LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG II FEBRUARI. TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
No. 1S796.
Anno 1905.
In het „handelsbla d" lezen wij
onder heb hoofd ,,H etverbod van ,,A 1-
1 e r z i e 1 e n" het volgende:
„Allerzielen" is thans nog slechts verbo
den to Leiden. In andere plaatsen, waar te
gen het stuk eerst bezwaar was gemaakt, is
net vertoond zonder dat het tot eenig pro-
test, laat staan tot verstoring der orde,
heeft aanleiding gegeven, maar de burge
rmeester van Leiden heeft het verbod daar
om niet opgeheven.
In dc katholieke pers heeft men hierover
gejuicht. In een tc Leiden verschijnend
katholiek blad las men: „Ons was... ter oore
'gekomen, dat hier deze opvoering zeer zeker
niet zonder ordeverstoring zou rijn afge-
Icopen. Men moge dit afkeuren, te begrij
pen is het zeer zeker." En in ,,H etCon-
fc r u m" verdedigde mr. Aalberso in het
persoverzicht van het „L e d s c h Dag
blad*' werd mr. Aalberso's artikel opgeno-
taen het verbod o. a. met do vraag of
■eon vrijzinnige burgemeester, gewezen op
het ergerlijke in het stuk, aan hen, die dit
bezwaar maakten, zou geantwoord hebben:
„Gij zijt blijkbaar niet van plan de orde
ie verstoren, dut' ik kan dc opvoering niet
•als in strijd met do openbare orde verbie
den.'' Mr. Aalberso zou hierin zien „van
bovenaf feitelijke aanmoediging tot orde-
.verstoring."
Dit deze opmerkingen cn uit dc gedane
mededeeling, dab do burgemeester van Loi-
j&en bij lezing van het stuk er slechts eenig<3
uitdrukkingen in had gevonden, dio stui
tend konden worden geacht, en eerst van
plan wa£- geweest alleen het weglaten van
deze onderdrukkingen te vorderen, blijkt wel
Idat do burgemeester gezwicht is voor den
aandrang van katholieke zijde, een aan
drang, waarbij op de mogelijkheid van rust
verstoring is gewezen indien niet zelfs
ïqlaarmeo is gedreigd.
Dit schijnt ons een hoogst ernstig feit.
Door bedreiging met orde-verstoring zou-
jÜen op deae wijze eenige dwepers hun wil
fcfteedfe' kunnen doordrijven; zou het verbod
Van elke tooneelverwoning verkregen kun-
hen worden, zelfs van de onschuldigste stuk-
jken. En dit zou uitgelokt kunnen worden
tioor opposanten van alle partijen. Indien
Passiespelen als die van Oberammergau in
JTedorland gegeven werden onder auspicie
',van de geestelijkheid, zouden „vrijdenkers"
.Boor hot voornemen te kennen te geven
'riilk een vertooning te verstoren, haar kun
nen doen verbieden. Men voelt, dat dus
gelegonheid wordt gegeven tot het uitoefe
nen van een onduldbare tyrannic.
En tevens wordt duidelijk hoe in mr.
AaLberee's opmerking over „aanmoediging
tbot orde-verstoring" do zakon verdraaid
ijjvordon. Geon burgemeester, die zijn plicht
kent, zal op die wijze redeneeren. Integen
deel, een burgemeester, wien gewezen wordt
ipp hot onzedelijke of gevaarlijke in een op
te voeren tooneolstuk, zal zijn informanten
fcntwoorden: ,,Ik dank u voor uw waar
schuwing. Maar ikzelf zal bet stuk booor-
idcelen. En intutscïïen raad ik u aan rustig
fif te wachten. Zoo niot, 'dan zal ik maat-
iregelen weten te nemen om de orde bij de
Vertooning te handhaveD." Daarbij zou hij
den vriendelijken waarsehuwers nog kun
nen toevoegen, dab hij in 't bijzonder op
hen het oog zal doen houden. En eindelijk
l pal hij goed doen met eeci stuk. te bcoordee-
len, niet naar het handschrift, maar naar
Be voorstelling; ieder, die eenige ervaring
,van tooncel heeft, weet, dat de wijze, waar
op een stuk vertoond wordt en dc woorden
Rdzcgd worden, van grootcn invloed is op
.n indruk, dien hot maakt.
