LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 10 MEI. - TWEEDE BLAD.
Aniio 1905
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
33 e Banneling.
No. 18869
In No. 18 zijner „Staatkundig i
Brieven" schrijft m r. 8. van Hou-
fce n
Onder, do goede plannen, die in onze
ipcnbare meening tot 2oodanig?ii staat van
rijpheid zijn gebracht-, dat een goed be
werkt voorstel nauwelijks bestrijding zou
ondervinden, reken ik de inrichting eener
Staatslijfrcntebank voor verkrij
ging van kleine, niet voor vervreemding
of m-beslagneming, op een leeftijd door
len verzekerde to bepalen, doch niet beno
den bijv. 55 jaar ingaande lijfrenten. Het
is als het ware een complement van het
ipaarbankwczcn. Een deel der sparendon
tracht een kapitaaltje bijeen to brengen,
om het bij huwelijk of oprichting van eea
aak je weder geheel te gebruiken, maar
een ander wil een appeltje voor den dorst
er zijdo leggen en zou zeer gebaat zijn,
indien dit, althans gedeeltelijk, volkomen
veilig kon omgezet worden in een, in even
redigheid tot do ovcrlijdonskans vermeer
derd levensonderhoud voor den ouden dag.
De Staat kan deze kleine oontracten op
veel billijker voorwaarden aanbieden dan
sen particuliere maatschappij. Vooreerst
reeft hij in de Rijkspostspaarbank reeds
bet orgaan, om kleine inleggelden rente-
ge vond aan to nemen, totdat een lijfrente
van een minimum-bodrag van bijv. /5 of
f 10 per kwartaal kan worden gekocht; te
vens om zulke kleine uitbetalingen door
iet gcheele land te doen. Verder behoeft
do Slaat geen oommissiën aan agenten to
jotalen, noch rente cn winst aan aandeel
houders. Eindelijk en dit is het voor
naamste kan dc Staat de tarieven bere
kenen naar de werkelijke sterftekansen en
do werkelijke uitzichten ton aanzien van
Iden rentestand over een zeer lang tijds
verloop. Een particuliere maatschappij
moet hierbij uit bezorgdheid voor haar
eigen credict belangrijk naar zich toe re
kenen. Bij aanzienlijke misrekening met
betrekking tot den rentestand zou een par
ticuliere maatschappij failliet? gaan. Do
Staat, die de gunstigo kansen van een
anderen loop van zaken ook gehad heeft,
kan gemakkelijk de ongunstige kansen
lijden te meer, omdat daartegen altijd het
voordeel eener in dat geval mogelijke con
versie van Staatsschuld opweegt.
Waarom is dit plan, reeds door het mi
nisterie-Röell van Pierson overgenomen,
onuitgevoerd gebleven Wat het ministerie-
Roell betreft, wegens bedenkingen, door
den toenmaligcn Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid opgeworpon tegen
het plan van zijn collega van Financiën,
die onopgelost zijn gebleven. Ik heb dit
zeer betreurd, maar kon er niets aan doen.
Waarom is hot plan echter niet weder
door de opvolgende Minisfceriën opgevat?
Ik waag do gissing, dat heb hun tc indi
vidualistisch was. Verzekering alleen van
hen, die voor zichzelf zorgen cn in do mate,
waarin zij voor zichzelf zorgen, was niet
in de mode. De raode, ondersteund door het
botrokken ministerieel© bureau, bracht on
der die ministeriën mode, naar spaar-
dwang voor den ouden dag te drijven, en
aan hen, die nog niet in de gelegenheid zou
den zijn geweest, om do vruchten van den
spaardwang te genieten, gratuite uitkeerm-
gon uit de Staatskas te beloven. Met den
spaardwang kwam natuurlijk vanzelf een
geheel bureaucratisch toestel, dat wedor
honderden baantjcajageis zou kunnen be
vredigen. Voor echte bureau- cn partijman
nen iets al te verleidelijks 1 Voor het mini-
storie-Kuypcr kwam daarenboven de over
weging, dat het geld voor de staatsbijdrago
zou worden gevonden door tariefverhooging,
zoodat ook dprotectioniston voor het mi-
nisterio gewonnen werden.
