No. 1383S LËIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG" I APRIL. - TWËÈDË BLAD. Anno 1905. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Het Geheim van het Apothekershuis. In een kruiskopje „Geen gevaar5' zegt j,D e Maasbod e": De oud-minister, mr. Goeman Borge- sius, zit er erg over in de war, dat by aanneming van het wetsontwerp op bot Lager Onder w ij s, hetwelk de sub sidie voor de bijzondere school ietwat ver hoogt de Christel ij ke liefda digheid in het gedrang zal komen. Immers, als de Staat alle6 gaat betalen, kunnen de voctfstandcrs der bijzondero school best hun beurzen gesloten houden. En daarmede wordt dan tevens een der schoonste lichtzijden van het bijzonder on derwijs in de schaduw gezet. De heer Borgesius, die blijkbaar zoo warm voelt voor Christelijke deugden, stel le zich gerust! Hij leze nog eens kalm na, wat in de vergadering van Woensdag 22 Maart jl., die hij toch zelf oijwoonde, door don socia list Schaper over dit punt in het midden ;werd gebracht. Een klein rekensommetje. ,,Elk kind", aldus de afgevaardigde van Appingedam, „elk kind van de bijzondere school kost, ruw berekend, ongeveer ƒ30." Daarvan wordt, zeggen wij, 1/3 gedeelte gedekt door het B-ijk, dat is dus 10. Ruim 8 zal er waarschijnlijk bijkomen volgens deze wet; derhalve blijft er nog 12 gulden ongedekt over. Bekent men nu op zijn hoogst, dat per kind vijf gulden schoolgeld betaald wordt, dan moet nog 7 gulden door de voorstanders van het bijzonder onder wijs worden bijbetaald." De heer Borgesius kan het sommetje zelf narekenen, en hij zal bevinden, dat hij zijn portemonnaie gerust kan openen, als hem een aalmoes wordt gevraagd voor de Christelijke School. Bij de debatten over de lager-on 'd e r w ij s-n o v e 11 e stelde dr. De Yis- sor, als beginsel, de suprematie der open bare, d.w.z. der Staatsschool. De christe- lijk-historische afgevaardigde sprak daarbij evenwel de hoop uit, dat, bij het openbaar onderwijs, godsdienstonderricht als ver plicht leervak zou worden geïntroduceerd. ,,Die eisch werd door „De N. Ct.'5 be streden, omdat het blad van meening is, dat van Staatswege godsdienstonderwijs niet gegeven worden kan, zonder dat de Staat tusschen godsdiensten een keuze doet. En, in dat verband, achtte „D e (N. Ct." zelfs dr. Kuypers aanslag op ae openbare school minder gevaarlijk dan het streven van een groep van predikan ten om de Staatsinstolling te versterken, ten einde haar, en daarmede den Staat zelf, te brengen onder kerkelijk gezag. ,,D e Rotterdammer" achtte even min den christelijk-historischen wensch voor verwezenlijking vatbaar en wel op de zelfde gronden als „De N. Ct." „Intusschen", zegt laatstgenoemd blad, „tot synthese leidt het tijdelijk uitdrijven der antithese niet. „De Botterdam- mor" acht deze gelegenheid gunstig om den christelijk-historischen coalitiegenooten voor te houden, hoeveel zij, „die somtijds van vrijzinnige zijde op eenigen steun voor hun christelijke staatkunde schijnen te hopen, van dien kant hebben, te verwach ten." Waaruit dan volgen moet, dat ook zy alleen van de „vrije" school heil ver wachten kunnen. Van deze poging om den reeds gezwol len Rubico tot een bandjir te maken, zou den wij zwijgen, ware het niet, dat de hou ding van het anti-revolutionnair orgaan ons, in éón opzicht, verbaasde. Want in dien het waar is, dat, van Staatswege, een bepaalde belijdenis niet gedoceerd worden ban, wat mogen dan de christelijk-histori schen verwachten van een herziening van bet openbaar universitair onderwijs in de theologie, welke, volgens !het bekende amendement-Schokking op do hooger-on- derwijs-wefc, binnen drie jaren moet tot Btand komen? „De N. Ct" zegt ten slotte, datzij het niet zonder belang acht even te