Wegens gevaar voor orde-verstoring moet
^een vertooning slechts dan verboden wor
den, wanneer de burgemeester zeker is, dab
hij met de hem ten dienste staande macht
de orde niet zal kunnen handhaven.
'Anders staat het, wanneer hij meent,
3at een stuk strijdig is met de zedelijkheid
of met de openbare orde in dien zin, dat
hot gesproken woord of de vertoonde han
deling zelf onordelijk zijS", in een ordelij
ken staat niet te dulden, onduldbare „Un-
fug."
Dat nu is er in „Allerzielen" niet. Wij
kunnen ons zeer goed voort tellen, dat een
goed katholiek als dc heer E. W(ierdels)
in do „Stemmen onzer Eeuw" er
over se-1 c.f: „Katholieken moeten dit stuk
bepaald niet gaan zienHet is kwetsend
voor ons gemoed, enz." Wij begrijpen wel,
dat het een geloovige pijnlijk aandoet, wan
neer hij tegenover zijn dogma's een soort
van natuurgodsdienst hoort verdedigen en
do aanhangers van dit pantheïsme zich dan
nog hoort beroepen op den stichter van
z ij n godsdienst, maar daarom is die ver
dediging nog niet onzedelijk noch strijdig
met de openbare orde. Levensopvatting
wordt hier gesteld tegenover levensopvat
ting, zooak' de heer Wierdels ook, cn te
recht, heeft geschreven zonder dat de be
doeling was „hatelijk te zijn", bepaaldelijk
tegen de katholieken." Er worden boven
dien, volgens den heer Wiordels, voorstel
lingen ran zaken gegeven, die onwaar zijn,
een bisschop zou niet doen ak' die in „Al
lerzielen", enz. doch ook daarmee wor
den zedelijkheid en goede orde niet aan
gerand. Eindelijk schijnen do godslasterin
gen niet erger bedoeld, „dan pleegt te ge
schieden door een schrijver van een bock
met ongcloovigo wijsbegeerte", zegt de heer
Wierdels. Volkomen juist; zooals wij zei
den, de een^ levensopvatting tegenover de
andore.
Do heer Wierdels geeft een juistcn, ver
stan digen raad aan hen, dio door de stol
lingen, welke hier verkondigd worden, zou
den kunnen worden gekwetst, nl. „Aller
zielen" niet to gaan zien.
Dat is dan ook waarlijk de eenige waar
dige houding in zulke zaken in een be
schaafd land. Een der eerste kenmerken van
beschaving is o.i. hot eerbiedigen van eens
anders persoonlijk, zijn lichaam, zijn stof
felijk bezit, maar ook zijn overtuiging, zijn
denkbeelden, zijn geloof. Een waarlijk be
schaafd man zal een ander noch zijn per
soon, noch zijn meoning opdringenhij zal
hem even vrij laten als hij zelf vrij wcnscht
to zijn.
Zoo ook in deze quaestie. Zijn er men-
tchen, die een stuk als „Allerzielen' wen-
schen te zien, dan behooren anderen, die
door de daarin verkondigde meeningen zou
den worden geërgerd,- hen daarom niet las
tig te vallen, en niet te trachten hun dit
genoegen te ontnemen. Ook hier geldt
suum cuique. Niemand loopt in onzen
tijd gevaar onverwacht in den schouwburg
geërgerd te worden, wanneer hij maar de
noodige voorzichtigheid in acht neemt. Er
wondt altijd voldoende tegen stukken met
lichtvaardigen of ergerlijken inhoud ge
waarschuwd. Wij zelf, die het verbod, waar
toe art. 188 Gemeentewet don burgemees
ter dè bevoegdheid geeft-, zoo min mogelijk
toegepast zouden wcnschen te zion, waar
schuwden herhaaldelijk. Niemand loope or
in.