Door dc indiening van dr. Kuypers ont
werp kunnen wij nu diens plannen in hun
geheel overzien en beoordcolen. Tevens vcr-
oordeelon; onoverkomelijke bedenkingen lig
gen voor l.-t grijpen.
Voor de jongere wèrkliedon die zelf hun
invaliditeits- en ouderdomsrente zullen moe
ten betalen, brengt het ontwerp financieel
geen voordeel. Zij storten ten volle, ofsohoon
6tuitend ongelijk. De storting is verplicht,
ook bij de grootste wanverhouding tusschen
inkomsten ©n behoeften. Nominaal zal de
helft van de pensioenbijdrage ten laste van
den werkgever komen, i t zoover, dat hij
slechte de helft op het bedongen loon mag
inhouden; maar ook de werklieden begrijpen
dat de andere helft bij het bepalen van het
loon wordt ingehouden, hetzij door minder
loon aan te bieden, hetzij door een loonsver-
hooging terug te houden. Werkgever en
werklieden zullen samen den haast ondraag-
lijken last ondervinden, dat de fiscus bij
elke loonbetaling staat met zijn eisch van
de bijdrage, waarvan het bedrag niet zelden
onzeker zal zijn. In Duitschland gaat dit, al
zij het met morren, maar ieder weet, dat
de staatelastdragende eigenschappen bij den
Duitsaher t veel hoogere ontwikkeling zijn
gebracht 'dan vooralsnog althans bij
den Nederlander.
Dit gedeelte van het ontwerp is absoluut
onsympathiek, haast onvermengd kwaad.
De lokvogel daarvan is de overgangsbe
paling ten behoeve van do zeventigjarigen
bij de invoering van den spaardwang cn
van hen, die hun zeventigste jaar bereiken,
voordat zij door stortingen aanspraken heb
ben verkregen. Zijn vleiende lokstem wordt
echter geneutraliseerd door de eigenaardig
heid der met do staatsbijdrage van 6 milli-
oen gulden samenhangende tariefsverhoo-
ging dat de klasse, waartoe de bevoordeel
den behooren, ook het grootste deel draagt
van de lasten die het nieuwo tarief oplegt.
Misschien echter zou die klasse zich deze
getroosten, als zij daarmede haar hulpbe
hoevende zeventigjarigen hielp. Maar het
curieuste van het geval is dat het voordeel
der gunstigste overgangsbepaling zoo goed
alB niet in hulpbehoevende zaJcken komt.
Invaliden beneden 70 jaren krijgen niets.
Zeventigjarigen, hetzij valide of invalide,
krjjgon 1.50 of 2 ptr week, doch slechts
wanneer zij van de laatste vijf jaar voor
afgaand aan hun zeventigste jaar, 4 jaar
als loontrekkend en hebben gewerkt. Alzoo
feitelijk slechts de volledig validen onder
hen, die aan de eischen 'der werkgevers in
die periode hebben kunnen voldoen, allicht
omdat zij de gemakkelijkste baantjes heb
ben gehad die zij waarschijnlijk ook na hun
70ste jaar vervullen. Die in ziju leven zwaar
werk heeft gehad is eerder versleten. Hij
mag nu en 'dan nog een beetje verdienen,
hij kan zeker slechts hoogst zelden voldoen
aan de voorwaarde der overgangsbepaling
en is dan ock waarschijnlijk niet hulpbe
hoevend. De bedeelden hebben er natuurlijk
zoo goed als niets aan. 't Spreekt vanzelf,
dat de armbesturen de staatsrentcniers van
hun bedeeldenlijsten schrappen. .Het ligt
ook in de bedoeling van het ontwerp op de
uitgaven voor armenzorg te bezuinigen.
