvan hij in
dertijd te Wilna zoo vol hoop gesproken
had. De woning lag op een donkere plaats;
de lat© namiddag bracht daar reeds een
val© schemering.
daarna maakte George zioh meester van de
kostbare pakjes, waarop Saunders met
eenigszins bevende hand Pensées, Boone
bloesem en Anjelieren had geschreven en
bracht ze in triomf naar de leerkamer.
Dit zal beelderig zijn, als het opkomt in
onze tuintjes! zeide Daisy opgetogen, bet
pakje met boonebloesemzaa- opstekende,
en er een, dat precies eender was, vullende
met mosterdzaad.
Ja, gichelde Betsy, en ik hoop, dat Saun
ders zijn pakjes onder do salonramen zal
zaaien, want daar zullen mosteru en ster
rekers beelderig staan.
Nu, merkte George op, onder het opne
men der drie pas gereedgemaakte pakjes,
mij dunkt, dat wij het den ouden Saunders
dezen keer betaald hebben gezet ©n hem
een3 flink voor den gek hielden.
Nadat het pakje mosterdzaad, mot de
noodigo opschriften netjes in het tuinhuis
waren neergelegd, vertrok het trio jubelend,
om het mooie zaad in hun zeer verwilder
de tuintjes te zaaien.
Den volgenden mprgen, zoodra het ont
bijt was afgeloopen, stormden zij naar
buiten en begroetten den ouden tuinman
met een lachend:
Gooden morgen, Saunders.
Goeden morgen samen 1 antwoordde
Saunders. En ben jelui vanmorgen al naar
je tuintjes gaan zien"?
Neen. Waarom zou dat? vroeg Betsy
verbaasd.
Wel, zeide Saunders, zich achter het oor
krabbende. Ik ging er vanochtend vroeg
wat bloemen voor jullie zaaien.
Heb je bloemen in onze tuintjes ge
zaaid? stamelde Daisy.
Ja, hernam do tuinman, dat deod ik
Maar och, die tuintjes van jullie moesten
gsducht omgospit en gewied worden, voor
dat ik er iets in zaaien kon.
Het waren anjelieren, boonobloesem en
pensées. Denkt er vooral aan, dat ze eiken
avond begoten moeten wordenEn daar
op verwijderde zich Saunders, het drietal
geheel sprakeloos achterlatende.
George was de eorste, die zijn stem her
vond.
Mij, dunkt, zeide hij op bittoren en eenigs
zins onvasten toon, dat wij voor den gok
werden gehouden cn niet de oude Saunders.
Ooh I kreunde Daisy, dat ons plan daarop
moe6t uitloopen
Ja, jammerde Betsy, en al ons mooie
bloemenzaad omgespit cn afschuwelijk mos-
terzaad in de plaats I
Hot was een treurig on zeer moedeloos
trio, dat vijf minuten later voor de lessen
naar binnen ging en van dien dag af sprak
geen van driecn het woord „zaad" meer uit
Saunders kan zich nog, tot op den huidi-
gen dag, niet verklaren hoe zijn fraai bloe
menzaad: pensées, anjelieren en boonebloe
sem, toch met zooveel zorg gezaaid, als mos
terd en sterrekers opkwam.
(Ingez. door O. Rozier, te Leiden).
Excuus.
Een onderwijzer te Delft ontving het vol
gende briefje: Mijnheer, noem mij niet
kwalijk, dat Jan gisteren niet in school
was; hij moest zijn tante begraven. Wij
zullen zorgen, dat het niet weer gebeurt.
(Den avond voor een zonsverduistering).
Kleine Bertus: „Ia morgen die zonsver
duistering waarvan Pa vertelde?"
Mama; „Jawel, als je vandaag heel ge
hoorzaam bent."
(Ingez. door C. Lau, te Leiden).
Meester: „In wolk jaargetijdo hebben de
vruohtboomen het meest te lijden?"
Jongen: „In den vacantictijd, meester."
