'tVckelijksehs Kelender. Stofgoud. 9e Hooge Hoed. RECEPT. Raadgeving. ALLERLEI. tionnadre kniebroek in eere te houden, en zal zij nog de voldoening hebben, te zien, dat de nog wel eei c, door gebrek aan kun de en smaak, gesmade broek ook in de lee- kenwereld meer tot het gekleed en 'deftig kostuum behooren zal. Zondag. Lijden is voor het leven wat zegen is voor de aarde. De regen brengt wel geen graan in den akker, maar doet er uit ont kiemen wat er in sluimerde; hier onkruid, daar tarwe. Maandag. Wie den huwelijkskrans uit andere han den dan die der lieifde aanneemt, onteert W.m. Dinsdag. De nijd is als de vlam. Wat zij niet kan bereiken, om het te verteren, dat maakt zij zwart. Woensdag. Het grootste en toch meest voorkomen de ongeluk is: bet ongeluk van niet te kunnen verdragen. Donderdag. De meeste zedenmeesters maken vao de deugd een hoog opgevoerd onbereikbaar, ideaal. Yrtfdag. Zalig, wiens jeugd gelukkig was. Is bet leven niet zooskleurig, daar ligt troost in de herinnering aam het zonnetje uit het verleden. Zaterdag. Indien onze vrouwen konden zien hoe wij werkelijk zijn, zouden zij dan zooveel van ons houden als zij nu doen 1 Wat zedelijk goed is, is schoon. De oogen der jeugd te openen voor 'dat schoon, zie daar de opvoecung, 't gewiohtigste geoeol- te». Dr. P. H. Hitter. De deugd is de eer der vrouw; 'de eer de deugd van den man. Oomtease Diane. De grootste vrijheid is de persoonlijke vrijheid, want uit deze ontstaan alle ande re vrijheden. Saint-Maz'o de Girardin. De hooge hoed, dij; meest gekleede vaD alle hoofdbedekselen, verheugt zich thans ia zijn 108-jarig bestaan en wie zou nog weten, dat de eerste drager, gelijk alle dr i- gere van nieuwe ideeën, een martelaar van den hoogen zijden geweest was, ware 't niet, dat een oud exemplaar van de „Ti mes" van 1797 is opgedoken, waarin het volgende omtrent dit historische feit otaat geboekstaafd: „John Hotherington, handelaar in ga ren en band op het Strand, is dezer dagen vóór geweest en door den Lord-mayor ver oordeeld wegens verwekken van ongere geldheden en het aanzetten tot oproer tot een boete van 20 pond sterling. Dczo beer Hotherington heeft zich met de klaarblijkelijke bedoeling om bet volk te laten schrikken op den openbaren weg vertoond, ge kt met een vreemden hoed van hoogen vorm en bedekt met recr glim mende zijde, waarvan de glans bet oog voxbliixide. 1 Volgens het rapport van de officieren der Kroon zijn verscheidene vrouwen op bet gezicht daarvan in zwijm gevallen, de kinderen schreeuwden bet uit van schrik en de in opschudding gebrachte menigte sloeg op de vlucht, waarbij een der zonen van den heer Thomas, leerlooier, in het gedrang werd omvergeworpen cn den rechterarm brak." Aldus deed de hooge hoed zijn intrede in d© beschaafde wereld 1 Salmis van wilde eend. De eend wordt op de gewone wijze gebra den en aan stukken gesneden en van «ie beenderen ontdaan. Dan voegt men bij de jus een kwart-liter bouillon, een glas port wijn, vier fijn gesneden kleine sjalotten, tweo eetlepels boter, een geraspte citroen schil, hot sap van den citroen, een weinig cayennepeper en een stukje thijm. Dit alles moet met elkaar (ook de beende ren van 'de eend) een kwartier koken en daarna gezeefd wordenmen bindt dc saus met een lepel bloem en maakt de stukkon eend in dc saus warm. Vordryvcn van roest. Roest is ongetwijfeld een der ergste vij anden van het gereedschap. Het vermindert zijn waarde spoedig en bemoeilijkt het werk. Het snelst en zekerst verdrijft men roest door do sterk verroeste deelen met carbo'i- neum te bestrijken en wel zoo kortmogdijk vóór het gebruik. Carboiineum lost roest geheel op. Vraag: „Waar vindt men een vrou wenhoofd, dat een geheim verbergt en het niet verraadt?" Antwoord: „Op onze postzegels." Zondagsjager: ,,Di© laatste eend heb ik geraakts Zag je de veeren niet vlie gen Drijver: „Ja, meneer; zij vliegen nog." Een' bereisd man.. ,,In Rusland geweest? Dan heb je zeker ook wel c beroemde steppen gezien?" „Gezien? heb zo één voc. één opge klauterd, soms op handen en voeten 1" In het Hospitaal. „Wat heeft je gescheeld?" „Blindedarmontsteking, generaal." „Zoo, maar na kun je toch weer goed zien, hè?" Dokter: „Wel, heeft het geholpen?" Vrouw: „O, dokter, mijn man is veel slimmer geworden en toch heb ik hem pre cies ingegeven, zooals u uon.t gezegd. U zei de, dat ;k hem zooveel van het poeder moet geven, als er op een dubbeltje kan liggen. Ik had geen dubbeltje, cn toen heb ik hem maar zooveel ingegeven, als er op tien oenten kan liggen eD nu is hij zieker dan eerst." Een schildwacht, een generaal ziende aankomen, zet den tromp van het geweer voor den .