Er kunnen gevallen voorkomen, dat een
stuk wegens onzedelijkheid \erbodcn zou
moeten worden. En ook zouden wij ons zeer
goed kunnen vereenigen met een verbod
van stukken, waarin opzettelijk het geloof
of de godsdienstige gebruiken van anders
denkenden werden bespot. Indien wij even
wel deze gevallen zooveel mogolijk beperkt
wcnschen te zien, is het o.a. 'ook hierom,
omdat er van de uittpraak des burgemees
ters geen beroep is, umdat niet, zooals in
DuitschlanJ, ten slotte een rechterlijk col
lege in hoogste instantie beslist voor het
hcele land. Kwam het verbod wegens onze
delijkheid ten onzent veel voor, dan zou
de instelling van een dergelijke beroeps-
rechtbank noodig worden. Maar wij herin
neren er aan, dat prof. Oppenheim in zijn
werk over de Gemeentewet alinea 2 van
art. 188 geheel overbodig beeft genoemd en
hot tegengaan van onzedelijke voorstellin
gen door de strafwet voldoende acht.
Uitgaande van zijn aohderlihge veronder
stelling omtrent de „feitelijke aanmoedi
ging tot orde-verstoring" door vrijzinnige
burgemeesters, besluit mr. Aalberse zijn ar
tikel aldus:
„Wie zoo averechts begrip van „openbare
orde en zedelijkheid" blijkbaar bij „vrij
zinnige" gemeente-autoriteiten veronder
stelt-, zal tooh waarschijnlijk rijn hart wel
voor do gevolgen vasthouden, wanneer hij
zich afvraagt, wat er dan van de handha
ving dier „orde" terecht zal komen, wan
neer overal do geliefde „vrijzinnige idee"
heeft getriomfeerd
Wij zouden in antwoord hierop onze mea
ning aldus walen samenvatten: „Wanneer
overal de vrijzinnige denkbeelden zullen
hebben getriomfeerd, dan zal bij voldoen
de middelen tot haar handhaving dc or
de overal bewaard blijven, terwijl ieder do
vertooningen, die hem aanstaan, zal kun
nen bijwonen, zoolang deze niet zóózeer
strijdig rijn met de zedelijkheid, dat ook
de strafwet het goven dier vertooningen
strafwaardig zou noemen.
„Het Vaderland" meont, dat de
oppositie in de Tweede Kamer een nauw
keurig onderzoek behoort in te stellen bij
haar leden, of onder hen een flinke meer
derheid voor cenig bepaald stelsel van
Staatsexamens zal zijn te vinden.
Wanneer dit niet het geval is, aoht het
blad elko poging tot amendeering van hot
wetsontwerp op het Hoogor On
derwijs een morsen mot den tijd.
Met het enkele woord „Staatsexamens"
immers, schrijft zij, is do brug, waarop
rechter- en linkerzijde den vrede zouden
kunnen teekenen, nog maar zeer gebrekkig
geconstrueerd. Er zijn z<*ir uiteenloopen-
do constructies denkbaar.
Ideaal is: oen stolsel ontwerpen, waarin
het Staatsexamen do kroon zet op een ge
waarborgd universitaire opleiding; een
systeem echter, dat hoogst moeilijk zal
zijn te verwezenlijken. Het is het verkies-
lijkst, omdat in elk stelsel, waarin niet
een universitaire voor-opleiding de eisch
is, waaraan onwrikbaar wordt vastgehou
den, het gevaar droigond wordt, dat over
al in den lande zich ontwikkelt, een „Re-
petitoren-Unwesen", dat do jongelui klaar
drilt, eerst voor de universitairo, daarna
voor de Staatsexamens. Zoolang do effec-
tus civilis aan universiteits-diploma's
blijft vastgehecht, maar het bezoeken van
colleges, het studeeren aan een academie,
aan geen examinandus wordt ten eisch ge
stold, dreigt hetzelfde gevaar, doch in
mindere mate, doordat het verband fcus-
schen universitaire graden cn civiel effect)
leidt tot het gevoelen van verband tus-
schen civiel effect en universitairo oplei
ding, een gevoel, dat afstompen zal, zoodca
men bij de vcreischten voor het bekleeden
van 'n landsbetrekking in de eerste plaats
denkt niet aan een universitair diploma,
maar aan een Staatsexamen.