Mocht men toch eens weder in onze rc-
geeringskringen ophouden Bismarokiaan-
6cho wetten na te schrijven. Kuyper komt
met zulk lcopiew rk nog wel op een tijdstip,
waarop Posadowsky, de betrokken Pruisi-
scho minister, verklaart, 'dat die wetten
onhoudbaar worden en de roep naar een
dictatoriale reorganisatie daarvan luid
wordt 1
Laat men toch een ieder niet enkel den
loontrekkende, maar ook hem, die buiten
loonbetrekking wat voor dit doel besteden
kan gelegenheid geven om op do beste
en goedkoopste wijze voor zijn eigen ouden
dag te zorgen cn dit te doen in de tijdper
ken waarin gunstigo omstandigheden hom
'daartoe in staat stellen en tegen een leef
tijd, die met zijn omstandigheden strookt.
En laat men verder allo krachten conoen-
fcrccren op een ruimere verzorging door
gemeenten en particuliere armbesturen,
met bijdrage van den Staat, van alle in
validen, voor wie hun betrokkingen niet
of niet voldoende in staat zijn te zorgen.
Met het oog op zulke Kuyperiaanscho
\iwangwetten met haar bureaucratie en
geldvermorsing, sluiten zich vele beurzen,
die zich gaarne zullen openen wanneer met
verhoogde belasting ook de overtuiging
verkregen wordt, dat in armoede, zonder
schuld of verregaande zorgeloosheid ont
staan, behoorlijk wordt voorzien.
Do blijkens geregeldo toeneming der
rijksmiddelen algemeen welvarende toestand
des lands doet in dit opzicht een welwil
lende, zelfs mccwarigo strooming ontstaan,
die helaas op onze politiek tot dusver on
gunstig heeft gewerkt, daar zij slechts po-
litieken steun heeft gebracht aan hen die
het meest geneigd waren Duitsche wetten
na te schrijven, zonder de lasten daarvan
behoorlijk te wegen; gelijk mede aan hen,
dio de grootste beloften konden doen, omdat
zij de willekeurigste beschikking over an
dermans beurzen in uitzicht durfden stel
len.
Mogen de aanstaando verkiezingen ook in
dit opzicht een kentering brengen 1
Do „Nieuwe Ro t te rda m s c h o
Courant1' schrijft:
„De inmenging van den gods
dienst in de politiek schijnt onder
het tegenwoordige regime steeds groofcer
proporties te moeten aannemen.
Dat blijkt uit do mededeeling, die wij aan
een katholiek blad ontleend hebben. Het
contraal-bestuur eter katholieke kiesver-
eenigingen te Amsterdam heeft tot de
kerkelijke autoriteit in het bisdom van
Haarlem het verzoek gericht, dat de dag
vóór de stemming over do candidate©
voor het Kamerlidmaatschap in alle ker
ken tot een dag van gebed worde gemaakt.
Het is een kras stukWij hebben reeds
beleefd, dat pastoors briefjes rondzenden
aan hun parochianen om bepaalde candi-
datcn aan te bevelen; en ook, dat de kan
sela worden misbruikt voor de politieke
propaganda. Gezwegen dan nog, dat wordt
toegelaten, dat bij het uitgaan der kerken
colporteurs zich posteeren op den drempel
dezer gewijde gebouwen, om politieke
strijdschriften aan de kerkgangers uit te
reiken. En nu zal het al zóó ver komen,
dat er politieke bidstonden worden gehou
den in de kerken 1
Natuurlijk zal het wel in dc bedoeling
liggen van hen, van wie het verzoek aan
dc kerkelijke overheid uitgaat, dat er on-
cfer voorgang van den priester gebeden
worde voor de candidaten hunner kies-
vereenigingen. Maar waar blijven dan de
andersdenkenden, zij, die hun politieke
voorkeur aan andere candidaten geven?
Doch laten wij niet dieper in de zaak in
gaan. Laten wij alleen vragen: Wat moet
er onder dit noodlottige drijven van ons
goede Nederland worden
Nader zegt het blad:
Van twee kanten worden wij aangevallen
over onze opmerkingen naar aanleiding
van het verzoek van het centraal bestuur
der katnolieke kiosvoreenigingen te Am
sterdam aan de kerkelijke overheid in het
Lusüoru van iaaarlem, aal de dag vóór do
stemming over de iLamcr-canclnlaten tot
een dag des gebeds worde gemaakt.