doen op merken, hoeveel deyenen, die van een christelijke coalitie naar eehigen steun voor het herstel eener Staatskerk uitzien, van dien kant te hopen hebben. „D e Standaard" begint een artike lenreeks over de vrije school. Aan gaande de brandende kwestie, in hoeverre de Staat voor den financieelen steun eischen mag en moet stellen, laat het blad zich als volgt uit: „De Overheid stelt den noodzakelijken eisch, dat het onderwijs, dat ge op uw vrije school geeft, in klimmende mate voldoen zal aan de eischen, die het aard- sche leven aan de schoolopvocding stelt en stellen moet. Doch juist daartegen komen velen nu op, en zeggen: „Onze Christelijke school moet bandeloos vrij blijven", en hierin nu ver gist meu zich. Ongetwijfeld, ze moet geheel vrij blij ven in do volle belijdenis van haar Chris telijk beginsel en in de uitwerking en toe passing van dat beginsel op de richting van het onderwijs; maar ook daarin alleen. Afgeweerd moet daarom elke inmenging van de Overheid, die den eisch van het Christelijk beginsel zou deren, maar toe gejuicht moet omgekeerd elke poging der Overheid om ook in onze scholen goed en degelijk onderwijs te bevorderen. Wie deze scheidslijn uit het oog verliest, ijvert niet moer voor het Christelijk begin sel op zijn school, maar voor de liefhebbe rij van een eigen koninkrijkje, waarin M] zal te werk gaan naar eigen luim en lust. En dit mag niet. Dit zou onzen strijd ontheiligen en ontwijden. Het zou een mo tief verraden, dat niet den Christus, maar eigen macht en invloed zocht. Slechts op één gevaar zult ge bierbij bedacht zijn. In de politiek is gestadige wisseling, en drijven straks zij hun wil door, die alle Christelijk beginsel ook uit uw opvoeding bannen willen, dan kunt go plotseling vooi de vraag komen te staan, om óf het ka rakter van uw Christelijke 6chool prijs te geven, óf opnieuw van alle geldelijke Regeeringshulp af te zien. En dan zal het de vraag zijn, of ge in den lande genoeg diepe overtuiging voor het belang der Christelijke belijdenis in de opvoeding hebt aangekweekt, om uit de vloedgolf van jammer, die dan komen kan, uw Christelijke 6chool in veilige haven bin nen te loodsen." Er gaat tegenwoordig bijna geen dag voorbij zonder dat men in de dagbladen iets kan lezen over den slechten geest, die er in ons legor, voornamelijk onder de subalterne officieren der infanterie, heerscht en telkens wor den daarbij staaltjes verteld van het onoor deelkundig optreden van de legerautori- teitcn, die ongetwijfeld ieders verbazing wekken. Van verschillende kanten wordt tegen dergelijke schrijverij te velde getrokken, waarbij dan gewezen wordt op het nadeel, dat wordt toegebracht aan krijgstucht en vertrouwen op de chefs. IJ. Z., dio in het „Hbld." een belang wekkend artikel schrijft onder het op schrift: „Leger-hervormingen", is het hier mee volstrekt niet eens. Z. i. staat het na deel, dat door de courantenschrijverij aan de krijgstucht wordt toegebracht, nog in geen vergelijking tot dat, hetwelk ontstaat door het weinig oordeelkundig en dikwijls ruw optreden van sommige hoogo chefs. Wanneer men, zogt hij, jarenlang een man handhaaft aan het hoofd van een aan zienlijk onderdeel van het leger, die in het bijzijn van diezelfde onderofficieren en jonge officieren zijn regimentscommandan ten en bataljonscommandanten uitscheldt en afsnauwt, die bij inspectiën en oefenin gen er een genoegen in schept om de com pagnies-commandanten op 6malonden en earcatischen toon toe t» spreken op de soldatenkamers en hen in de oogen dier minderen zoo klein mogelijk te maken; zal er dan niet oneindig meer schade aan diezelfde krijgstucht worden toegebracht dan door het meest venijnige couranten artikel I De soldaat ziet hoog op tegen zijn