Men schatte dit gevaar niet te gering
Wanneer het gevolg van de instelling van
Staatsexamens zijn mocht toeneming van
buiten-academische voorbereiding met en
kel af en toe als intermezzo eon universi
tair examen, wanneer m.a.w. de univer89e-
le ontwikkeling, die in meerdere of mindere
mato van univorsitaire opleiding altoos
het gevolg is, het deel zou worden van
steeds minderen, dan zou hiermee groot
nadeel zijn aangericht. Onwaarsobijnlijk is
het niet, dat dan do universiteiten zouden
bezocht worden in hoofdzaak door rijke
jongelieden (behalve natuurlijk voor die fa
culteiten, waar de studio hulpmiddelen
eischt, dio nergens dan aan de universitei
ten zouden tc vinden zijn)» terwijl do gel
delijk minder bevoorrechten op buiten-
academische cursussen zouden worden
klaargestoofd. Het ongowonschte van zulk
een toestand springt in het oog cn men
mag wel eens overwegen of hij niet nog
slechter is dan een st-aat van zaken, waar
in de universiteiten van Leiden, Utrecht
en Groningen cn die der gemeente Amster
dam alleen van dc Vrije Universiteit me
dedinging zouden ondervinden.
Het blad merkt op, dat dozo bezwaren
natuurlijk zouden ondervangen zijn, wan
neer van de candidatcn voor het Staats
examen niet alleen het overleggen vac
academische diploma's werd geëisciit,
maar men ook gewaarborgd was, dat zij
inderdaad aan een universiteit hun kennis
hadden opgedaan. Die waarborg acht
„Het V ai e r la n d"' oveuwol niet gemak
kelijk te geven; terugkeer tot bot stelsel
van testimonia zou naar zijn oordeel niet
baten.
„Do Nodorlandor" zegt onder het
hoofd „Karakteristiek" het volgen-
do:
Prof. Van der Vlugt wijdt iu zijn jong
ste artikel in „Onze Eeuw" een paar
bladzijden aan do m o g o l ij k,h. o ild van
een andore groep poe ring der
p a r fa ij e n, met name aan s a m o n-
werking tusschen do gematigd-li-
boralon en de Ohristolij k-H i st o-
r is eken. Hij merkt op, dat het juist
thans do tijd is daar eens over to spreken,
omdat hot voor iedei duidelijk is, dat het
nu zonder onmiddellijke practische toe
passing geschiedt. Immers, de liubico, do
stroom, dio tusschen beiden in ligt, La nu
weer tijdelijk gezwollen door de onderwijs
kwesties..
„Het onder wijsgoding, zoolang hot
hangt, doet tijdelijk inderdaad do Rubico
aanzwollen tot een on doorwaadbaren
stroom, drijft op oen hoop al wat aan
haar rodhterzijdo zioh bevindt, en snoert
daarmee vanzelf ook den ondorlingen
band der anderen. Van bruggen bouwen,
daarom, thans geen sprakol maar wol, ja
nu juist 1e eerder, van een vraag aan do
openbare meening, waarom, ook als hot
water weer eens viel, een brug to dezer
plaatse voor eeuwig moest blijven ontbre
ken 1"
Deze uiting is merkwaardig en karakte
ristiek, in beclroovenden zin. Juist dio
kwestie is het, die langen tijd het shibbo
leth is geweest, waaraan men elkaai her
kende. Als Groen van Prinatorer vriend
en vijaaid wildo ondersohcide®, dan vroeg
hijHoe denkt gij over do schoolkwestie
En ook nè. hem was hier het brandpunt
dor politieke geschillen tusschen links en
rookte.