Verstrooid.
Professor (tot iomand, dio hem komt
spreken): „Doet u mij het genoegen en
wacht oen vijf minuten; ik moet even een
uur collogo gaan houden."
Koloff was thuis en juist meteen vertaling
bezig. Hij bracht den bezoeker in zijn werk
kamer en wilde licht ontsteken. j horkendo
Ülfers niet; natuurlijk! Een krachtige don
kere baard omgaf diens gelaat, waarop do
vergiftigde atmosfeer der loodmijncn, do
luoht der modderige oei en eindelijk ook do
tropische zon gedurende diens lange reis
hun sporen hadden achtergelaten, terwijl
zijn oogen weerspiegelden, wat zich in zijn
hart gedurende dien tweejarigen beproe-
vingstijd ontwikkeld had: edele mannelijk
heid en energie.
Eerst toen Olfers den onverschilligen toon
van een vreemde rpgaf en met vroolijko
hartelijkheid vroeg of hij dan werkelijk
zoo verauderd was, gaf Koloff een kreet van
verrassing en liet bijna de lamp vallen, dio
hij aansteken wilde. Het scheen juist geen
vroolijke kreet te zijn. „Olfers, Olfers 1"
stamelde hij en vergat daarbij willekeurig
of onwillekeurig het licht aan te stoken.
„Gij komt uit het buitenland, uit Duitsch-
land Gij hebt den terugkeer gewaagd in
weerwil van...
„In de eerste plaats kom ik uit Engeland.
En verder, ja, dat kunt gij niet raden; het
is misschien het beste, dat ik u al mijn lot-
gevallen vertél van af het oogenblik, toen
wij in Swensjany elkander verlieten. Gij
hebt er mij toen mooi laten inloopen. Weet
gij wel, dat ik voor de zonden heb moeten
boeten, die men u eigenlijk ten laste legde?"
Kololr vloog op. Ware het helder ii
geweest, 'dan zou Olfors de grootste ont
roering in zijn bleek gelaat hebben kunnen
waarnemen.
„En nu komt gij om rekenschap te
eische.
„O neen. Met hetgeen er tusschen ons ge
beurd is, heb ik reeds afgerekend."
(Ingez. door P. de Haas, te Leiden).
Te Bar-lc-Duo liet onlangs do brandweer
zich fotografeeren. Men had zich op
schilderachtige wijze voor een muur ge
schaard, maar niet gedet op Aen reusaoh-
tig aanplakbiljet, zoodat boven do hoof
den van h'et ^ozelsdhap het opschrift
prijkte: „Tentoonstelling van vette var
kens."
(Ingez. door 0. Oudshoorn, te Leiden).
Movrouw (tot knecht): „Ga eens spoe
dig naar movrouw B. on zog, dat ik niot
op visite kan -komen, omdat do meid en de
heele familie ziek is, zoodat ik zolf moet
koken."
Knecht (tot mevrouw B.)Compliment
van mevrouw on dat mevrouw niet op vi
site kon komen, omdat do meid cn do
healo familie ziek is, omdat movrouw etea
heeft gekookt."
(Ingez. door Jeano Hoogoveen, te Loi-
den.)
Oom: „Als hot too voort gaat, wordt
Frankrijk nog weer eens con keizerrijk."
Neefje: „Hoeral Dan krijgen we weer
niouwo postzegels
(Ingez. door Cornelia v. d. Veer, to
Leiden.)
Goedgevonden.
Er was eons een man, die over wildo
varen, maar hij had geen geld genoeg om
den veerman to betalen.
Do veerman, hiermee niet tevreden, zei:
„Ik wil jo niot overzetten zonder geld."
Nu, daar had do man golijk in. Maar, dio
man, niet die veorman, kreog een goeden
inval. Hij zeide: „Ik weet een raadsel, on
olko pasagier, die het niet weet, gooit 0
centen in mijn pet."