„De vclencaleLx e ld d r 1 a n de r" wil
er een uiting van auti-papisme in gezien
bebben> Dat is een aantijging, die wij ver
re van ons werpen. Er een tijd geweest,
dat ons blad, mét de airdere liberale bla
den genegcld „papo-thorbeckiaansch" werd
genoemd door de Calvinisten, do tegen
woordige bondgenooteD vaü „D e Gelder-
lander", die haar zoo na aan bet hart
liggen. Van dat scheldwoord had men zich
evenmin iets uan te trekken, als van de
beschuluiging van anti-papisme, ons nu
naar het hoofd gegooid. Wij zijn niet ver
anderd cn thans evenmin anti-papistdsch
als destijds papistiscb. Maar wij keuren
het af, dat men den godsdienst in de poli
tiek mengt, de politiek in de Kerk, nu zelfs
in den bidstoel brengt.
Voor ,,D c G o 1 de r 1 a n de r" is het, zegt
ze, een raadsel, hoe wij het ernstig kunnen
meenen, „dat een bidden tot God om voor
lichting cn zegen bij den hoogst gewichti-
gen stap, dien het Nederlandsen© volk te
doen staat, niet gepast zou zijn.'' Er wordt 1
immers in den gemeenteraad van Amster
dam ook wel gebeden. .En dadr I idt men
-uiten do kerk. „Zouden dc katholie
ken het dan niet in de hunne mogen
doen?"
Daargelaten, of in de Amsterdainsche
raadzaal, of in de vergaderzaal van welk
ander college van bestuur ook, het gebed
op zijn plaats is, is er dan toch in elk ge
val een groot verschil, want dat gebed
heeft geen politieke strekking of beteekenis,
I en daarmede wordt dc politiek niet in de
kerk gebracht. Dat men een gebed houdt
voor den oogst (zooals in Overijsel gebeurt)
of bedestonden uitschrijft bij nationale
rampen, zooals onder de oude republiek
zelfs de wereldlijke overheid deed, kunnen
wij begrijpen, maar in do kerken te bid
den voor de zegepraal eener bepaalde partij
of bij politieke verkiezingen dat is in ons
oog den godsdienst verlagen, het is zoo be
slist mogelijk in strijd met de roeping der
Kerken; het is iets, dat, naar onze meo-
ning, in hooge mate moet afgekeurd wor
den.
„De Gelderlander" laat het niet
bij de genoemde aantijging aan ons adres,
maar grijpt ook de gelegenheid aan, om do
liberalen in het algemeen verdacht te ma
ken. Als, zegt zij, onze geestverwanten de
zegepraal mochten behalen aan de stembus,
dan zouden de Kerken komen te staan on
der de critiek cn de oensuur van een libe
rale pers, en ons land „zou worden overge
leverd aan een anti-clericalisme, dat dc ge-
loovigen niet eens vrij zou laten, in hun
eigen tompels te bidden om hetgeen hun
goeddunkt."
Is het niet heel min?
Van „D e (antirevolutionnaire) Rotter-
d am m er" komen wij te vernemen, dat
ook in de gcloovig-Protostant6che Kerken
voor den goeden afloop van de verkiezin
gen gebeden wordt. Als wy dat niet be
schouwen als dc eenvoudigste zaak ter we
reld, dan komt dat, omdat wij te bot van
verstand zijn om van het standpunt, waar
op men aan christelijke zijde staat, iets to
kunnen begrijpen. En do „christelijke" in
zichten over „de worsteling der eeuwen"
aan het liberalisme duidelijk to maken, is
een hopeloos werk; het is „den mo^: n ge
schuurd."
