Kunstbloemen als weerwijzers.
„Neen maar, ik spring in he- water; je
ziet mij niet weer
Daarmede sloeg ik de deur dicht, dat het
'geheele huis er van kraakte en ging heen.
Ik had een slecht middagmaal gebruikt,
met den kellner getwist en was daarna doel
loos door de straten geloopen. In den laten
:namiddag sleepte ik mij doodmoe naar
huis.
Mijn vrouw kwam mij stil, zachtjes en
vriendelijk te gemoet. „Ik smeek je om ver
giffenis, dat ik je onrecht aangedaan heb.
Tante Mina heeft geschreven, dat zij haar
sluier bij onB had laten liggen, wij zullen
hem terug sturen 1"
„Als tante Mina zich nu nog eens bij ons
,la&t zien, vlieg ik de deur uit", zeide ik.
„Wees niet boos op mij," vleide zij.
„Breng mij liever mijn eten!"
's Avonds ik had al haar pogingen
om het weer goed te maken, afgeweerd
vroeg ze zachtmoedig:
„Heb je dus den geheelen dag geen eten
gehad V'
„Ja I"
„In het restaurant?"
„Waar anders?"
„Ik vraag immers waax."
„Je dacht zeker bij mijn geliefde."
„Foei I"
Na een oogenblikje kwam ze bij mij, vatte
mijn handen en zag mij smeekend aan: „Ik
wil je nu niet meer vragen en kwellen,
slechts dit alleen nog, zeg mij op eer en
gewoten: Heb je tante Mina verzocht, dat
zè dezen brief zou schrijven
Ik greep met beide handen naar mijn
hoofd want ik voelde, dat ik het verstand
verloor. Maar er moest hier toch wat gebeu
ren; anders ging werkelijk alles verkeerd.
En toen herinnerde ik mij, dat men op de
ideeën van een zieke moet ingaan, als hij ze
zelf opgeven zal.
„Ja, ik heb tante Mina verzocht."
,,'Dns, je hebt een geliefde?"
„Ja, ik heb er een
„Een roodharige?"
„Roodblond."
Een pauze van drukkende stilte trad in.
„Hoe ziet ze er uit?"
„Welke oogen heeft ze?"
„Groene
En weer, na een pauze, waaraan geen ein
de scheen te komen, zeide mijn vrouw:
„Dat is vreeselijk, wat zal er nu van ons
beiden worden?"
„Dat weet nietP'
„Roodblond," zeide mijn vrouw, „die
haar was toch zwart 1"
„Ik heb ook een zwarte geliefde."
„Je liegt."
„Ja!"
Plotseling begon ze hardop te lachen
„Ach, als ik maar wist wat de waarheid
was..."
Ik trok de schouders op. „Zullen wij niet
liever gaan slapen, ik ben doodmoe."
En toen zijn we gaan slapen. Den volgen
den dag had ik werkelijk rust, maar als mij
alle voorteekenen niet bedriegen begint
mijn vrouw vandaag of morgen toch weer
met mijn geliefde,want tot nu toe houdt ze
den sluier nog steeds wantrouwend verbor
gen en wacht klaarblijkelijk slechts op het
toeval dat haar te hulp komen zal en haar
alles, alles verraadt.
Ik herinner me, in mijn jeugd een voor
stolling te liebben L ijgewoond van een be
roemd goochelaar, en een der toeren, die
mij het meest troffen, stond op het pro
gramma aangegeven a<la: „Het veranderde
schilderij".
Midden op iieb tooneel werd een schil
dersezel neergezet en daarop een breede
plank, die vooraf bij de boeschouwers rond
ging, ter overtuiging, 'dat er geen bedrog
in school. Daarna haalde de goochelaar een
blad papier voor den dag, waar hij mee
.zwaaide, om te doen zien, dat het niet "dub
bel was. Op dat papier was eeu winter
landschap geschilderdde grond was wit,
de hoornen droegen in plaats van blade
ren dikke stukken ijzel, in het kort: het
zag er zeer winterachtig uit.
„Nu gaan we", zei de goochelaar, „dit
eenvoudig stuk papier met vier spelden
op de plank, die op een schildersezel staat,
vasthechten, en wij zullen de lento laten
komen om dit treurig landschap kleur en
leven te geven. Om u heter de komst van
de lente te laten waarnemen, zal ik het
schilderij goed verlichten met deze twee
candelabers, aan eiken kant één".