kapitein met diens paladijnen luite nant, sergeant-majoor, enz. van den eersten dag van zijn in-dienst-treding af. De schrijver durft veilig beweren, dat de man in den regel aanvankelijk grooten eerbied heeft voor zijn luitenants en rijn kapitein, met wie hij dagelijks in aanra king komt. Daar komt echter de inspeotie voor den generaal. „Nou, kapteintjo, nou zullen we eens zien of je goed voor de kleeding hebt gezorgd." Weg is de aureool, die den kapi tein omgaf, zelfs al is de kleeding goed in orde. Voor zijn compagnie is hij nu „het kapiteintje" geworden. Bij manoeuvres en oefeningen gaat het echter pas „van dik hout zaagt men planken". Dan komen de gouden kragen aan de beurt en do mod derspatten, die daarop vallen, zijn niet gemakkelijk weg to poetsen. Er moet, meent hij, verandering komen en dat het liefst door ruime toepassing van de pensioenwet. Toch heeft hij ge meend in het waarachtig belang van dat leger te moeten waarschuwen tegen het geen in den strijd tegen de onbehoorlijke onderdrukking, waaraan men in het leger van boogerhand wordt onderworpen, min der goed moet worden geacht. Die strijd op zichzelf is echter nuttig en noodig, en er zijn in het leger ook werkelijk niet veel officieren meer, die durven ontkennen, der aan het stelsel van onderdrukking der vrije gedachte mits in behoorlijken vorm geuit een einde moet komen. Een einde moet komen aan den toestand, dat een re gimentscommandant, des morgens op zijn bureau komende, met angst en beven de post naziet, waarmede weder eenigo banblik sems werden toegeslingerd. Een einde moot komen aan den toestand, dat men in zijn meerdere niet andera ziet dan zijn natuur lijken vijand. Een hoogo chef moet bij voor- komeDdo moeilijkheden den lagere hulp en steun verleenen op welwillende wijze, en niet slechts op de loer liggen om te zien hoa men zich uit een lastige situatie weet te redden. Niet door inboezemen van vrees, door aanjagen van zenuwachtigo opwin ding behoort men te regeeren, doch door op oordeelkundige wijze, zonder zwakheid, vertrouwen aan to kweeken. In een moeilijk geval moet de lagere chof rijn superieur om raad kunnen vragen; niet echter zich angstig afvragen, hoe zou hij het willen hebben en dan met een: „God zegene don greep", den knoop doorhakken. Zoo kweekt men geen karakters, die in oorlogs tijd iets op hun verantwoording durveu nemen Hoe hooger men staat, hoe ruimer opvattingen men moet huldigen. De hoogst geplaatsten moeten daarom niet zijn mannen, die goed scherpe brieven we ten te fabriceeren, die goed den weg welen in het raderwerk der bureaux. Zij moe ten hoogstaande mannen zijn met veel men- 6chenkennis; veel tact, een goed humeur en een goed physick. Zij mooten mannen zijn, die van jong luitenant af onder hun kame raden hebben verkeerd en die er niet te gen opzien ook met een gewoon mensch een praatje te maken; zij moeten ook we ten wat er omgaat buiten hun meer engen kring, in de burgermaatschappij. De ware hoogheid bestaat daarom nog niet in onge naakbaarheid. Het is meer dan noodig, dal aan de spits van on3 hoofdwapen binnenkort iemand verschijnt, die deze eigenschappen in ruime mate bezit, iemand, die menschen kent en tact bezit en daardoor vertrouwen weet te winnen. „Het Centrum55 schrijft naar aan leiding van het tha -s vorschcnen advies van het bestuur dor „Lib. Unie" zie elders in dit blad en het vroeger ver sohenen advies van het bestuur van 'den „V r ij z.