•.oncL Generaal: „Wat doe je daar, schild wacht Schildwacht: „De korporaal heeft me gezegd, dat, als een generaal aankwam, ik in het geweer moest roepen." Bedelaar: „Ja, meneer; ik heb van mijn leven al eens een half jaar lang enkel en alleen op water geleefd 1" Hoor: „Maar, kerel, dat is onmoge lijk 1" Bedelaar: „Volstrekt niet; meneer... u moet weten, dat ik matroos ben ge weest 1" Bij het examen. Inspecteur: „Zooals ge weten kunt, waren de Ouden gewoon hun goden datgene ten offer te brengen, wat hun vijanaig was. Zoo of ferde men b.v. aan Geres het zwijn, om dat het de zaad vej den veiwoestte. Zeg jij me nu eens, Bongers, wat of ferde men aan Bacchus?" De kleine Bongers (na eenig bedenkend) „Ik zou denken... de leege glazen, mijn heer". Tegenwoordigheid van geest. Een van de hofkapelaans van F reder ik den Groote, een man van groote gaven en welsprekendheid, was overleden en de Koning besloot een opvolger te kiezen die dezelfde eigenschappen beaat. Om de ver diensten van de talrijke oandidatcn te schatten, volgde do Vor-st de volgende me thode. Hij hot den beet geoordeelden can.Jidaat weten, dat hij hem den volgenden Zjcdag, als wanneer hij in de hofkapel preekeh moest, een tekst zou opgeven. De morgen kwam, en de kapel was meer dan bezet. Do Koning kwam en do candidaat, die reeds op den preekstoel stond, ontving een stuk papier door een van de dienst doende heeren van het gevolg. De predi kant opende bet papier en vond er niets op geschreven. Hij verloor evenwel zijn tegenwooidigheid van geest niet, maar, het papier om en om draaiende, zeide hij „Mjjno broeders, hier is niets en daar is niets. Uit niets heeft God alle dingen geschapen." En daarop zijn tekst kiezende, hield hij de meest welsprekende rede over de won deren der schepping. Hij werd benoemd. Uit Froderik Hendriks jeugd. In de „Haeilcmsohe eeriyeke uren", te Haarlem in 1733 versohenen, staat de vol gende anekdote uit do jeugd van den stadhouder Frodenk Hendrik, die hier letterlijk, doch met verandering van spel ling, volgt. Zjjn Hoogheid Prins Fredenk Hendiik lag in zijn jeugd te Leiden ter school- Het gebeurde, dat hij op het Rapenburg toen nog onbestraat, met eenige andere jongelieden kolfde; doch zijn bal geraakte in het water. Dies springt de Prina straks in een schuitje, dat daai aan den wal aan een paaltje met een touw va&t lag. Hij maakte het los, en zijn kolf tot een stok gebruikende, duwde hij af en kreeg zoo zijn bal. Dan, midden op net water zijnde, komt. een oud wijf, een verf- ster, uit zeker poortje loopen, die naar het schuitje toe kwaili. En 'tzelve alzoo los gebonden en midden in het water ziende, begon zij, zonder dat zij wist wie daar was, vreeselijk te kijven, zette haai han den in de zijde en wees met vuisten hoe zij hem afklauwen zou, als hij aan land kwam. Prins F reder ik Hendrik, gelijk hij altoos heeft getoond van wonderlijk goe den aard te zijn, sprak het oude wijf minnelijk toe en zeide: „Beste moer, ik zal je schuitje weer vastbinden, ik heb er mijn bal maar met gekregen, het schuitje is geen kwaad ge schied." Nochtans bleef zij staan xazen: zij zou hem wel hebben. Zeker burger, daar voorbijkomende en den Prins kennendie, kwam stil bij het oude wijf en zeide haar: „Vrouwtje, zie je wel wie jc voor hebt? 't Is de jonge Prins, die in het schuitje staat". Van welke woorden bestjj zóó verschrik te, dat zjj teistond haar mond toehield, binnen haar poortje liep, de deur achter haar sloot en lang daarna niet durfde uitgaan. Oplossing van de Schaakopgave in hel voi-ig Zondagsblad: 1 D h 5 f 5 f6 x e 5 2Df5 c2f enz. Op 1.D g 8 g 6 volgt P e 6 c 4.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 16