Sinds 1889 scheen dat anders to zullen
woiden. Er kwam meer eerbiediging van
elkandors gevoelen. Niet langer wilde men
door bovoordooling eigen inzicht
doen zegevieren. Do mogelijkheid wa^ daar
door niot uitgesloten "van een nauweren
band in do toekomst ook met hen uit do
linkerzijde, die onze christolijk-nationalo
instellingen willon handuavon on, gelijk
prof. Van der Vlugt in ditzolfdo artikel uit
eenzet, allengs ondei' hun tegenwoordige
partijgenooton in het gedrang komen.
Doch zie nu hier. Nauwelijks wordt weer
getracht, noodeloozo bovoordeoling op
to ruimon, of de Rubioo zwolt weer on men
zot zioh eohrap tegenover een beginsel van
rechtvaardigheid, dab allengs gemeengoed
schoon geworden.
Blijkt kioiuit niet, dat tegenovor de par
tijen der rechterzijde van nature, krach
tons hun beginsel, zich nog altijd kantan
un do rationalisten alfl mr. Van Houten
o.s., die allo mystiek en dua ook het chris
telijk goloof uit den boozo achten, èn ook
de moderne theologische richting, die nog
steeds in onverdraagzaamheid en in gou-
vornemontcelcn steun kracht blijkt te zoe
ken? Voor do ware gelijkheid op geestelijk
gebied gevoelt men weinig.
Gelukkig zijn ©r nog andero liberalen,
dan de hoeren Van Houten cn Van der
Vlugt. Er bestaat onder do gematigden
een groep, op wie wij meer hoop bouwen.
Doch ook do heer Van der Vlugt behoorde
te gevoelen, dat nooit van samenwerking
kan worden gesproken alvorens deze voor-
oo idee Ion verdwenen zijn.
In de dezor dagen verschonen „Propa
gandist" van cenigo Rotterdamsoho li
beralen staat hot onomwonden:
'„Het onderwijs op de Rooïnsche school
is slecht, want het vormt Roomschen;
't onderwijs op de Goreformeondo
school is slecht, want het vormt Gere
formeerden
't onderwijs op de Joocbcho school is
slecht, want het vormt Joden;
alleen het onderwijs op de openbare
school is good, kan dat althans zijn, want
het vormt m e n s c h c n."
Een nieuwe antithese: tiusschie«n rncn-
sohen on niet-menschen 1
En prof. Treub hoeft het to Maassluis
voor den bond van onderwijzers nog eens
gezegd dat .alleen do neutrale school kan
voldoen aan do oischen der paedagogie,
n.l. karaktervorming naast hot
vorkrijgou van kennis."
Aan deze onduldbare voorst.Hingen, dio
zoo lange jaren onzo politiek hebben be-
doiven cn duizenden oudor8 voor de keus
tusschen hun gewetcu cn hun beurs hebben
gesteld, en die nu wccr alt giftige paddon-
stoelen uit den grond sohioton, behoort
vóór alles een eind to komon, cn geen sa
menwerking is mogolijk mot hen, die aan
zulke voorstellingen door hun politieke
houding sanctio en voedsol geven.
In de Eerste Kamer heoft do hcor
Van Houten onlangs gezegd
„In Protestautscho kringen weet men ook,
dat het niet alles legende is, dat do bevol
king dikwijls onder pressio a contre coeur
do kinderen van de oponbare school
afneemt en naar do bijzondoro
school zendt, dat zij dikwijls zelfs moet
speculeoren op de materieele voordoolon
van armenzorg en daardoor genoodzaakt
wordt een wat het onderwijs betreft slech
tere school boven do letero oponbare
school te profereeren."