-Domo cr. Bond": „Wat er onder deze omstandigheden van de concentratie moet terecht komen, is niet zeer duidelijk. De vrijzinnig-democraten zullen nu overal do aftredende oud-libeia'm mooten bestrij den en candidaten stellen, die het program van actie der geooal ie eerde partijen onder schrijven. De „Unio'Miberalen zijn, volgens do aan gegane overeenkomst, gehouden dio candi daten to stemmen. Maar overeenkomstig het advies van hun hoofdbestuur zullen zij dat niet kunnen doen, omdat dan de aftredende oud-libera le Kamerleden bestreden wordon. En wanneer aldus do samenwerking met de vrijzinnig-democraten misloopt in A-, zal zij natuuilijk ook in B. on O. niet har telijk kunm i rijn. Het hoofdbestuur der „Liberale Unie" heeft feitelijk partij getrokken vóór do oud liberalen tegen do vrijzinnig-democraten. Aan laatstgenoemden zijn zij gehouden door een oompiomis, 'door een gemeen schappelijk program van actie. Maar aan cerstgenoomdon voelen zij zich inniger gehecht door vele banden van het velleden en door sympathieën, die niet zoo spoedig te vorbickon zijn. Tydeman schijnt voor don heer Borgesius toch altijd nog betrouwbaarder vriend dan Trcub." „Do Nieuwe Courant" zegt onder het hoofd „Yroomhoid en politiek beginsel": „D e Standaard" schreef onlangs, dat de noodzakelijkheid van samenwerking tus schen zoo verschillende naturen als die van do heeren Van Houten en Yanlor V 1 u g t, do liberalen, indien rij do meerder heid veroverden, met machteloosheid zou slaan. Wij antwoordden, dat het blad zich daar niet ongerust over bohoefdo te maken, daar van de aanstaande vorkioringeü toch nooit een zoodanige uitslag te verwachten was, dat de twee genoemde staatslieden te ramen do lakens zouden hebben uit te geven, d.w.z den geheclen politieken toestand zouden bo- heerGchen. „Do Standaard" komt nu terug mot de opmerking, dat hij dit niet begrijpt, want dac. het manifest der 75, waaronder do beide namen voorkomen, „een declaratie van beginselen" was, niet een speciaal program, maar „het opheffen van een banier." Nu wordt schrijft hot blad in zulk een stuk óf „van hoogore beginselen uitgegaan en daaruit ook het program afgeleid, en dan kunnen mannen als prof. Van der Vlugt en mr. Yan Houten niet samengaan. Oftewel, prof. Yan dor Vlugt en mr. Van Houten zijn hier als combinatie wol op hun plaats; maar dan blijkt er ook uit, dat het program, waarvoor zij saam optreden, aan alle hooger zedelijk beginsel gespeend is." Dit laatste nu zou hot blad onverklaarbaar vinden van con man alt" prof. Yan dor Vlugt, „dio vroomheid in de binnenkamer als de mystie ke bron van zijn levenskracht belijdt." Daarop slechts dit. Het manifest bevat een formulccring van de liberale beginselen voor het bestuur van den Staat, waarmedo èn prof. Van der Vlugt èn mi. Van Houten instemmen. Het blijkt, dat, welke ook do zedenleer moge zijn, dio de eeno of de andere dezer beide mannen aanhangt, rij beiden aan wetgeving on bestuur die beginselen ten grondslag willen leggen, welke men in liet manifest geschreven vindt. Do poging van „De Stan daan rd" om do „vroomheid" van prof. Van der Vlugt politiek te exploiteercn, is een aanranding van het karakter dier eigenschap zelve. Im mers, als dio poging ooit gelukken mocht, waro het geen „vroomheid in debinnon- kamor" meer. Men heeft dan ook deze klnagliodoren van „De Standaard" als niets anders te be schouwen dan als uitvloeisels van die ver derfelijke en dezerzijds zonder ophoudcD be strijden vermenging van godsdienst (vroom heid) cn politiek (staatkundige beginselen), welke in het blad cn rijn geestverwanten ioo ijvorigo bevorderaars vindt cn in het door do beide genoemde lieorcn ondcrtcekcnde stuk zoo gestreng wordt afgekeurd. 