Stofgoud. Raadgeving. RECEPT. HEIMWEE, Over het algemeen schijnen de bewoners van bergachtige streken en de noordelijke landen meer last van heimwee te hebben dan de bevolking deT warme landen en de vlakke landen. Dat is de oorzaak, dat na de Zwitsers geen volk zoozeer aan heimwee lijdt als de Lappen. De geschiedenis van den Laplander, die onder Gustaaf Adolf van Zweden in den 30-jarigen oorlog dapper meegevochten heeft, en het zelfs tot kapitein bracht, zal wel weinig bekend zijn. Na jaren over viel hem net heimwee met zulk een hevig heid, dat hij rang en stand, die hij be kleedde, vergat en naar Lapland terug keerde om onder zijn rendieren zijn leven te eindigen. Ook Rousseau schildert in een van zijn gedichten een Hottentot, een pleegzoon van den Nederlandsdien gouverneur van de Kaap de Goede Hoop, die het heerlijk ste leven en de liefdevolle behandeling vaarwel zei om naar zijn smerige kraal terug te keeren. Koning Oscar II van Zweden zond in het jaar 1878 verscheiden rendieren onder toe zicht van eenige Laplanders aan koning Alfonsus XII van Spanje. Zoolang de die ren leefden, ge- telden zich ook de Lap landers in Madrid volkomen op hun plaats. Maar toen de dieren waren gestorven, werden de Laplanders zóó zwaarmoedig en kregen zij zulk een verlangen naar hun land, dat zij ten spoedigste teruggebracht moesten worden. In het jaar 1779 was een aantal Zwitsers naar Frankrijk getrokken, waar een Zwit- eersehe boerderij aangelegd zou worden. Zoolang de menschen met hun werk bezig waren, hadden zij geen heimwee, doch toen zij er mee gereed waren en toen de verve ling op hun muziekinstrumenten vader- landscho melodieën liet weerklinken, rolden velen hunner de tranen uit de oogen en leden zij zoo sterk aan het verlangen naar hun land, dat zij ziek werden. VREUGDE. Het ware zout van 't leven is de Vreugd! Een Godsgeschenk, de schoonste onzer plichten. Zij doet den mensch in ouderdom of jeugd Met dankbaarheid het best zijn taak ver richten. Gelukkig Jt hart, waar zij haar invloed toont. Het rein gemoed, dat warm haar kan ge voelen, Waarin een sprank van hooger afkomst woont, Die haar de deugd en godsvrucht leert bedoelen. Al» eerste bloei der lente weer ont waakt, Voelt het de vreugd door al haar ad'ren zweven. 'AIk zomertij in ai haar pracht genaakt, Geniet het blij den wellust van het leven. Wanneer de herfst zijn rijke schatten biedt, Roemt het verheugd Gods trouwe Vader zorgen. En als de vreugd bij winterkoud' ont vliedt, Het zucht toch nooit om 't mooglijk leed van morgen. Breng 'cfochtendstond u stof tot leei of smart, Moog u des daags de zonnehitte plagen Dan geeft de Vreugd, gekoesterd in het hart, U moed en kracht om 't grievendst wee te dragen En d'avondstond met zijne koelte en rust, Streelt weer de ziel, en leert het ons gelooven, Dat, wordt do toorts der vreugd eens hier gebluscht, Zij eens hergloeit in hooger heil daar boven. J. J. van M. H. van R. Wekelyksche Kalender. Zondag. Voor het zelfzucutige hart bloeit er geen roos zonder doornen; voor hem, die lief heeft, groeit er geen doorn zonder roos. Maandag. Het genie breekt zich baan! of breekt zich den hals. Dinsdag. De tong van den stomme is beter dan de tong van den leugenaar. Woensdag. De wereld maakt steeds ruimte voor hem, die een wil heeft. Donderdag. De meester in zijn wijsheid gist, De leerling in zijn waan bfeslist. Vrijdag. Mismoedigheid verlamt de kracht, Met moed slechts wordt iets groots vol bracht. Zaterdag. Wie slagen wil in eenig werk, Zij kloek en door volharding sterk. Een welkome gast. Voor 't venster verbeiden ze een wel ko men gast. Zija komst doet hun 't hart sneller slaan. Hoe nader het tijdstip, bepaald voor zijn komst, Hoe kalmer de tijd schijnt te gaan. Wie mag hij wel zijn, 'dien het tweetal verbeidt Wien wacht men.