Daarop antwoorddo minister Kuyper
o.a.
„Mocht de geachte afgevaardigde op onze
scholen eens willen rondgaan, dan zou hij
ontdekken, dat wij bijna nooit koste
loos onderwijs verstrokken, en dat
ook de eenvoudigste bij ons schoolgeld bo-
fcoalt."
Het „U trochtsch Dagblad"
geeft nu een vergelijkenden staat van hot
kosboloos ondcrwij s voor de opon
bare en de bijzondoro scholen in
de gomeente Utrocht en laat daarop
volgen:
„Het percentage van hen, die aan bij
zondere scholen kosteloos onderwijs ont
vangen, stijgt tot een dorde van het goheelo
aantal
Inmiddels daalt hetzelfde percentage dor
kosteloos onderwijs genietenden aan do
openbare school sneL In 1876 mocht do
openbaro school nog armenschool zijn, ter
wijl do meer gegoeden bijzondere scholen,
ook neutraio bijzondoro scholen, bozochton;
in 1901 ia dat allengs geheel anders gewor
den. Slechte 1/10 van allo kinderen gonio-
ton ter openbaro school kostolooB onder
wijs.
Wat blijkt hieruit?
Vooreerst, dat do openbare school zoö
goed is, dat zij ook do onderwijsbehoeften;
der meer gegoeden kan bcvre (igea Van
welk, ook naar de erkentenis nn minister
Kuyper uitstekend onderwas, clan cok do
minder gegoeden mocgeniet*n.
En voorts, dat wie hot even betalen kso,
do oponbare school bezoekt, terwijl de
grooto massa der niet-betalonden hun toe
vlucht op do bijzondere school zoeken.
Niet minister Kuyper had dus gelijk,
toen hij meende, dat de bevolking, hoowel
betalen do boodschap zou zijn, de bijzondere
school prefereert. Integendeel: hot gros der
bevolking prefereert do oponbare, zoolang
zij kan en niet naar do bijzondere moet.
De heer Van Houten hief zijn opmerking
aan met de verontschuldiging, dat men
niet alles met feiten en cijfers bewijzen kan.
Het wil ons voorkomen, dat deze voorzich
tige bescheidenheid overbodig was. Het
verband tusschen confossioncele armenzorg
cn bijzonder onderwijs bestaat. Althans
voor Utrecht wijzen do cijfers het uit."
„Het Centrum", do aandacht vcsti-
gonde op hetgeen het „Utrcchtsch
Dagblad" opmerkt, zegt hiervan:
Hot liberale orgaan maakt de gevolgtrek
king, dat het gros dor bovolking do open
bare school prefereert, zoolang zij kan cn
niet naar de bijzondere moet.
Wij laten deze conclusie voor wat zij is,
ofschoon er heol wat op valt af te dingen.
Voor hedèn wcnschen wij ons slechts tc
bepalen tot de opmerking, dat uit boven
staande gegevens weer eens' blijkt, hoe ge
lukkig het is voor Rijk en gemeente cn hoe
heilzaam voor de financiën, dat het bijzon
der onderwijs bloeit.
ZIJN NOVELLE.
8)
„Slaahten, Uwe Hoogheid," zeidc zij
grimmig, „opvullen met amandelen, rozij
nen, rozemarijn cn uien, braden cn hem
ïdan met mangelwortel versierd Zondag op
dienen."
„O 1 o l" riepen Beatrice on Emilia met
afgrijzen, en zij zetten haar wandeling
.voort.
XII.
Francois deed zijn middagmaal klaarblij
kelijk met groeten eetlust.
Peter zat op do tuinbank, bij de rivier,
öm op hem te passon, cn rookte terwijl
feen sigaret.
De Duchessa di Santangiolo 6tond achter
een boom in het park van Ventirose en be-
pohouwde hen beiden.
Frangois droeg eon breed blauw lint om
rijn dikken, rozen nek: zijn diner bestond
v uit een grooten schotel met brood en melk.