18 Nedorland oon Protestante schc Staat? Deze viaag stelde „Do Noderlandei". Ter harer beantwoording dient eerst vast to staan, zegt het blad, de beteekenis van hot woord Staat. Do Staat is niets anders dan een begrip, betcekenend: do in woners van con bepaald land als geheel genomen onder één overheid. Of een Staat is Protestantsch, Roomsch, enz. hangt af van do vraag wat het volk is. Evenmin als Turkije zou kunnen zijn ccn Protcs- tantscho Staat, kan Nederland rijn een Mohamcdaansche Staat. Ons volk nu is gemengd. Bezuiden de Maas ia het beslist Roomsch. Benoorden de Maas is hot Protestantsch, al valt niet ta ontkennen, dat daar meer dan éón goineent© bepaald Roomsch is. De Staat zou dus, evenals de maatschappij zelve, gemengd moeten rijn. Maar dat kan niet, juist omdat do Staat een eenheid is en rich dus met als een tweeheid kan openba ren. Do Staat als zoodanig kan niet tege lijkertijd Roomsoh zijn en Lutherscli. De revolutie vond daarom den neutralen Staat uit. Maar in steeds breeder kringen wordt ingezien, dat dit geen oplossing is, omdat Staat en maatschappij evenmin al* maatschappij on godsdienst to scheiden zijn. Do eenigo oplossing dor moeilijkheid soliijnt aan mr. Lohmans orgaan deze: wo- dcrzijdscho erkenning van olkandcrs rech ten on zooveel doenlijk Staatsonthouding' op elk gebied, waar de godsdienst ziek mecfl direct laat golden. Zoowel op kerkelijk als op schoolgebied bepale de overheid zioh tot datgene, waaraan allen dezelfde behoefte hebben, zooals rechtsbescherming, financiee len steun, enz. In meer dan één geval evenwel is bctlie sing óf in den éónen óf in don anderen zin noodig. Een Staat, con Rijksoverheid, kan bijv. niet tegelijkertijd drukpersvrijheid toe laten on belemmerenhet recht van vorgo» deren, van openlijk zijn godsdienst to belij den erkennen en ontkonnon. Welnu, in al dio soort van kwesties is, en wel bij de Grondwet, beslist in Protostanfc- s ohon zin, on bij die beslissing hebbon de Roomschen zich neorgclegdwat meer is, in meer dan éón goval hebben zij zelf voor de verwerving van vrijheden, die in beginsel werden voroordcold, medegewerkt. Er is niet do allerminst© aanleiding om van hun kant roactio op dat punt te verwachten, cn ver toonde dio zich, dan zou in een ommezien do invloed, dien zij thans bezitten, verdwijnen.- In dien zin kunnen wij dan ook zeggen to leven in con Protestantschen Staat, onder Protestantsch staatorocht. Zoodra wij echter den Staat, d.w.z. do overheid in don arm willen nemen, om aan don een of anderon godsdionst zokoren voor rang, hoe gering ook, te willen vorschaffcn, boreikon wij nicta anders dan verwarringen duisternis. Door zulke pogingen wordt do godsdienst benadeeld en voet gegeven aan' het streven van lion, die <"on godsdienst door neutraliteitsbeginsel willen vervangen. De laatste alinea: „Zoodra... bcnadcold" afdrukkende onder het hoofd: „Van de rechterzijde55, zegt dc Haagse he Ooit- rant" daarvan: Zegt u dat wel De Delftsclie sclmtterij-qimcBtio. Niet alleen heoft do majoor-commandant van het bataljon sohuttorij to Delft rijn ontslag ingediend, doch tevens con klacht ingezonden tegen den burgemeester van Delft als hoofd dor politie. Het verzoek om ontslag steunt op de overweging, dat do in dezen bevoegde plaatselijke autorit 'ten, n-1. do burgomooa- ter van Delft cn do commissaris van po litie in dio gemeente door niet te voldoen aan het verzoek van do i majoor-comman dant om de vortooning van do studenten der Polytechnische School op do laatst© Diës-viering dier instelling, waarbij de schutterij werd geridiculiseerd, te beletten, feitelijk hebban gesanctioneerd, dat dj uni form werd bespot. Do burgemeester bad toch r-'.iiftelijk toegezegd, dat hij or voor zou waken „dat de eer der Dclfschc schut terij werd gekwetst." Het Studcnten-V.'eckblad" bevat c erf Marconigram, voor wolks betrouwbaarheid do redactio echter niet instaat, moldcnde, dat Lord Kite' "nor of Khartoum gemeend heoft rijn functies als hoofdaanvoerder van het leger in Britsoh-Indio te mooten neor- leggcn naar aanleiding van het gebeulde bij den jongstcn Diës-opfdcht van het Delft- 6che Studentenkorps. Amsterdam. Bevordord is tot doctor in do geneeskunde op proefschrift: „Sta tistische en andero bijdragen tot de kern-' nis van het ABtigmatismc", de hoer J. van" den Borg, gcb. te Rotterdam. 