Wij zouden „Do Rotterdammer"
(en ook „De Go 1 do rl an dor") wel iets
willen vragen. Er is een tijd geweest, toen
nog niet ontdekt was, dat calvinisten en
roomsch-clericalen eigenlijk stengels zijn
van één gemeenschappelijkcn wortel des ge
loof 8; een tijd, toen Kuyper nog verkon
digde, dat de banier met de Protestantsohe
kleuren voluit van de antirevolutionnaire
veste moest wapperen; of een tijd, toen het
meerendeel dor katholieke Kamerclub in
een plechtig manifest zich losmaakte van
het bondgenootschap met de calvinisten.
Welnu, hoe maaktet gij het toen met uw
politiek gebed En wat inzonderheid de
roomsch-clericalen betreft, zal men zich
den tijd herinneren (het was bij de voorbe
reiding der verkiezingen van 1891), dat in
diezelfde Amsterdamschc kiesvereeniging,
die thans het politieke gebed in de Kerken
wil brengen, een geweldige verdeeldheid
heerschte. Wat had zoo willen wij vra
gen toen wel de inhoud van het stem
bus-gebed moeten zijn?"
Het „Handelsblad" meent, dat, trots
de zekerheid, dat én de w ij z i g i n g bij bot
hoog er èu die bij het lager ondor
w ij s in beide Kamers de meerdorheid
zullen erlangen, de afkondiging als wetten
nog volstrekt niet zeker is.
Het blad zegt, dat de meerderheid der
kiesgerechtigde natie allicht tot de overtui
ging zal zijn gekomen, dat de leiding van
's lands zaken niet veilig is in hanacn van
het ministorio-Kuyper, en daarvan getuige
nis afleggen zal bij do stombus, die over
een maand gereed zal worden gezet.
„Gaat het onder zulke omstandigheden
aan, vraagt hot blad, „wetsvoordrachten,
door een wellicht wegstervende meerder
heid goedgekeurd, tot wetton te verheffen?
Formeel mag het: een voordracht van
de Regeering, door beide Kamers goedge
keurd en door do Koningin met mede-on-
derteekening van een der ministers, be
krachtigd, wordt wet, ook al blijkt die
meerderheid bij de ongeveer tegelijkertijd
plaats hebbende verkiezingen het vertrou
wen van de meerderheid onder de kiezers
to hebben verloren. Formeel mag het.
Maar van een m o roei standpunt mag het
stellig niet. Partijwettcn doordrijven juist
op het tijdstip, dat de Grondwet de uit
spraak der kiezers vordert, is in lijnrechten
strijd met goede constitutioneel© beginse
len.
Wanneer niet reeds dc Eerste Kamer,
met het oog op do verkiezingen, de behan
deling uitstelt van do beide ouderwijs-ont-
werpen, zoo dat over het hooger als dat
over het lager onderwijs; wanneer
dus beide regelingen te midden van den
verkiezingsstrijd door beide Kamera zullen
zijn aangenomen, dan behoort bet Kabinet
zelf zijn voorstel aan H. M. de Koningin,
om zo tot wetten te verheffen, to verda
gen, totdat do stembus over zijn voortbe
staan zal hebben beslist. Dit is een cisch
van constitutioneele betamelijkheid Zoo
alleen kan het Kabinet voorkomen, dat do
Kroon, gebruik makend van haar grondwet
tig recht op het oogenblik, dat daarvoor
de meest klemmende reden bestaat, ver
klaart haar beslissing tc willen aanhouden,
totdat de uit-slag der Kamerverkiezingen
zal hebben getoond, of de kiezers uan de
rechterzijde ook in do nieuwo Twc 'e
Kamer do meerderheid zullen hebben ver
schaft Do Kroon staat boven de partijen
cn het behoort juist tot haar hooge roe
ping, in gevallen als thans met de onder-
wijsregelingen zich voordoeu, te wak n, dab
niet, in strijd wellicht met do weldra blij
kende wenschon der natie, partijregelingcn
worden doorgedreven op hotzelfdo oogen
blik, dat do kiezers volgens het grouchvet-
tige voorschrift worden opgeroepen om over
het Regeeringsbeleid oen afkeurer oordeel
uit te spreken.