Do Duchessa kwam van achter haar boom
te voorschijn en lachte- „Wat een aller
liefst tafereeltje", zeido zij. „Landelijk,
idyllisch, het doet denken aan Theocritus,
het doet donken aan Watteau."
Peter wierp rijn sigaret in de rivier en
maakte een buigiüg.
„Ik, ben zeer blij, dat u er de schoon
heid van gevoelt," antwoordde hij. „Mag
:ik u voorstellen aan monsieur Francois
Villon?"
„Wij hebben elkaar reeds vroeger ont
moet," ging de Duchessa met een vriende
lijke buiging voor Frangois voort.
„O dat wist ik niet" zeide Peter ver
ontschuldigend.
„Ja," zeide de Duchessa, „cn wel in
zeer tragisoho omstandigheden. Maar toen
was hij nog anoniem. Maar indien u
mijn nieuwsgierigheid wilt verontschuldi
gen waarom Frangois Villon?"
„Waarom niet?" zeide Peter. „Hij maak
te zulk een vreeselijk geweld, toen hij ter
dood veroordeeld werd; dat is al een re
den U liadt hem eens moeten hoor enHij
heeft een stemDan stelt hij hartstochte
lijk veel belang in zijn eten cn drinken.
En ten laatste had ik niet het hart hem
Pauvre Lelian te noemen."
De Duchessa trok haar wenkbrauwen op.
„Vindt u Pauvre Lelian den eenigen
anderen passenden naam?"
„Ik herinnerde mij een opmerking van
StépLane, den vriend en collega van Pau
vre Lolian. U zult hot u ook wel herinne
ren. „L'ame d'un poèto dans le oerps d'un.."
ik heb het laatste woord vergeten," stamel
de hij.
„Zullen wij „biggetje" zeggen?" stelde
de Duchessa voor.
„O, als het u belieft", zeide Peter haas
tig, met een smeekende beweging. „Zeg dat
woord niet in zijn bijzijn. Dat bcleedigt zijn
fi j ngevocligheid.
De Duchessa lachte.
„Ik wist, dat hij ter dood veroordeeld
was", zeidc zij. „In zijn gevangenis maakte
ik eigenlijk kennis met hem. Uw Marietta
Cignole8i stelde ons voor. Zij zag or zoo
onvermurwbaar uit, dat ik zeer verbaasd
ben hem nog levend te zien. Er word van
gesproken hom op te vullen met uien en
rozemarijn."
„O, ik zie, dat u al de gansche treurige
historie weet", zeido Peter. „Ja, Maiictte,
dio wreede oudo Tartaar wildo hem braden.
Maar hij kon or niet toe komen de zaak
van haar standpunt te beschouwen. Hij
protesteerde als een man, in twintig ver
schillende toonsoorten. Waarlijk, u moest
hem gehoord hebben I Zijn stem heeft een
timbre, eon gevoel, een uitdrukkingIk
vrees, dat lijdzame onderwerping niet zijn
hoofddeugd is. Tor wille van den vrede
kwam ik tusschenbeide, juist op het be
slissende oogenblik. Zij had hot mes al op
zijn keel. Ik was geen oogenblik to vroeg.
Toen moest ik hom natuurlijk adopteeron."
„Natuurlijk, anno man 1" beklaagde hom
do Duchessa „Het is een bekend feit, dat,
als ge iemands leven redt, ge ook verder
voor hem moet zorgen. Maar zult ge hem
niet een zware verantwoordelijkheid vin
den, als hij volwassen is?" vroeg zij naden
kend.
„Que voulez-vouz zoido Poter- „Een
man heeft in dit leven zóó veel zware ver
antwoordelijkheden, dat Frangois Villon er
nog wel bij kan. En daarbij, zooals do we
reld tegenwoordig georganiseerd is, kan de
klasse, die men gewoonlijk „de rijken"
noemt, zeer gemakkelijk haar verantwoor
delijkheden wanneer die te lastig worden,
op den hals der armen schuiven. Bijvoor
beeld Mariette 1 Marietto 1" riep hij, in
zijn handen klappende.