*? Wat voert hem hier heen 1 Wien geldt b-:t bezoek? Waartoe wordt hij verwacht? Geldt beiden zijn komst of slechts één? Eén geldt slechts 't bezoek, door het tweetal verwacht; Straks treedt zij hem blij te gemoet; Dan blijft niet?s te vragen en weet wie haar ziet, Dat zij jub'lend haar bruigom begroet. Steeds welken, zoo zij het 1 Met blijdschap verwacht, Zoo blijv* he*, nog jareD, kan 't zijn. Zij manlief on vader in eigen gezin Steeds welkom aan groot en aan klein! Als ons streven en onze goheele gang gericht is naar de zon der waarheid en gerechtigheid, dan zullen de schaduwen ons niet verschrikken. Longfellow. De rijpe kennis hoort, De onrijpe neemt het woord. A. C. W. Staring. Het aanleeren van kundigheden kost ons minder tranen in onze jeugd dan het gemis van die kundigheden op later leef tijd. Cicero. Goedkoope dennenlucht. In een kom giet men een liter kokend water en doet hierbij zoowat een theelepel terpentijn-olie Infecties worden door dit dagelijks twee-, driemaal ververscht meng sel onschadelijk gemaakt. Bij teringlijders is de uitwerking vaak verrassend. Gebakken rystballetjes. 250 gram rijst wordt met melk, suiker en vanielje gekookt en met zes eierdooiers vermengd. Dan vormt men ronde balletjes uit het deeg, bakt ze in heet vet en dient ze voor met een warme saus. ALLERLEI. Niet onwaarschijnlijk. Reck- ter van instructie: „Wat is u, toen de beschuldigde onverwacht u sloeg, bij zonder opgevallen?" Getuige: „Zijn harde knuisten, me neer." De kleine slimmerd. „Nu, Ka- reltje, je eet toah zeker dezen, koek heel graag?" Kareltje: „O ja, tante,... maar ook' graag heel." „Mon zegt, dat hij je een blauw oog heeft bezorgd," zei Jan tot Piet. „Kijk, zoo overdrijven de menschen nu altijd," antwoordde Piet. „Het' oog had ik al Hij heeft er alleen de kleur aan gege- ven." Kasteel be waarde r: „Hier, 'da mes en heeren, is de zaal, waarin een der eigenaars van dit kasteel werd vermoord op deze plek ontving hij den doodelijken steek en 'daar in dien hoek blies hij den laatsten adem uit; hier ziet u den haard, waarbij de moordenaar na zijn mi.'dna/l zich warmde, en hier is het kastje, waar in ik mijn fooien herwaar." Erg frisch. Student: „Bent u u... hier bekend?" Voorbijganger: „Jawel. Wat wil je dan Student: „Kunt... u... u... me... mis-. schien ze... zeggen... hoever 't nogis naar... de... den... volgenden lantaarn paal?" De opvolger. Walter Scott was op school geen goede leerling, dikwijls 2at hij op de achterste bank van de klasse. Toen hij een beroemd schrijver geworden was, bezocht hij eens de oude school om de plaats van zijn vroeger lijden en ergernis weer te zien. De meester wilde een go-'Ln indruk maken en toonde de leerlingen, die reeds het verst gevorderd waren. Na eenige oogenblikken vroeg Scofct: „Maar wie is nu eigenlijk de domoor van de klasse? Die zal er toch wel wezen, de ach terblijver, de zondenbok, waar is die?" Een tenger, bleek kereltje werd geroe pen en medelijdend door Walter Scott toe gesproken: „Jij bent dus nu de domoor,, daar hebt ge een sovereign (>12 gulden), omdat ge mijn plaats zoo goed inneemt." Stijlbloempje. Uit een provin ciaal blad: De donkere schim van een derden onder wijzer aan de openbare lagere school al-, hier, zweefde reeds sedert lang voor de oogen van onze vroodo vaderen. Niet bang. Patroon: „Nu, wat' zei manheer P., toen je hem vroeg de re kening te betalen?" Loopjongen: „Als ik het hart in 't lijf had", zeide hu, „om nog eens te ko men, zou hij mij de beenen stuk slaan en mij het raam uitgooien." Patroon: „Ga oogenblikkelijk weer naar hem toe en zeg hem, dat ik mij door zijn bedreigingen niet bang laat maken." De gezelscbapsstem! „Moe," zei Jantje, de kamer binnentredende en nog vóór hv den bezoekers een hand moest geven, „ik wi6t al, dat er visite was." „En hoe v-rist je dat dan, ïieveliDg?" vroeg mama, trotsch op haar knappen jongen. „Ik hoorde het aan uw stem, moe."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 12