Zal het KabinebKuyper dezen oi-cli van
constitutioneele betamelijkheid in acht no
men in zijn optreden tegonovcr uo Kroon,
na do aanneming der bedooldo wetsontwer
pen? Wij durven c niet voor instaan,
maar vertrouwen, dat in allen gevalle do
Kroon in do aanstaando verkiezingen aan
leiding zal vinden tot verdaging, ook var
neer het Kabinot een andci- ïucening
moaht zijn toegedaan.
Wij rijn overtuigd, dat het gevoelen, in
bovenstaande opmerkingen ontvouwd, door
duizenoen in den o wordt godceld,
ook door voorstanders var» het minisloric-
Kuyper, maar constitutioneele mannen,
dio invoering der ondorw'jsrcgclingen enkel
oorbaar ach. n wanneer uit do stembus
van Juni de oizijde wodcr als meer
derheid to voorschijn ko fc. Werd een ver
zoekschrift in dien geest tot do Kroon go-
richt, dan zou daarvoor oen indrukwek
kend antal ondertcekeningen stellig niob
uitblijven."
Na mededeeling van con cn ander, hetwelk
door katholieke bladen omtrent dc ingezon
den stukken van katholicko schrijvers ia
haar kolommen geschreven word, zegt do
,,N i o u w c Rotterdamse h o Cou
rant":
Wij hebben ten slotte uog een onaangena
me mededeeling te doen, niet ten aanzien
van do inzenders in ons blad, dio zich tegen
de kerkelijke coalitie verklaarden, maar
ten aanzien van den cenen inzender, die ton
gunste van die coalitie schroef.
Onder hot opschrift* „Do katholieken on
do coalitie", kwam in do „N. R. Ct." van
Zaterdag 29 April, Eersto Blad C, een in
gezonden stuk voor, ondertcckend: „Een
ware Katholiek" en eindigende met do
woorden: „Onze Heeren weten ons to bren
gen op dc goede wegen en wij zullen onzo
dankbaarheid hun tooncn, door hen to
blijven achten boven ons, voor zoover het
betreft buiten ons zakenleven." En in dc „N..
R. C." van Dinsdag 2 Mei Eersto Blad A,
werd over hetzelfde onderworp van denzelf-
don inzender opgenomen een ingezonden
stuk, ondertcckend„Een waar katholiek"
cn eindigende met do woorden: „Stemt dus
op een liberaal, hccren vrijzinnige katholie
ken, dan stemt gij tegen de Kerk."
Het is ons gebleken, dat do inzender van
deze beide ons van elders toegezonden stuk
ken, welke een strekking hebben, tegenover
gesteld aan dio der stukken van allo ovcrigo
inzenders over dit onderworp hoogstwaar
schijnlijk misbruik gepleegd heeft van den
naam van een goed katholiek, dien hij met
voorletter cn geslachtsnaam als den zijncq
aan ons heeft opgegeven. Alth ins geen dra
ger van dien naam, bij wien wij persoonlijk
informeerden, had, volgens eigen mededee
ling het stuK ingezonden.
Het schandelijk feit werd ons heden be
kend. Wij haasten ons, het ter kennis to
86)
VII.
