v v Stofgoud. De knnst om het leven te verlengen. ito veel vloeipapier, want dat hebben ze dik- ,wijls noodig. Ijverig doen de stijve vingers 'de lettervormen na, die de onderwijzeres heeft voorgeschreven. De Yereeniging zorgt voor gezellige bijeen- komsten, waarop voordrachten gehouden worden. Ieder lid der Yereeniging legt, als ze in een nieuwen dienst komt, de mevrouw 'een gedrukt formulier voor, dat door beide partijen onderteekend moet worden, en waarin het dienstmeisje eischt, dat haar één vrije avond in de week en twee vrije Zondagen per maand, van af twee uren, worden toegestaan. Yoor werk, dat vóór zes uren 's morgens en na zeven uren 's avonds i wordt verlangd, moet 25 oere per uur over- betaald worden. De bond heeft ook een banier van witte zijde, waarop met groote gouden letters de woorden: „Kopenhagens Dienstmeisjes-ver- eeniging" geborduurd zijn. Yoor een paar weken vierde de Yereeniging haar vijfjarig bestaan. De dienstmeisjes zongen en dansten er, hielden voordrachten en speelden come- die. Zij zongen er ook den Dienstbod en- marsch." Wekelijksche Kalender. Zondag. Die de begeerlijkheid ten leidsman kiest, hïeft de armoede tot metgezel. Maandag. Wie groot ia door geestkracht moet klein zijn in bescheidenheid. Door haar reikt hij do hand aan den zwakke en ver heft hem met zich. Dinsdag. Scherpe steenen BnijcUn wel, maar malen met. Woensdag. Scherts üiet met uw minderen, zij zuUeü zich verheffen. Scherts niet met uw meer deren, zij zullen het u nimmer vergeven. Donderdag. Yelen brengen de eerste helft van hun leven door met het verlangen naar de tweede, en de tweede met het betreuren van de eerste. Vrijdag. Er zijn stille weldoeners, die zich gaarne op heeterdaad laten betrappen. Zaterdag. Aan het graf der moeder voelt een ieder zich nog éénmaal kind. De ondervinding veredelt het verstand en bet Lijden den wil. Stilling. Hemehsche harpen zijn zonnestralen, door engelenhanden bewogen. A. d'Aubin. Toejuichingen zijn geen roem. Lam ar tine. Uit de woningen des Hchte reikt een hand en zij i9 tot zelfs naar den diepst gezonkene in ons midden uitgestrekt. De Witt Talmage. RECEPT. Ananaspndding. Een uit blik wordt aan kleine vierkante stukjes gesneden en daarna evep warm gemaakt met bijvoeging van twee gnoote lepels suiker en het sap. Twee blaadjes gelatine geweekt worden en door het mengsel geroerd. Nadat alles is afgekoeld voegt men er liter geslagen room bij. Als het geheel be gint Btijf te worden, vult men er den vorm mee* Engelsche statistieken leeren ons, dat er op de 61,215 mannelijke personen boven de 20 jaar in Engeland jaarlijks gemiddeld 1000 sterven. Op hetzélfde aantal drankverkoo- pers echter sterven or 1642; op een gelijk getal onthouders slechts 560. Yan elke 100,000 inwoners van 30 jaar worden er gemiddeld 44,175 70 jaar oud; van 100,000 dertigjarigs geheelonthouders echter halen er wel 55,382 de 701 Duidelijk blijkt uit deze cijfers, welk eeu nadeeligen invloed sterke drank, wijn en bier op het menscbelijk lichaam uitoefenen. Een krachtig bewijs hiervan leveren ook de Israëlieten, die, zooals algemeen bekend is, zeer matig zijn in het gebruik van spijs en dranken. Men heeft in Frankfort a/d. Main gege vens verzameld over den gemiddelden leef tijd van de aldaar wonende Israëlieten en Christenen. Het bleek dat de eersten ge middeld 48 jaar en 9 maanden, de laatsten 36 jaar en 11 maanden oud werden. Hetzelf de verschil valt ook in andere groote steden, bijv. Amsterdam, op te merken. Wanneer men den gemiddelden levensduur van mannen en vrouwen vergelijkt, blijkt, dat het zwakke geslacht 3 jaar langet leeft dan de heeren der schepping, zeer stellig ook door een geregelder, matiger levens wijs. Op zulke gegevens baseerde zeker de be kende geneesheer Döllinger zijn uitspraak, toen hij beweerde: ,,De raenschen sterven niet, zij dooden zich." ALLERLEI. Een nieuw gedecoreerde wil zijn portret ten voeten uit laten maken. Hij laat hier voor den fotograaf bij zich komen. „Ik moet visitekaart-formaat van u hebben." Toen, na kort gepeins: „Maar het lint in zijn natuurlijke groot te." Letterkundige (bij den onderwij zer): „Ik kom eens vragen hoe u over mijn zoontje tevreden is Onderwijzer: „De knaap heeft ge noegzaam aanleg. Alleen heb ik een bijzon deren aanleg voor afschrijven bij hem op gemerkt, dat schijnt den jongen aangeboren te zijnl" Op de terechtzitting. Rechter: „Yan dit vonnis kunt ge in hooger beroep komen, maar ge kunt daar ook afstand van doen." Veroordeelde: »,Dan doe ik liever afstand van het vonnis, Edelachtbare 1" Een onderwijzer wil den kinderen de vijf zinnen in een sprekend beeld voor oogen stellen. Hij teekent een automobiel op het bord: ,,Je ziet haar (door het acetyleenlicht)." „Je hoort haar (door de trompet)." „Je ruikt haar (door de benzine)." „Je proeft haar (door bet stof, dat zij in je mond jaagt.)" „Je voelt haar (als zij je overrijdt)." Dienstbode (zich over haar „men- schen" uitsprekend): Bij mijn tegenwoordig volk weet ik heelemaal niet hoe ik het heb; overal hebben ze schuld, cn ze mot ten dus schatrijk of doodarm wezen één van tweeën. Overeenkomstig zijn stand. Bezoeker: „Is do zieke graaf nog te spreken Bediende: „Neen, hij vergadert zich op het oogenblik juist tot zijn voorvade ren." Soort bij soort. Bediende (die een baartje op den grond laat vallen):' „Wat moet ik daarmede doen, baas?" Winkelier: „Bij de zandtaartjes 1" In den comestibles-winke 1. Klant: Hebt u kikvorsohenbilletjes V' Winkeljuffrouw: „Neen, maar verkoopen 'doe ik ze weL" „Heb je in die mand ook eieren met lich-' te dooiers, vriend?" vroeg een winkelier aan een buitenman. „Zeker, mijnheer, er zijn er wel onder." „Ja? Nou, l.an ik ze uitzoeken?" „Als je ze kunt vinden, met genoegen." Toen de winkelier er e enige uitgezocht en betaald had, kwam de plattelander tot; inzicht. „Wel drommelsriep hij uit. „Dioar heeft me 'die kerel al de groote eieren er uit gehaald." „Ik hoorde u het woord „ezel" gebrui ken, mijnheer. Sloeg dat op mij?" „Natuurlijk niet, meneer. U verbeeldt u toch niet, dat u de eenige ezel is, wel?" „Wat zou de wereld er toch een boel beter uitzienx als de mannen ni-fl-p r* zoo verstandig waren naar de vrouwen te luis teren", verzuchtte mevrouw Janssen. „Ja", zei mevrouw Pietersen. „Ik heb, bijv. Henri al zoo vaak gezegd, dat hij niet wedden moest op paarden, die het niet win-1 nen, en hij doet het telkens toch weer." Een wenkl Zij (naar de maan ziende op een koelen avond): „Frits, weet jo het verschil tusschen mijn vinger en de maan?" Frits: „Neen, Lize, ik ben geen astro noom." „Om de maan ie een ring, Frits." Hij: „Is er een gek geweest, die je ge vraagd heeft vóór je trouwde?" Zij: „Ja, één." H ij: „Zoo; het spijt mij, dat je hem af-, wees." Z ij: „Maar ik heb hem niet afgewezen; ik ben met hem getrouwd." In den krijg. (Algemeen© Dienst plicht.) Majoor: „Ik stond verbaasd over de dapperheid van deze manschap pen. Driemaal in de versterking gekomen, werden zij er telkens weer uitgeworpen en de vierde maal drongen ze er weder in door 1" Kapitein: „Niet te verwonderen; de helft der compagnie bestaat uit handelsrei zigers Een dame vertoonde aan een heer een bloem, van den bekenden blauwen „Eere- prijs", ook wel „Mannentrouw" genoemd, en liet hem zien, hoe de blaadjes van deze bloem bij de minste aanraking er af vielen. „Dat is nu mannentrouw", zei zij. „U neemt mij niet kwalijk", was het ant woord, „maar heeft u ooit van de bloem „Yrouwentrouw" gehoord? Die bestaat heelemaal niet." „Wat, je vrouw loopt in zoo'n dikken pelsmantel en jij hebt bij zoo'n avondkoude maar een dunne overjas ?n „Och, dat is niets, beste vriend. Als ik er maar even aan denk wat de pelsmantel gekost heeft, word ik warm genoeg." VRAAG. Aangemoedigd zeker door het succes van anderen, die Yragen stelden, verzoekt iemand ons thans weder een Yr&ag in ons Zondagsblad te plaatsen en wel deze: Hoe kunnen inktvlekken nit gekleurd goed verwijderd wor den? Antwoorden s.v.p. inzenden onder motto: Inktvlekken. CORRESPONDENTIE. J. G. K. I De volgende week.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 11