2) De deur werd in den loop van den nacht meermalen geopend, want de beide vrou wen konden toch niet slapen en zoo infor meerden zij van tijd tot tijd naar den toe stand van den zieke en yroegen of zij ook iets voor hem konden doen. De dokker gaf hun dan wel heel vriende lijk antwoord, doch verzocht steeds drin gender don toch zoo rusteloozen slaap van den patiënt met meer te vei storen, zoodat ten slotte noch Martha, noch Babctto do riekekamer durfden binnengaan. Eerst bij het het aan treken van den dag riep dr. Moisburg Babette binnen. Hij had zacht aan de deur getikt; dat was het afge sproken toeken. Maitha hoorde het niet, do jeugd had haar recht doen gelden, zoodat Babette de plaatst innam van den dokter, die, na eenigo aanwijzingen gegeven te heb ben, wegging. Hij zag er vermoeid uit. Na tuurlijk Ongeveer een uur na zijn vei trek werd Martha wakker, die, toen zij zag, dat zij al- leen was, dadelijk begreep, dat Babette bij den zieke was. Eenigo oogenblikken daarna (stond zj ook aan hot bed van haar vader. Velius lag nu zeer kalm, doch dat het geen weldadige lust was, die hij genoot, be wezen de kleine zenuwtrekkingen, die zich ieder oogenblik voordeden en waarbij het j? gelaat pij—liji: vertrokken werd. Het scheen of de z.ekte m hem door de een of andere macht op gewelddadige wijze tot zwijgen was gebiacht. Doch het duurde niet lang, of de koorts kwam weer met vei nieuwde hevigheid te rug, toen echter zat de dokter opnieuw aan het bed van den onrustigen zieke ca ver- zoigde hem mot de grootst© toewijding. En zoo ging het nog vele dagen en nach ten lang. Velius was tusschenbeide nauwe lijks in bedwang te houden, zóó raasde de koorts in hem: daarop lag hij weer uren lang in een vreemden, apatischen toestand. Gedurende dezen tijd liet Meisburg de ver pleging aan de beide viouwcn over, om rijn andere patiënten te bezoeken, of zelf wat rust te nemen. Eindelijk overwon toch het kraohtige ge stel van den zieke en de dokter verklaaide dat hot gevaar geweken was. Martha's anti pathie tegen den dokter was geheel verdwe nen sedert zij gezien had, tot welke opof feringen hij in staat was. Dat deze bijna voorbeeldelooze zoig haar vader gegolden had, wekte natuurlijk een groot gevoel van dankbaarheid in hoar op en zoo kwam het 'dat er iets als een tedere vriendschap tus schen het jonge meisje en Meisbuig ont stond; een vriendschap die van zijn kant spoedig den vorm van een niet altijd goed verborgen hartstocht aannam. Martha was nog altijd in het onzekere over datgene, wat tusschen Ootto en haar vader was voorgevallen. Natuurlijk had zij den laatste er nog niet naar kunnen vragen, want al nam hij lichamelijk in bete:schap toe, toch bleef Ve lius zoo diep melancholiek cn zoo prikkel baar, dat zelfs de minste opwinding na- ■deelig voor hem was. Aan Otto's moeder echter had Martha ge schreven en or een brief aan hem bijge voegd. Deze kwam ongeopend terug, doch er was een schrijven bij van Mevrouw Lange. Zij moest zeer opgewonden geweest zijn, want haar schrift was nauwelijks leesbaar, on de wijze, waarop rij die anders zoo bijzonder vormelijk was schreef dat haar zoon nooit mcei te Friedental komen zou, was bepaald beleedigend. Martha was boo3 over dc manier waarop haar brief beantwoord weid. Zij dacht nog steeds, dat het een of andero vreeselijke misverstand tusschen Otto en haar vader heerscht-^maar meende ook terecht, dat ware liefde alle mogelijke middelen zou te baat nemen om een pijnlijk vergissing op te