Elli zat in den Amerikaanschen schom
melstoel aan den vlammenden haard, ineen
gekrompen alsof zij koud was, in weerwil
van het flikkerend vuur naast haar. Tegen
over haar, twee schreden van haar verwij
derd, zat do heer Opinsky, nu eens kijkend
naar zijn zwavelgele handschoenen, dan we
der naar het in het zwart gekleede meisje,
dat voor hem zat en voor niets oplettend
heid scheen te hebben dan voor de knet
terende vonken, dio nu en dan uit de gloei
ende stukken hout in den haard opspron
gen. Wie Elli 6edert don laatsten zomer
niet gezien had, die zou haar niet licht her
kend hebben. Haar jeugd verried zich nog
in do omtrekken van haar teedere gestal
te, maar haar houding was vermoeid, bijna
ziekelijk, en het eertijds zoo vroolijke ge
laat, dat eenmaal scheen gediend to hebben
tot speelplaats van spotzieko minnegodjes,
was nu door voortdurende zwaarmoedig
heid verdonkerd. Wel hadden dio donker
blauwe oogen het afgeleerd in vroolijken
moed te flikkerenHoe verbleekt waren de
zwellende lippen, waarvan eens het kinder
lijke gebabbel in zijn snaakschheid als zoe
te klokketonen verrukt had. Wanneer dat
lieve mondje nu begon te lachen, dan lag
daarin een uitdrukking, dio een menschen-
yriend door het hart moest snijden; van
vroolijkheid en levenslust was geen spoor
meer op haar gelaat te bemerken. Het was,
alsof het grootste deel van haar leven reeds
achter haar lag. Zij was levensmoede; zij
had voor alles, wat haar nu overkwam,
slechts een koele onverschilligheid.
Had haar vader haar vroeger dikwijls op
onverantwoordelijke wijze uit laffe toegeef
lijkheid den vrijen wil gelaten, hoeveel te
meer nu, nu zij meer zelfstandig geworden
was. Niemand kon er zich dan ook op be
roemen invloed op haar uit to oefenen; zij
ging steeds haar eigen weg cn verachtte
de gezellige kringen, waarin zij zich vroe
ger zoo vroolijk betoond had. Zij ontving
haar gewone bezoeken, omdat de beleefd
heid dit eiscni.e, doch bekommerde zich ver
der niet in het minst om de buitenwereld,
waarover zij zich overigens zelden had be
kommerd. Van de vroegere bekenden was
alleen die mijnheer Opinsky nog een tame
lijk geregelde gast in het huis van Ström-
holt. Deze kwam echter eerst sedert den
vorigen herfst meer dan vroeger. Toen be
hoorde hij slechts tot de vluchtige bezoe
kers van Strömholt. Hij was do eenige ge
weest, die den ouden man na de treurige
gebeurtenissen van den laatsten zomer met
een hartelijkheid was komen bezoeken, die
den ter neer gebogen, eenzamen va<der wol
kom geweest was. Elli gewende zich aan
den omgang met dezen wakkeren, steeds
gedienstigen man, dat wil zeggen: zij 'duld-
do zijn vriendschap, maar zou hem in geen
geval gemist hebben, als hij haar wat min
der bezocht, of zijn bezoeken geheel en al
had nagelaten.
„Vindt gij niet Elli, dat ik werkelijk ge
lijk heb?" vroeg hij zacht. Zij hief het
hoofdje op, ah opgeschrikt uit een dri.ru,
cn keek hem wezenloos aan. Hij zuohlto
bedroefd. „Ach, gij hebt weer aan heel wat
anders gedacht! En ik, dwaas, verbeeldde
mij, dat gij naar mij luistcrdetl"
„Pardon, ik ben soms wat verstrooid
Wat was dat voor een opmerking, die ik
toevallig niet gehoord heb?"
„Een opmerking? O, Elli I Ik sprak reeds
tien minuten lang tot u; ik put mij uit om
uw schijnbaro belangstelling nog meer te
boeien en heb slechts voor doove ooren ge
preekt. Wil ik maar heengaan?"
„Als ik u verveel, Wasil Wasil jewitsch..."
„Of gij mij verveelt? Ik geloof, dat het
juist omgekeerd is."
„Neen, neen, gij ziet immers, ik ben zoo
onbescheiden, zoo egoïstisch, dat ik mij
geen dwang opleg, door naar u te luiste
ren, terwijl ik over iets anders nadenk."
„En wat waren dat dan voor gedach
ten?" vraagde hij na oenig oponthoud, zijn
armstoel wat dichter bijschuivende. Zij
schrikte, toen zij een zekere stoutmoedig
heid in zijn vraag bespeurde. Zij gevoelde
het, hij wilde eindelijk het onderwerp aan
roeren, dat hij reeds lang gaarne bespro-
kon wilde hebben.