Mariette kwam aanloopern. Nadat zij
haar buiging voor de Duchessa gemaakt
had en beleefd' naar haar gezondheidstoe
stand had gevraagd, zeide Peter met een
aanwijzenden hoofdknik: „Wil je zoo goed
zijn mijn verantwoordelijkheid mee te ne
men?"
„II poroellino?" vroeg Mariette.
„Ang," antwoordde hij.
En terwijl Marietto den schreeuwenden,
spartelenden Frangois in haar armen
meevoerde, zoido hij:
„ZiodaarU ziet hoe het gaat."
Dc Duchessa laohte.
„Een practiseho les," stemde zij too.
„Een practisohe les in, mag men zeggen,
in de wetenschap van toegepast cynisme?"
„Wetenschap 1" zeide Poter verwijtend;
„neen, ik vleide mij zoo, «lat het een kunst
was."
„Van kunst gesproken", zoide dc Du
chessa. Zij kwam een paar stappen na
derbij zij had tot nu toe een hand ach
ter haar rug gehouden; nu toondo zij Pe
ter daarin een grijs met goud gebonden
bock.
„Van kunst gesproken; ik hob een no
velle golezen; kent u die soms?"
Peter zag naair den grjijs met gouden
band on onderdrukte de ontroering, die
hem plotseling overmeesterde.
Hij zette zijn monocle op en keek met
alle aandacht.
,Ik kan den titol niet onderscheiden,"
jokte hij, schudde zijn hoofd en liet zijn
monocle vallen.
Over het algemeen speelde hij zijn rol
zeer goed; ik hoop, dat het geestige lach
je, dat om do lippen der Duchessa speelde,
een goedkeurend lachje was.
„Het heeft een zeer uitlokkenden titel,"
zeide zij. „Hot heet: „Een man van woor
den," door een auteur, dien ik nooit hoor
de noemen: Felix Wildmay."
„O," zoide Peter, „hoe toevallig, ik ken
hot heel goed. Maar ik ben verwonderd,
dat u hot kent. Hoe ter wereld is het in
uw handen gekomen
„Waarom zou het mij niet in bandon zijn
gekomen?" zeide zij verwonderd. „Novel
len worden tooh geschreven om gelezen te
wordenis het niet?"'
„Ik geloof het wel", stemde hij toe.
„Maar in dit dal van tranen bereikt niet
alles zijn doel. In alle geval is „Eon man
van woorden" geon gewone no vol Ie. 't Is
een zeer bijzonder boek."
„Bijzonder?" herhaalde zij.
„Ja, buitengowoon cn bijzonder onbe
kend", zeidc hij. „Ik dacht, dat er geen ze
ven oxemplarcn van in omloop waren."
„Waarlijk?" zeido de Duchessa. „Maar'
met het oog op die zeldzame onbekendheid!
is hot oven verwonderlijk, dat u het kent."
„Dat zou het ook," stemde Peter too.
„Wanneer ik ook niet den schrijver kende."
„0! Kent u den schrijver?" riep dc Du
chessa levendig.
„Comme ma poche", zei Peter. „Wij kon
den elkaar als jongens."
„Waarlijk?" zeide zij; „hoe toevallig.'
„Ja", zeido hij.
„En zijn boek?" vroeg zij. „Ik denk, als
gij den schrijver kent, dat gij zijn boek wel
slecht zult beoordeelen
„Integendeel, hoe onwaarschijnlijk hot
mogo klinken, ik oordcel or erg goed over",
zeide hij flinkweg. „Ik bewonder het zeer.
Ik vind het een alleraardigst boekje. Do
aardigste geschiedenis, dio ik in jaren heb
gelezen."
„Hoo grappig", zoide zij.
„Waarom grappig?" vroeg hij.
(Wordi x 'rvolgd.)