helderen. In plaats hiervan zond Otto haar brief terug, zonder het do moeite waard gevon den te hebben om dien te lezen; dit moest zij denken en zij dacht het en was vreeso- lijk ongelukkig daaiover. Weken waren voorbij gegaan. Het was midden in den zomer. In het huis van den apotheker was het niet alleen koel en bijna onbehaaglijk stil, doordat oude, dikke mu ren de waimte en het leven van de straat tegenhielden; maar ook omdat do beide menschen, die elkander vroeger zoo innig bemind hadden, Velius en zijn dochter, el kaar nu' vermeden cn. bijna schuw uit den weggingen, alsof zij den rechten toon om samen te spreken, niet meer vinden konden. Wat Martha dag aan dag verwachtte: dat haar vader haar zou mededeelen, om welke treur ge reden hij haar, door hem racer dan een jaar lang goedgekeurd lief desgeluk verstoren moest, gebeurde niet. Het scheen, dat Veliu3 geen opheldering wilde g' on, want hij vermeed het zooveel mogelijk, om met zijn dochter alleen te zijn, en noemde ook nooit meer den naam van zijn vroegcren assistent, en nog altijd waag de Martha hot niet om op een verklaring aan te dringen, want zij zag immers, dat haar vaJer niets minder dan gelukkig, dan tevreden cn rustig was. Daaraan vermochten ook de voortdurende bezoeken van Meisbu j niets te veranderen. Het scheen Martha ze is toe, dat haar vader veel te weinig dankbaarheid jegens den dokter gevoelde, want meer dan eens toonde <cliuj zich onaangenaam gestemd door do tegenwoordigheid van Mcisburg en antwooiode hem oo kortaf alsof hij in het geheel niet van hem hield. Dit was echter toch niet het geval, want op andero tijden was hij vol lof over Meisburg en prees diens vele goede eigenschappen voor al in tegenwoordigheid zijner dochter. En op zekeren dag aoide hij haar ronduit, dat hij hoopte, dat zij met Meisburg trou wen zou. Martha was in het eerst zeer verbaasd over dit denkbeeld, waaraan rij bij haar tegenwoordigen gemoedstoestand nooit ge dacht hadlangzamerhand echter gewande zij zich er aan om in den dokter haar toe- komstigen echtgenoot te rien. Met de liefde had zij zoo dacht rij zoo goed als afge daan en zij kon immers altijd de vrouw van Meisburg worden, wanneer hij daarin rijn geluk zag cn haar vragen zou. En hij vroeg haar. Op een mouicn Augustusavond werd l»jj den apotheker de verloving gevierd. Het was alles zeer kalm in zijn werk ge gaan. Alleen de verloofden. Velius en zijn assistent hadden aan do feestelijkheid deel genomen. Ook van geluk was er niet veel te zien geweest. De jonge man toonde zich wol ten volle bevredigd, dat hij rijn doel bereikt had; maar Martha was erg stil geweest en Velius zoo slecht in zijn humeur, dat daar uit ten duidelijkste bleek, dat zijn ziel nog ziek was. En zoo gedroegen zij zich alle drie ook in het vervolg. „Ik heb nog nooit zoo'n paar koele ver- loofden gezien", zcido Lizi eens tot do kou»- kenmeid, waarop doze antwoordde: „Hoo zou het ook andors kunnenOf dacht je, dat onze juffrouw Otto Lango ver geten had?" Het was herfst geworden. Op den morgen van een regenachtige®, somberen Octoberdag had Frits, do knecht, het raam van zijn slaapkamer geopend en keek naar do geel cn bruin gekleurde bla deren in den tuin, waarin een merel altijd weer hetzelfde wijsje zong. Frits, die zeer muzikaal was, interesseer de zich voor de zeer merkwaardige opvol ging van tonen, die de vogel zoo dikwijl* herhaalde. Hij floot hem na. Dat hoord© Babette, die naar do pomp ging, on dat' hoorde ook Martha, die juist de oogon open deeden terwijl do eerste voor het ontbijt zorgde, en de laatste vlug, zooals zij allefi deed, toilet maakte, floot Frits nog altijd het motief, dat de merel aangegeven ha^ (Wordt t Tvolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 5