„Wasil Wasiljewitsehzeido zij verwij
tend en vreesachtig en keek over hem heen
alsof zij gelegenheid zooht om te vluch
ten.
„Ik kwel u misschien met zulk een vraag,
ik schijn u opdringend en ruw, nu ik mijn
teederste gevoelens niet langer kan ver
zwijgen. Maar ik geloof, dat het noodzake
lijk is, dat wij die schijnbare onhartelijk
heid tusschen ons ter zijde stellen en onzo
meest verborgen gedachten in het volle dag
licht plaatsen."
Voor wien noodzakelijk?" lispelde zij,
een weinig geërgerd over' zijn aandringen.
„Vooral voor uzelvc, Elli Arwedowna!
Gij gaat ten giuncle ondor diezo eigenzinnige
zwaarmoedigheid, die in tegenspraak is
met de eischen uwer natuur. Er ligt een
ware verbittering in de droefheid, die gij
aan het verleden wijdt en die, vo c zoo
ver ik kan opmerken, eer erger wordt dan
dat zij vermindert. Ik heb er reeds met uw
vader over gesproken en deze deelt
mijn meening met groote zorg.
Ik zou mij niet veroorloven mij als
vreemdeling hiermedo te bemoeien, wan
neer ik verwachten mocht dat het van meer
bevoegde zijde zou geschieden. In de eer
ste plaats zou dat immers aan den beer
Strömholt moeten overgelaten worden,
maar deze moest mij met smart bekennen,
dat hij daartoe den moed miste, omdat hij
overtuigd was, dat er tusschen hem en zijn
dochter een zekere verwijdering was ont
staan. Een treurige bekentenis voor een
vader."
Elli wilde iets zeggen, maar hield haar
woorden in en ging weder met een zucht
in den schommelstoel zitten. Haar armen
hingen als krachteloos over de beide leu
ningen. Opinsky boog met een uitdrukking
van innige deelneming in zijn gelaat voor
haar.
„Hoe bleek cn doorschijnend zijn die lan
ge vingers", zeidc hij zacht. „Elli, ik
vrees, dat gij een ernstige ziekte zult
krijgen, als gij u niet weder opricht cn be
denkt, wat het leven van u cischt.
„En wat zou dat dan zijn?"
„Met en voor anderen leven."
„Ik leef..."
„Alleen in uw kleine wereld en in uw
herinneringen, maar dat moest op uw leef
tijd slechts uitzondering zijn. Gij hebt do
voornaamste genietingen des levens nog to
wachten. Gij moogb niet het verlangen
koesteren om langzaam weg te kwijnen.
Achter dc zwarte wolken tintelt voor u nog
een toekomstig morgenrood. Het is een
misdaad, aan uw jeugd gepleegd, dat gij
daaraan niet gelooven wilt. Er is nog con
roeping voor u, namelijk te leven als in een
frissche lento, te midden van zonnigo
lucht en vroolijke kleuren. Dat zwarte
kleed moc6t eindelijk eens afgelegd worden,
maar het schijnt een onveranderlijk wedu-
wenklced geworden te zijn."
Elli kromp ineen en hief angstig afwerend
do hand omhoog, om Opinsky het zwijgen
op te leggen. Maar do man kon het een
maal begonnen onderwerp niet zoo spoedig
weder laten varen.
„Ik wil u c jn verdriet aandoen, dierbare
vriendin; dat kunt gij gelooven. Integen
deel, ik hoop u den weg tot genezing te
toonen en in u den wil op te wekken, dien
te betreden."
„En toch doet gij mij werkelijk verdriet
aan 1"
„Omdat ik uw geheim geraden heb? Hoe,
verschrikt gij weder? Behoort cr dan zoo
veel helderziendheid toe, om tc weten, wa*J
u kwelI
Hij keek haar aan cn fluisterde: „Gij
hebt Oscar Gawirlowitseh bemind. En dat
meendet gij als een geheim te bewaren cn
te moeten blijven bewaren."
(Wordt veri'oTgd.)