Links en edits van het schilderij plaat
ste hij een groote candelaber met verschei
den kaarsen, die aangestoken werden en
een helder licht wierpen op het sneeuw
landschap. Toen trad de goochelaar naar
voren en begon de lerrte op te roepen,
groene jonge bladeren en blauwe lucht.
En ->ijna onmiddellijk begon de sneeuw
op het schilderij als het ware te smelten,
om plaats te maken voor teeder groen.
Het' was alsof men op den' grond het gras
zag uitspruiten, de takken der boomen be
dekten zich met bladeren en tegelijkertijd
nam de mistige hemel eeu helderblauwe
kleur aan.
Na verloop van eenige oogenblikken had
een totale verandering met het schilderij
plaats gegrepe j en mijn oogen. staarden op
een bloeiend lentelandschap.
Algeuieene toejuichingen weerklonken,
maar toen wij van het groene landschap
voldoende genoten hadden, hernam de
goochelaar: „Helaas, niets is bestendig op
deze aarde. Op den winter zijn de lente en
de zomer gevolg nu keeren herfst eu
winter terug, jo zult de bladeren weer van
de boomen zien vallen, ijzel zal de takken
bedekken en sneeuw den grond."
Nauwelijks had hij die woorden gespro
ken, of het groen begon te verbleeken, te
verwelken, en langzamerhand keerde alles
in den vorigen toestand terug. Opnieuw
braken d© toejuichingen los; de gooche
laar nam 't papier van den ezel en zwaaide
het voor do toeschouwers, om te doen zien,
dat er niets aan veranderd was.
Thuis gekomen, dacht ik daar nog lang
over na: de andere toeren van den goo
chelaar schreef ik toe aan handigheid en
vlugheid, miaar dit grensde aan tooverij.
Ik sprak er over met een ouden vriend
der familie, die zoowat van alles op de
hoogte was, cn mijn verbazing bemerkend,
zei hij: „Ik beloof je, jongen, morgen zal
ik trachten jo die tooverkunst duidelijk te
maken; h«fc is zoo eenvoudig mogelijk."
Den volgenden morgen kwam hij inder
daad terug met twee blikken doosjes, waa
heen reepje hagelwit papier.-
,<«Kijk ui© doodjes nU maar eens goed
na", zei hij, „om te z en, of ze geen dub
belen bodem hebben, cn maak dan met een
potlood een teeken op elk der beide stuk
jes papier. Als je de doosjes gesloten hebt,
geef ze mij dan terug."
„Al klaar", zei ik.
„Uitstekend. En nu zal ik evenals de
goochelaar het blauw van den hemel en
het groen van de lente in die doosjes doen
neerdalen. Maar we zijn nu in den winter,
en bij een dergelijke operatie is licht en
warmte noodig. Daarom zal ik me nu
maar met kaarslicht behelpen.
Hij stak een bougie aan, hield de doosjes
even boven de vlam, zotte ze toen op tafel
en verzocht me, ze te openen.
Ik deed het, en vond in het eene een"
reepje blauw en in het andere een reepje
groen papier. Op beide stond het potlood-
teeken, dat ik er op gezet had.
„Mooi zoo", zei de oude heer, „dat is de
eerste proef. Maak nu gauw de doosjes
dicht en zet ze op dat marmeren tafeltje."
Toen ik na eenige oogenblikken de doos
jes weer openmaakte, waren de stukjes pa
pier geheel wit.
„Hó! Maar hoe gaat dat?"
Tosn haalde de oude heer twee fleschjes
uit den zak, die schoon water schenen te
bevatten, maar waarin in werkelijkheid
een weinig van zeker zout was opgelost.
Het zout zelf had een licht-rose tint, maar
werd blauw, als men het bij de kaarsvlam
hield. Indien men dus een blad papier in
die oplossing drenkte, bleef het wit, maar
werd mauw bij verwarming, en bij afkoe
ling opnieuw wit.
Door bij de oplossing een weinig te
voegen van een ander zout, kreeg men bij
verwarming een groene in plaats van een
blauwe kleur.