Nu, dat vonden cl© veerman en de passa
giers goed. Jan zullen we dien man noe
men. Jan nu begon: „Er was eens een
man on dio wildo naar don overkant, maar
daar hij niot zwommen kon, noch oenig
geld had, om zich te laten overzetten^ zoo
kon hij or niet over komen. Raadt jullio
nu eens hoe hij er over kwam."
Do monschen on de voerman net zoo
goed kondon hot maar niot zeggon. Er wa
nen een heelebocl mcnschon, dus, als zo 't
niot wisten, had Jan een goed centje bij-
olkaar. Nu, do menschen gaven hot p.
Jan had zelf nog 5 centen. „Nu," zed Jan,
„weten jullie hot niot?" ©n hij nam zijn
pet van zijn hoofd on ging rond om het
geld op to halen. „Nu," zoi Jan, „jullio
weten het niet, ik ook niet, cn hij gooide
zelf 6 centen er bij.
Do veerman word betaald on nu waren
zij aan den overkant, waar do menschen
ex nog eens yoed over lachten.
(Ingez. door Dik Noll te Leiden.)
L
Iets meer dan een bedraagt
Zult gij door het woord berekenen
En leest gij 't andersom,
Hot zal een knol boteekenen.
(Ingoz. door Anna Umbreit to Leiderdorp.)
II.
1 en 2 gebruikt een landman.
8, 4, 5, 6 hoeft een iedor mensch.
Mijn gehoel is een plaats in Noord-Hol
land.
(Ingez. door Gretha Kurrels to Leiden.)
III.
Bograven jongens- en meisjes
namen.
Ik kan Naarden niet vinden op de kaart.
Ik zag een ar en daar zat con man in.
Zij slaakte de bedevader, vergeef mij.
Wie doet wat hij kan toont eon flink ka
rakter.
Een berenvel i3 aardig aJs bontje.
De zon verlichtte alles hel en aan het
strand was hot bijna te warm.
Ik had aardigo vriendinnen.
Opa, ulevel opeten, zeide de kleine Oato.
Do vriendelijke toon van Olfers stelde den
ander weer gerust. Hij zette zich op do ven-
sterbanü neder met de handen op den rug.
Toon hij nu het spaarzame daglicht achtor
zich had, was er geen trek meer op zijn ge
laat te zien. 01fei3 vertolde nu, hoe hij in
Wirballen juist door dien pas, die hom er
door had moeten helpen, was gearresteerd
geworden. Door een snelle beweging van het
hoofd had men Koloffs verwondering kun
nen opmerken, maar hij sprak geen woord.
Ook toonde hij in don loop van het verdere
gesprek óf weinig belangstelling óf een zeer
groote zolfbebecrsching.
Olfers sloeg daarop weinig acht. Toen hij
de ellende beschreef, die hij gedurende zijn
gevangenschap had doorstaan, greep hem
eon ontroering aan, die hem niet veroorloof
de om zijn toehoorder aan te zien. Maar
toen hij over dien nacht sprak, waarin hij
voor de eerste maal begon te twijfelen, of
hij wel werkelijk de moordenaar van graaf
Ludeskoy was, toen verliet Koloff opeens
zijn vensterbank en liep met vlugge schre
den een paar malen door dc kamer.
„Zonderling, zeer zonderlingzeide bij
daarbij op geheel eigenaardigen toon tot
zichzelven, waarin iets pijnlijks lag. „En nu
hebt gij natuurlijk besloten, alles aan to
wondeu, om u zekerheid tc verschaffen cn
misschien nog meerdere bewijzen te vinden
voor uw vermoeden...?"
„Ja, dat is mijn vurig verlangen."
„Maar waarom komt gij dan juist tot
mij?" riep Koloff, plotseling staan blijvende
met een zekere uitdagende houding, om die
evenwel dadelijk met gesmoorde stem te
verbeteren. „Ik bedoel naar Moskou, daar
toch St.-Petersburg het tooncel van die ge
beurtenis is geweest."
(Wordt vtrvolffd.)