Nu was het geheim van het veranderde
schilderij opgelost; alleen merkte mijn
oude vriend nog op, dat de voet der twee
candelabers hol was en diende om naar
verkiezing eem warmen of kouden lucht
stroom op het schilderij te richten.
De gooohelaar kwam mij weer in de ge
dachte, toen ik eenigen tijd geleden kunst
bloemen zag verkoopen, die als weerwijzers
dienst deden en mo i weer, veranderlijk en
regen voorspelden door van kleur te ver
anderen van rose in grijs en van grijs in
blauw. Het beginsel berust op hetzelfde als
bij den goochelaar, waarover ik gespreken
heb. H|et benoodigde zout heeft den tech-
nischen naam: kobalt-chlorure. Gewoonlijk
heeft het een zacht-rose tint, die bij een
zwakke oplossing zoo goed als onzichtbaar
is. Daarom ook k«.n men het gebruiken
voor den z-g. sympathetischeo inkt waar
mee men kan schrijven zonder eenig spoor
achter te laten en waarvan de letters
slechts bij verwarming voor den flag komen.
Als men dus een sterke oplossing maakt,
die de kleur van het zout heeft, het ver
mengt met een weinig gom, en men er
een minuut lang eeu stuk neteldoek of pa
pier in drenkt, dan neemt het papier of
neteldoek een mooie rose kleur aan, die
het ook naderhand blijft behouden, als het
schijnbaar geheel droog is, zoolang er nL
in de lucht voldoende vochtigheid is. Maar
als de lucht droger wordt en aan bet pa
pier of hjet linnen vocht onttrekt, da.n ver
andert het rose in blauw, met mauvegrijs
als tusschenkleur.
Bij regen of vochtige temperatuur is de
kleur rose; als er minder vocht in den
dampkring is, gewoonlijk bij veranderlijk
weer, is de kleur mauvegrijs. Bij zeer droge
atmosfeer, mooi weer gewoonlijk, is de
kleur blauw.
Wil men in plaats van een blauwe een
groene kleur hebben, dan moet men bij de
zoutoplossing een weinig chloor hy d raat
van ijzertrioxyde voegen. Op die manier
kan men bij zijn weerwijzer-bloemen blade
ren voegen, die met mooi weer groen wor
den.
WELDADIGHEID.
„Hoor eens, Marie," zegt mevrouw tot
de meid, „als er soms 'n arm mensch komt,
dan kun-je die koude aardappelen en die
afgekookte soepbeentjes wel geven; als ze
blijven staan, bederven ze maar. Di.a scho
tel met koude viscb vertrouw ik niet, ruik
jij ook eens, Marie, een ietsje hè
vind-jo ook niet? Dat zou ik ook maar weg
geven. En wat heb je daar in dat papier,
Marie? 0, broodrestjes, die je van de tafel
hebt afgeveegd, nou, is dat ook niet nog
héél goed voor 'n arm mensch Gunst, ja,
je kunt er nog allerlei lekkere dingen van
maken. Het ruikt wel wat muf, maar zoo
erg 16 dat toch niet. Die arme vrouw met
<ïr negen kinderen komt dezer dagen wel
weer eens; die kan die melk daar in die
kan wel meekrijgen; dJr is zoo'n afschuwe
lijke ftTnaji.k aan die melk; ik heb nooit zoo
iets akeligs geproefd, Marie. De kinderen
wilden er geen van allen van drinken van
morgen. Er is zeker iets, wat niet deugt
in, Marie. Laat die vrouw 'm maar meene
men. En wat ik zeggen wou, Marie, o ja,
je moet me eens bijlichten in de kleerenkaat,
dan zal ik haar dien grijzen rok met die
groote vlek van voren ook geven. Die is
nog heel goed, zooals je ziet, maar ik kan
er toch zoo niet mee loop en. Maar voor
'n arm mensch is-ie nog heel goed. Nee,
het lnjf is nog te goed om weg te geven,
daar geeft 'n kleeronkooper nog wel wat
voor. Kom eens mee, Marie, licht me ook
even bij op de vliering; ik wou dat diphte-
rie-beddegoed ook maar weg geven; 't is wel
allemaal gedesinfecteerd, dus is er heele-
maal geen gevaar meer bij, maar ik durf
het toch bier in huis niemand meer geven;
die diphterie blijft zoo vreeeelijk lang ban-